In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De eiser had verzocht om ontheffing van een inrijverbod voor houders van een gehandicaptenkaart in een voetgangersgebied in Zeist. Daarnaast verzocht hij om betaling van dwangsommen en schadevergoeding wegens vermeende schade door het niet tijdig reageren van het college op zijn verzoeken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen griffierecht had betaald voor de zitting, maar dit was inmiddels voldaan, waardoor het beroep ontvankelijk was. De rechtbank heeft de verzoeken van eiser afzonderlijk behandeld. Het college had eerder het verzoek om ontheffing afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldeed. Eiser had echter niet om ontheffing voor zichzelf gevraagd, maar om wijziging van de beleidsregels voor alle houders van een gehandicaptenkaart. De rechtbank oordeelde dat tegen een besluit van het college om beleidsregels niet te wijzigen geen bezwaar of beroep mogelijk is, waardoor de bestuursrechter onbevoegd was om hierover te oordelen.
Wat betreft de dwangsommen oordeelde de rechtbank dat het college geen dwangsom verschuldigd was, omdat het niet tijdig beslissen op het verzoek om wijziging van beleidsregels niet onder de dwangsomregeling valt. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatig handelen van het college was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier mr. L. Ruizendaal-van der Veen.