ECLI:NL:RBMNE:2022:556

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/2803
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om ontheffing van inrijverbod en schadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist. De eiser had verzocht om ontheffing van een inrijverbod voor houders van een gehandicaptenkaart in een voetgangersgebied in Zeist. Daarnaast verzocht hij om betaling van dwangsommen en schadevergoeding wegens vermeende schade door het niet tijdig reageren van het college op zijn verzoeken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen griffierecht had betaald voor de zitting, maar dit was inmiddels voldaan, waardoor het beroep ontvankelijk was. De rechtbank heeft de verzoeken van eiser afzonderlijk behandeld. Het college had eerder het verzoek om ontheffing afgewezen, omdat eiser niet aan de voorwaarden voldeed. Eiser had echter niet om ontheffing voor zichzelf gevraagd, maar om wijziging van de beleidsregels voor alle houders van een gehandicaptenkaart. De rechtbank oordeelde dat tegen een besluit van het college om beleidsregels niet te wijzigen geen bezwaar of beroep mogelijk is, waardoor de bestuursrechter onbevoegd was om hierover te oordelen.

Wat betreft de dwangsommen oordeelde de rechtbank dat het college geen dwangsom verschuldigd was, omdat het niet tijdig beslissen op het verzoek om wijziging van beleidsregels niet onder de dwangsomregeling valt. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat er geen onrechtmatig handelen van het college was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. K. de Meulder, in aanwezigheid van griffier mr. L. Ruizendaal-van der Veen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Snijder).

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser had voor de zitting nog geen griffierecht betaald. Op zitting is er discussie geweest over de vraag of eiser griffierecht verschuldigd is aan de rechtbank. De rechtbank heeft op zitting vastgesteld dat eiser € 49,- aan griffierecht verschuldigd is, omdat hij zijn beroep op betalingsonmacht niet heeft onderbouwd. Inmiddels heeft eiser dit griffierecht voldaan, waardoor het beroep ontvankelijk is.
Inleiding
2. Deze zaak gaat ten eerste over een verzoek van eiser om aan houders van een gehandicaptenkaart ontheffing te verlenen, van het inrijverbod op het voetgangersgebied en eenrichtingsverkeer op de [locatie] in Zeist (hierna het inrijverbod). Ten tweede gaat deze zaak over een verzoek van eiser om aan hem drie dwangsommen te betalen, omdat verweerder (hierna het college) niet behoorlijk of volledig antwoord heeft gegeven op dit verzoek. Tot slot gaat de zaak over een verzoek om schadevergoeding dat eiser heeft gedaan. Eiser zegt schade te hebben geleden omdat het college niet juist op zijn verzoeken heeft gereageerd. De rechtbank zal deze drie onderdelen apart behandelen.
3. De zaak is op zitting behandeld op 13 januari 2022. Eiser was aanwezig en verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verzoek ontheffing inrijverbod
4. Eiser heeft op 1 juli 2019 een verzoek aan het college gedaan om aan houders van een gehandicaptenkaart ontheffing te verlenen van het inrijverbod. Het college heeft op 29 juli 2020 op dit verzoek beslist en heeft eiser geen ontheffing verleend, omdat hij niet aan de voorwaarden uit het beleid voldoet. Eiser is tegen deze afwijzing in bezwaar gegaan.
5. Op 2 februari 2021 heeft het college op dit bezwaar beslist. In dit besluit heeft het college aangegeven dat uit de hoorzitting is gebleken dat eiser niet heeft gevraagd om ontheffing voor zichzelf, maar heeft verzocht om vaststelling van nieuwe beleidsregels waarin is opgenomen dat voor alle houders van een gehandicaptenkaart deze ontheffing geldt. Het college heeft daarom het besluit van 29 juli 2020 laten vervallen. Het verzoek van eiser om aanpassing van de beleidsregels heeft het college vervolgens afgewezen. Eiser is hiertegen in beroep gegaan.
6. Uit het voorgaande blijkt dat het voor het college eerst niet duidelijk was wat eiser wilde bereiken met zijn verzoek om ontheffing. Het was niet duidelijk of eiser om deze ontheffing voor zichzelf verzocht, of ontheffing wilde voor alle houders van een gehandicaptenkaart. Bij de bezwaarcommissie is duidelijk geworden dat het om het laatste gaat. Dit heeft eiser op zitting bij de rechtbank ook bevestigd, waardoor ook de rechtbank vaststelt dat eiser een ontheffing wenst voor alle houders van een gehandicaptenparkeerkaart. Om aan dit verzoek van eiser te voldoen is het nodig de beleidsregels van de gemeente te wijzigen. Het college heeft geweigerd deze beleidsregels te wijzigen.
Tegen een besluit van het college om beleidsregels wel of niet te wijzigen kan iemand geen bezwaar of beroep instellen. Dat staat in de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb). [1] De bestuursrechter is daarom niet bevoegd om over dit besluit te oordelen.
Dwangsommen
7. Nadat eiser zijn verzoek om ontheffing op 1 juli 2019 had verstuurd, heeft hij op 2 juli 2019 een brief naar de gemeente verstuurd die gaat over de omstandigheid dat eiser niet met zijn auto de [locatie] kan inrijden. Op 4 juli 2019 heeft eiser vervolgens een klacht naar de gemeente gestuurd over de reactie van het college op zijn verzoek van 1 juli 2019.
Op 17 oktober 2019 heeft eiser drie ingebrekestellingen verstuurd omdat hij geen besluit of reactie ontving op zijn voorgaande berichten.
8. Op 28 november 2019 heeft het college beslist op deze ingebrekestellingen en vastgesteld dat eiser geen recht heeft op dwangsommen. Op 20 juli 2020 heeft het college een nieuw besluit genomen. Hierin heeft het college een dwangsom van € 1.442,- toegekend, omdat het college niet tijdig op de aanvraag van eiser van 1 juli 2019 heeft beslist. Met betrekking tot de overige brieven blijft het college bij het standpunt dat eiser geen recht heeft op dwangsommen. Eiser is tegen dit besluit in bezwaar gegaan. Bij besluit van 2 februari 2021 herhaalt het college dat eiser alleen recht heeft op een dwangsom van
€ 1.442,-. Eiser is tegen dit besluit in beroep gegaan.
9. Als een bestuursorgaan niet tijdig een besluit neemt op een aanvraag, is hij vanaf twee weken nadat hij in gebreke is gesteld een dwangsom aan de aanvrager verschuldigd. [2] Dit geldt alleen als de aanvrager het bestuursorgaan heeft verzocht om een beschikking uit te vaardigen. Een beschikking is een besluit dat niet van algemene strekking is. [3] Eiser heeft het college op 1 juli 2019 verzocht bepaalde beleidsregels over ontheffing van inrijverboden vast te stellen. Het uitvaardigen van beleidsregels is wél een besluit van algemene strekking. Daarom is het college geen dwangsom aan eiser verschuldigd bij het niet tijdig beslissen op zijn verzoek. Ook is het college geen dwangsom aan eiser verschuldigd voor de brieven die eiser op 2 en 4 juli 2019 naar de gemeente heeft gestuurd. Deze brieven gaan namelijk ook over het verzoek van eiser om ontheffing van het inrijverbod voor alle houders van een gehandicaptenparkeerkaart. Het college was dus in geen van de gevallen een dwangsom aan eiser verschuldigd.
10. Het voorgaande betekent dat het college niet verplicht was de dwangsom van € 1.442,- die eiser heeft ontvangen te verstrekken. Verweerder heeft op zitting toegezegd dat deze dwangsom niet zal worden teruggevorderd.
Schadevergoeding
11. Eiser heeft op 25 november 2019, en vervolgens nogmaals op 4 februari 2020, verzocht om een schadevergoeding. Eiser stelt dat het college niet op de juiste wijze heeft gereageerd op zijn verzoeken en klachten en wil daarom een compensatie voor de schade en ongemakken. Als schade voert eiser aan dat zijn fysieke klachten zijn toegenomen en dat hij veel tijd heeft gestoken in het schrijven van brieven aan de gemeente. Eiser verzoekt om een bedrag van € 15.000,-. Hierin is ook de schade opgenomen die hij als gevolg van een ander conflict met de gemeente heeft geleden. [4]
12. Een schadevergoeding kan alleen worden toegekend als een bestuursorgaan een onrechtmatig besluit heeft genomen of op een andere manier onrechtmatig gehandeld heeft. [5] Zoals blijkt uit het voorgaande, is niet komen vast te staan dat het college onrechtmatig gehandeld heeft door de beleidsregels niet te wijzigen of door geen dwangsom te verstrekken. Eiser heeft daarom geen recht op een schadevergoeding.
Conclusie
13. De bestuursrechter is onbevoegd om een uitspraak te doen over het besluit van het college om de beleidsregels aangaande de ontheffing van inrijverboden niet te wijzigen. Voor zover het beroep ziet op de besluiten van het college om aan eiser slechts één dwangsom te verstrekken is het beroep ongegrond. Verder wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af. Eiser krijgt dus geen gelijk.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de bestuursrechter onbevoegd om van het besluit inhoudende afwijzing van wijziging van de beleidsregels kennis te nemen;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 16 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.
2.Artikel 4:17 van de Awb.
3.Artikel 1:3, tweede lid, van de Awb.
4.Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder UTR 21/2804. Hierin is ook op 16 februari 2022 uitspraak gedaan.
5.Artikel 8:88 van de Awb.