ECLI:NL:RBMNE:2022:5555

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/2158
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in geschil over verplaatsing verzamelcontainers onder de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort. De eiser, vertegenwoordigd door mr. E.F. van der Goot, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat betrekking had op de verplaatsing van verzamelcontainers. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de eiser op 5 juli 2021 had geïnformeerd over de verplaatsing van de containers, maar deze verplaatsing werd op 20 juli 2021 uitgesteld en uiteindelijk op 16 december 2021 geannuleerd. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser op 7 april 2022 niet-ontvankelijk, maar trok dit besluit later in en verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren via een Teams-verbinding. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of zij bevoegd was om van het beroep kennis te nemen. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht en de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, concludeerde de rechtbank dat zij onbevoegd was, omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerste aanleg bevoegd is om te oordelen over zaken die betrekking hebben op het beheer van huishoudelijke afvalstoffen onder de Wet milieubeheer.

De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard en het beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten, maar verweerder heeft toegezegd de parkeerkosten van eiser te vergoeden. Het door eiser betaalde griffierecht zal worden terugbetaald, aangezien de rechtbank onbevoegd was. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2158

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E.F. van der Goot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. M. de Vries, mr. S. Pistora en S. Esteie).

Inleiding

Bij brief van 5 juli 2021 heeft verweerder eiser als bewoner geïnformeerd over de verplaatsing van de verzamelcontainers van [locatie] naar de [locatie] .
Op 20 juli 2021 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de verplaatsing van de verzamelcontainers zal worden uitgesteld.
Bij besluit van 16 december 2021 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat de verplaatsing van de verzamelcontainers geen doorgang zal vinden.
Verweerder heeft op 7 april 2022 het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 29 augustus 2021 heeft verweerder het besluit van 7 april 2022 ingetrokken en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde via een Teams-beeldverbinding. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is tot kennisneming van het aan haar voorgelegde geschil.
Ingevolge artikel 8:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het beroep worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij deze wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
Het besluit ziet op plaatsing van verzamelcontainers op grond van de Wet Milieubeheer. Ingevolge artikel 2 van hoofdstuk 2 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, opgenomen in bijlage 2 bij de Awb, is de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in eerste en enige aanleg bevoegd te oordelen over een beroep tegen een besluit dat betrekking heeft op het beheer van huishoudelijke en andere afvalstoffen op grond van de Wet Milieubeheer. De wetgever heeft daarmee de bevoegdheid van de rechtbank om in eerste aanleg over deze aangelegenheden te oordelen uitdrukkelijk uitgesloten. De rechtbank is dan ook niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep.
4. De rechtbank dient zich daarom onbevoegd te verklaren om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank zal het beroepschrift ter behandeling doorsturen naar de Afdeling.
Conclusie en gevolgen
5. De rechtbank is onbevoegd. Zij mag de zaak dus niet behandelen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder heeft ter zitting toegezegd de parkeerkosten van eiser van € 7,38,- te vergoeden.
6. Omdat de rechtbank onbevoegd is, is eiser op grond van artikel 2.5, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 geen griffierecht verschuldigd. Het door eiser betaalde griffierecht zal worden terugbetaald.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- zendt het beroepschrift, met de daarbij behorende stukken, in zoverre ter behandeling als beroep in eerste aanleg door aan de Afdeling;
- bepaalt dat verweerder aan eiser de parkeerkosten vergoedt van € 7,38,-;
- bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2022.
De rechter is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.