ECLI:NL:RBMNE:2022:5553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
21 december 2022
Zaaknummer
16.293337.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring zware mishandeling ex-vrouw met metalen voorwerp

Op 21 december 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van zijn ex-vrouw. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 september 2021 in Hilversum zijn ex-vrouw heeft aangevallen met een metalen loopkruk en met zijn vuist, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte opzettelijk de dood van de aangeefster heeft willen veroorzaken. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan zware mishandeling, omdat hij meermalen met kracht op het hoofd van de aangeefster heeft geslagen, wat leidde tot een blijvend litteken in haar gezicht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaar, en een contactverbod met de aangeefster als bijzondere voorwaarde. Daarnaast werd een vordering van de benadeelde partij deels toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding vaststelde op €10.000,- en de materiële schade op €985,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.293337.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats] (Syrië),
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en zijn raadsman,
mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht, alsmede de advocaat van de benadeelde partij
[slachtoffer] , mr. L. Scheffer, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er op neer dat verdachte:
primair:op 23 september 2021 te Hilversum heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden, onder meer door haar (meermalen) met kracht met een (metalen) loopkruk en/of wandelstok tegen het hoofd te slaan,
subsidiairten laste gelegd als het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (te weten een of meer snijwonden in het gezicht),
meer subsidiairten laste gelegd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde en zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen subsidiair ten laste gelegde: [1]
In een
proces-verbaal van bevindingenis onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende gerelateerd:
Op 23 september 2021 kregen wij de melding om met spoed naar de [adres] te [woonplaats] te gaan. Wij zagen een vrouw (naar later bleek: aangeefster [slachtoffer] ) op de grond liggen. Op het trottoir lag een zilverkleurige elleboogkruk. Een moment daarop viel het slachtoffer weg en reageerde zij niet meer op ons aanspreken. Wij zagen ter hoogte van haar linker wenkbrauw een snee in haar huid. Verder was haar aangezicht zeer bebloed. [2]
In de
aangifte van aangeefster [slachtoffer]is onder meer, zakelijk weergegeven, de volgende verklaring opgenomen:
Op 23 september 2021 liep ik bij de parkeerplaats. Ik voelde een harde tik op mijn schouder. Ik draaide mij om en zag verdachte, mijn ex-man, staan. Ik kreeg direct een klap op mijn oog met een stok of een kruk. Het was van metaal. Ik viel achterover, eerst tegen een auto aan en toen op de grond. Hij bleef maar in mijn gezicht slaan.
Getuige [getuige 1]heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik zag een man op een vrouw, die op de grond zat, inslaan. Ik zag dat de man constant op de vrouw in bleef slaan met een voorwerp. Ik denk dat het voorwerp een wandelstok was. Ik zag dat de verdachte mij volledig negeerde en dat hij de vrouw bleef slaan. Ik heb de verdachte met de buis van mijn stofzuiger geslagen om hem te doen stoppen.
Getuige [getuige 2]heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
lk zag dat hij met zijn rechterhand slaande bewegingen maakte in de richting van haar hoofd. lk zag dat hij dit met zijn vuist deed. Ik zag ook dat er allemaal bloed spetterde. [3]
Verdachte heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben op 23 september 2021 naar aangeefster, mijn ex-vrouw, toe gegaan. Ik had een confrontatie met haar op straat. [4]
In een
Letselrapportage Forensische Geneeskundebetreffende aangeefster [slachtoffer] zijn onder meer, zakelijk weergegeven, de volgende bevindingen / conclusies opgenomen:
Er is sprake van blijvende schade. Het litteken op het voorhoofd zal zichtbaar blijven.
Uit het medisch dossier blijkt dat er op 23 september 2021 sprake was van:
- een scheurwond van het voorhoofd welke is gehecht met 7 hechtingen;
- een kneuzing van de linker schouder.
Beschrijving letsels:
Op het voorhoofd aan de linkerzijde boven de wenkbrauw is een schuin verlopend roze lijnvormig, grillig litteken zichtbaar van circa 6 bij 0,3 centimeter lopend vanaf de binnenzijde van de wenkbrauw omhoog lopend tot bijna in de haargrens.
Bewijsoverwegingen primair / subsidiair
Geen vol opzet op primair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte heeft gepoogd aangeefster
[slachtoffer] van het leven te beroven. De rechtbank oordeelt in de eerste plaats dat uit het dossier in elk geval niet kan worden opgemaakt dat sprake is geweest van vol opzet, welke mening ook de officier van justitie en de verdediging is toegedaan. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde feitelijkheden die zien op het geweld tegen de ogen en de mond van aangeefster niet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen dan de verklaring van aangeefster, zodat verdachte van die feitelijkheden zal worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk opzet – aanmerkelijke kans op de dood?
Ten aanzien van de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De verdediging heeft bepleit dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van die aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In deze zaak zijn zowel de aangeefster als diverse toegesnelde getuigen meermalen gehoord over de door verdachte gepleegde geweldshandelingen. Uit die verklaringen volgt in elk geval dat verdachte fors geweld heeft aangewend tegen aangeefster en dat er onder meer is geslagen met een voorwerp, te weten een loopkruk c.q. wandelstok (hierna: wandelstok). Over die wandelstok is onder meer gerelateerd dat niet is onderzocht van welk materiaal deze is, maar dat het verbalisant over het algemeen bekend is dat de buis van deze wandelstokken van aluminium zijn. De wandelstok is voorzien van een rubberen dop aan de onderzijde en een kunststof greep aan de bovenzijde. De buis van de wandelstok betreft een holle buis. Ten aanzien van de vraag of er een aanmerkelijke kans bestond dat aangeefster door het geweld zou komen te overlijden, komt met name betekenis toe aan de vragen hoe, waar en met welke kracht er met die wandelstok is geslagen.
Getuige [getuige 1] , de toegesnelde getuige die heeft ingegrepen en het geweld heeft doen stoppen, heeft onder meer verklaard dat hij verdachte enkele malen met de wandelstok heeft zien slaan. De politie heeft hem in een later getuigenverhoor voorgehouden dat het de politie niet duidelijk is geworden hoe, en hoe hard, er is geslagen. Vervolgens verklaarde deze getuige onder meer dat verdachte met een lang voorwerp op haar hoofd aan het slaan of inhakken was, maar dat hij zich dat niet goed meer kan herinneren. Dit ‘inhakken’ met een wandelstok zou op een behoorlijk, niet geringe kracht kunnen wijzen, maar hij kan het zich ook niet goed herinneren. Bovendien heeft deze getuige ook verklaard dat hij niet heeft gezien waar de slagen terecht kwamen. In een latere verklaring, afgelegd bij de rechter-commissaris, heeft getuige [getuige 1] bovendien verklaard dat hij zag dat verdachte met een voorwerp sloeg, maar dat hij niet zag hoe verdachte sloeg.
Conclusie: geen aanmerkelijke kans op de dood – vrijspraak primair
Ook uit de andere verklaringen van zowel aangeefster als andere getuigen wordt onvoldoende duidelijk over de wijze waarop en de kracht waarmee is geslagen met, met name, die wandelstok. Daarom is niet komen vast te staan dat het slaan van verdachte met de betreffende wandelstok, en ook niet anderszins, een aanmerkelijke kans op de dood in het leven heeft geroepen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Bewezenverklaring subsidiair: zware mishandeling
Hetgeen uit de bewijsmiddelen wel duidelijk wordt, is dat verdachte ten minste éénmaal met die wandelstok tegen het hoofd van aangeefster heeft geslagen, hetgeen onder meer volgt uit het letsel (de gehechte wond) en de verklaring van aangeefster dat hij haar tegen het hoofd raakte. Daarnaast heeft verdachte meermalen met de vuist tegen het hoofd geslagen. Door deze geweldshandelingen is zij tijdelijk buiten bewustzijn geweest en reageerde zij eerst niet op aanspreken van de politie. Een wond moest gehecht worden. Er is nu een blijvend, ontsierend litteken zichtbaar van zes centimeter, dat schuin vanaf de wenkbrauw omhoog loopt tot bijna in de haargrens. Dit is als zwaar lichamelijk letsel te kwalificeren, hetgeen verdachte heeft aangericht met het door hem toegepaste geweld. De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 5 omschreven.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 23 september 2021 te Hilversum aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een wond in het gezicht, heeft toegebrachtdoor- die [slachtoffer] meermalen met kracht met een metalen loopkruk en/of wandelstok tegen het hoofd te slaan en met gebalde vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan althans te stompen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- primair een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest alsmede een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr);
- subsidiair, indien de rechtbank zou komen tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde, heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met aangeefster en zijn kinderen (waarbij de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar verklaard dienen te worden).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak van het primair ten laste gelegde, gewezen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Rechtspraak (LOVS) die zien op het ‘opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’, welk oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 1 jaar tot uitgangspunt neemt. Verzocht is om, primair, een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis. Desnoods kan, om ook aan andere strafdoelen tegemoet te komen, een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, worden opgelegd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zijn ex-vrouw op klaarlichte dag op straat doelbewust opgezocht en onverhoeds aangevallen, waarbij hij haar onder meer met een wandelstok op het hoofd heeft geslagen en, toen zij op de grond lag, nog meermalen geslagen op het hoofd. Door deze geweldshandeling is zij even buiten bewustzijn geweest en heeft zij een wond in haar gezicht, boven de wenkbrauw, opgelopen. De vervolgens gehechte wond is nu een voor altijd zichtbaar litteken in haar gezicht. Verdachte heeft zijn ex-vrouw in blinde razernij afgetuigd, zo kan uit het dossier worden opgemaakt, kennelijk uit onvrede dat zij niets in gang zette omtrent de omgang met hun kinderen. Hij moest met enig geweld worden gestopt door één van de getuigen die op het angstige gegil van aangeefster was afgekomen.
Verdachte heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. Slachtoffers van dergelijk geweld kunnen naast fysieke ook nog lang psychische nadelige gevolgen ervaren. Aangeefster zal ook in de toekomst blijvend worden geconfronteerd met hetgeen verdachte haar heeft aangedaan vanwege het litteken in haar gezicht. Vanwege de angst voor verdachte droeg zij vóór dit geweldsincident al een zogenaamde paniekknop bij zich, waarmee zij in direct contact met de 112-meldkamer kwam te staan na activatie ervan. Die angst voor verdachte is alleen maar toegenomen. Zij verblijft op een geheime locatie. Eén van haar (toen zestienjarige) dochters is getuige geweest van het leed dat verdachte, haar vader, aan haar moeder heeft aangedaan. Zij heeft haar moeder, onder het bloed, op de grond zien liggen. Gelet op de foto’s in het dossier moet dat een akelig beeld zijn geweest voor zijn dochter.
Persoon van verdachte en zijn omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook acht geslagen op:
- een uittreksel betreffende de justitiële documentatie van verdachte d.d. 31 december 2021. Hierop staat alleen een niet onherroepelijke veroordeling ter zake van (kinder)mishandeling;
- een pro Justitia rapportage Pieter Baan Centrum (PBC) van 8 november 2022. Verdachte heeft zijn medewerking aan dit onderzoek geweigerd. Er is te weinig over
verdachte en zijn belevingswereld bekend geworden om (forensisch relevante)
diagnostische conclusies te trekken of uit te sluiten. Er zijn wel enige diagnostische indrukken te delen.
Allereerst kan worden gesteld dat er geen duidelijke aanwijzingen bestaan voor een neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Met betrekking tot de verstandelijke vermogens geeft de uitslag van de intelligentietest wel een aanwijzing voor een eventuele verstandelijke beperking, maar uiteindelijk is de afgenomen test bij
zijn leeftijdscategorie weinig betrouwbaar. Omdat zijn functioneren op de afdeling
en in de gesprekken geen aanwijzingen geven voor een forensisch relevante verstandelijke beperking is ook deze neurobiologische ontwikkelingsstoornis niet waarschijnlijk. Voor een op zichzelf staande stemmingsstoornis of trauma gerelateerde stoornis, bijvoorbeeld als gevolg van de oorlogssituatie in Syrië of de vlucht naar Nederland, zijn evenmin aanwijzingen naar voren gekomen.
Over verdachte zijn persoonlijkheid en realiteitstoetsing zijn uiteindelijk ook geen conclusies te trekken, maar binnen deze gebieden zijn wel enkele zaken opgevallen. Zo maakt verdachte een hautaine indruk en valt hij op door de verantwoordelijkheid buiten zichzelf teleggen, te bagatelliseren en zijn eigen gedrag en eigenschappen toeschrijven aan de ander, met daarbij weinig ruimte voor zelfreflectie en een gevoeligheid voor krenking. Gekoppeld aan zijn marginale sociaal-maatschappelijk functioneren sinds zijn komst naar Nederland, hij heeft huisvestingsproblemen, een op het oog beperkte vrienden- en kennissenkring en langdurende relatie- en/of opvoedingsproblemen die leiden tot justitiële- en hulpverleningscontacten, zou dit kunnen duiden op persoonlijkheidsproblematiek. Omdat de observaties beperkt en de duur en ernst van deze persoonlijkheidskenmerken onbekend zijn, is er uiteindelijk niet meer te concluderen dan dat er aanwijzingen bestaan voor een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur.
Naast de bovenstaande kenmerken is er mogelijk ook sprake van een andere psychische kwetsbaarheid: aangaande de relatie met zijn ex-vrouw en het huidige strafproces doet verdachte meermaals uitspraken die achterdochtig overkomen. Het is niet uit te sluiten dat (deze) achterdocht, bij momenten, kan leiden tot een gestoorde realiteitstoetsing en daarmee tot psychotische belevingen en/of een (tijdelijke) psychotische stoornis. Voor nu is dit echter een hypothese gebleven die door een gebrek aan medewerking niet verder kan worden onderzocht. Momenteel is er in ieder geval geen sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld, maar een dergelijke stoornis in de levensloop is niet volledig uit te sluiten.
Ook een stoornis in middelengebruik is niet uit te sluiten (of vast te stellen).
Het dossier geeft aanwijzingen voor problemen met agressie regulatie, maar verdachte heeft in de gestructureerde setting van het PBC op dit gebied geen afwijkingen laten zien en heeft verder niet inhoudelijk en openlijk over zijn gedrag in het verleden willen spreken. Zijn agressieregulatie is derhalve onvoldoende in beeld gekomen.
Ten slotte zijn er in het onderhavige onderzoek aanwijzingen naar voren gekomen die duiden op een acculturatieprobleem. Verdachte ontkent dit, maar hij lijkt te worstelen met de verschillen tussen de Syrische en Nederlandse cultuur en de daarbij behorende normen en waarden.
Er is geen uitspraak te doen over de toerekenbaarheid, het is niet mogelijk op basis van een klinisch oordeel tot een adequate risicoanalyse te komen en er kan geen onderbouwd advies worden gegeven ter vermindering van risico op recidive;
- een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 30 november 2022. De reclassering concludeert onder meer het volgende. Verdachte ziet zichzelf als
slachtoffer van de daden van zijn ex-vrouw en van de maatschappij. Hij toont weinig tot geen zelfinzicht en neemt een bagatelliserende houding aan ten aanzien van zijn eigen handelen. Hij toont veel frustraties en is niet in staat zijn boosheid in goede banen te leiden. Hij is niet in staat om op zijn eigen gedrag te reflecteren en rechtvaardigt zijn gedrag middels agressie, hetgeen de reclassering zorgen baart. De reclassering maakt zich zorgen om de veiligheid van verdachte zijn ex-vrouw en zijn kinderen. Het
recidiverisico wordt hoog ingeschat. Nu de verschillende pro Justitia onderzoeken niet konden resulteren in diagnostische overwegingen is niet duidelijk geworden of verdachte behandeling in een strafrechtelijk kader behoeft. De reclassering kan met de beschikbare informatie niet adviseren of interventies en/of toezicht nodig zijn.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en ernst van het feit, en de impact daarvan op het slachtoffer, kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. Met de op te leggen straf wordt in de eerste plaats normbevestiging en vergelding beoogd voor het leed dat verdachte het slachtoffer heeft aangedaan. Daarnaast dient de op te leggen straf eraan bij te dragen dat wordt voorkomen dat verdachte wederom een (dergelijk) strafbaar feit begaat en dient het slachtoffer tegen verdachte beschermd te worden. Dat laatste geldt te meer nu de problematiek tussen verdachte en aangeefster blijft bestaan of ernstiger is geworden.
De oriëntatiepunten van het LOVS nemen voor het ‘opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen)’ een gevangenisstraf van één jaar tot uitgangspunt. De rechtbank gebruikt dit oriëntatiepunt als vertrekpunt in dit bijzondere geval. De rechtbank ziet bovendien diverse strafverzwarende omstandigheden, namelijk het extreme en aanhoudende geweld en de woede tegen zijn ex-vrouw op die betreffende dag, midden op straat, waarbij hij pas met geweld door een toegesnelde getuige kon worden gestopt om ernstiger letsel dan nu al was ontstaan, te voorkomen. Verdachte neemt hiervoor geen verantwoordelijkheid, ontkent dat hij haar dit heeft aangedaan en verklaart nota bene dat zij het letsel bij zichzelf heeft toegebracht. Zijn ex-vrouw, met wie hij vijf dochters heeft, is doodsbang voor hem en verblijft op een geheime locatie en droeg al een paniekknop bij zich. Het betreft geweld in de familiaire sfeer, waarbij het verbreken van die familieband(en) en de onvrede over de omgang met de kinderen tot dit extreme geweld van verdachte jegens zijn ex-vrouw heeft geleid.
De rechtbank acht, gelet op voornoemd oriëntatiepunt van het LOVS, de strafverzwarende omstandigheden en gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken worden opgelegd, een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden (met aftrek van het voorarrest), waarvan 15 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren, passend en geboden. De rechtbank wijkt hiermee af van de (subsidiaire) vordering van de officier van justitie, nu die gevorderde straf te fors is wanneer acht wordt geslagen op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Een stevig voorwaardelijk strafdeel is nodig om verdachte ervan te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen, in het bijzonder tegen zijn ex-vrouw.
De persoonlijkheidsonderzoeken hebben niet geleid tot conclusies over stoornissen en adviezen voor behandeling, maar in die rapportages komen wel diverse zorgen omtrent verdachte naar voren. Het slachtoffer dient tegen verdachte beschermd te worden. Daar wordt in voornoemde straf zo veel mogelijk in voorzien.
Daarnaast zal ook een contactverbod met zijn vrouw en kinderen worden opgelegd als bijzondere voorwaarde. Voor een opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van het contactverbod en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden bestaat geen aanleiding.
Bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar en duur van de proeftijd
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster. Gelet op de inhoud van de rapportages en de houding van verdachte ten opzichte van zijn ex-vrouw zoals deze ter zitting ook is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarde die verdachte zal worden opgelegd, dadelijk uitvoerbaar is en is een langere proeftijd dan gebruikelijk noodzakelijk en daarmee gerechtvaardigd.
Maatregel ex artikel 38v Sr (geen 38z Sr)
De rechtbank zal voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte:
- zich onthoudt van contact met zijn ex-vrouw, [slachtoffer] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 5 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor de duur van twee weken per overtreding worden opgelegd, tot een maximum van zes maanden.
Gelet op de inhoud van de hiervoor opgenomen rapportages omtrent verdachte, en de houding van verdachte ten opzichte van zijn ex-vrouw zoals deze ter zitting ook is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer, zijn ex-vrouw. Daarom zal zij bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet, gelet op de op te leggen straf, de op te leggen maatregel ex artikel 38v Sr en het daarmee tot stand gebrachte kader, voldoende waarborgen in de bescherming van het slachtoffer. De rechtbank ziet geen aanleiding om (ook) een maatregel ex artikel 38z Sr op te leggen.

9.BESLAG

Verbeurdverklaring
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten de op de beslaglijst vermelde wandelstok, verbeurd verklaren overeenkomstig de vordering van de officier van justitie.
Met behulp van dit voorwerp is het subsidiair bewezen verklaarde feit begaan.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 40.985,-. Dit bedrag bestaat uit € 985,- materiële schade en € 40.000,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het materiële deel van de vordering toe te wijzen en heeft aangevoerd dat er gronden zijn voor toekenning van immateriële schadevergoeding. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schade heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voorts is gevorderd de toe te kennen schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoeding op te leggen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het materiële deel van de vordering niet betwist. Ten aanzien van de immateriële schade is aangevoerd dat deze een exorbitant hoog bedrag betreft en dat de hoogte ervan onvoldoende is onderbouwd. Een toekenning van een bedrag aan immateriële schade tussen de € 2.500,- en € 3.500,- is redelijk.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor subsidiair bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schade is niet betwist en ligt derhalve voor toewijzing gereed. De rechtbank waardeert deze materiële schade op € 985,-.
Ten aanzien van de immateriële schade is de hoogte ervan inhoudelijk betwist, maar is niet betwist dat er sprake is van immateriële schade. De rechtbank overweegt dat er in voldoende mate is onderbouwd dat er sprake is van immateriële schade. Nu sprake is van lichamelijk letsel, is er ook een rechtsgrond voor vergoeding daarvan. De rechtbank begrijpt de hoogte van het gevorderde bedrag aan immateriële schade onder meer in het licht van een mogelijk hoger beroep, waarbij het te vorderen bedrag niet meer naar boven toe kan worden bijgesteld. Zo heeft de advocaat van de benadeelde partij dat mede uitgelegd. De gegeven onderbouwing rechtvaardigt, mede gelet op vergoedingen die in min of meer soortgelijke zaken worden toegekend, geen toe te kennen schadebedrag van € 40.000,-. De uitspraken waarnaar de benadeelde partij in haar vordering verwijst en waarbij de toegekende vergoedingen boven de € 10.000,- uitstijgen, zijn niet gelijksoortig. De rechtbank zal de begroting van die immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 10.000,- en voor het overige afwijzen. De rechtbank betrekt daarbij enerzijds de ernst van het blijvende litteken in het gezicht aangeefster en anderzijds de voortdurende angst voor haar ex-man waarmee aangeefster moet leven.
De rechtbank wijst de vordering dan ook toe tot een bedrag van € 10.985,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.985,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 89 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 38v, 38w, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 15 (vijftien) maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 5 (vijf) jaren vast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd:
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[slachtoffer], geboren op [1979] (zijn ex-vrouw), alsmede met zijn vijf kinderen, zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- beveelt dat deze bijzondere voorwaarde dadelijk uitvoerbaar is;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Maatregel ex artikel 38v Sr
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 jaren en beveelt dat verdachte:
 zich onthoudt van (direct dan wel indirect) contact met
[slachtoffer], geboren op [1979] (zijn ex-vrouw);, alsmede met zijn vijf kinderen;
  • beveelt dat voor iedere keer dat door verdachte niet aan de maatregel wordt voldaan, 14 dagen vervangende hechtenis wordt toegepast, tot een maximum van 6 maanden;
  • toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
  • beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 wandelstok (omschrijving: PL0900-2021304240-2881348, Zilver);
Benadeelde partij [slachtoffer]
- wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 10.985,- (bestaande uit
€ 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade en € 985,- ter vergoeding van materiële schade);
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • wijst de vordering voor wat betreft het meer gevorderde af;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat
€ 10.985,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 september 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 89 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Gerrits, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en
G. Schnitzler, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Laanstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 december 2022.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 23 september 2021 te Hilversum, althans in Nederland ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl hij haar vast hield en/of naar de grond duwde,
- die [slachtoffer] (meermalen) met kracht met een (metalen) loopkruk en/of wandelstok,
in elk geval met enig (hard en/of metalen en/of langwerpig) voorwerp en/of met
(een) gebalde vuist(en) tegen het/de o(o)g(en) en/of het hoofd, in elk geval tegen
het lichaam (van die [slachtoffer] ) heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of
- met twee handen de ogen van die [slachtoffer] heeft in- en/of uitgedrukt en/of gekrabd
en/of uitgetrokken en/of
- de mond van die [slachtoffer] met twee handen, althans met één hand uit elkaar heeft
getrokken en/of
- de mond van die [slachtoffer] heeft dicht gedrukt en/of dicht gedrukt gehouden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 september 2021 te Hilversum, althans in Nederland aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere (snij)wond(en) in het gezicht,
heeft toegebracht door terwijl verdachte haar vast hield en/of naar de grond duwde,
- die [slachtoffer] (meermalen) met kracht met een (metalen) loopkruk en/of wandelstok,
in elk geval met een (hard en/of metalen en/of langwerpig) voorwerp en/of met
(een) gebalde vuist(en) tegen het/de o(o)g(en) en/of het hoofd, in elk geval tegen
het lichaam (van die [slachtoffer] ) te slaan althans te stompen en/of
- met twee handen de ogen van die [slachtoffer] in en/of uit te drukken en/of krabben
en/of uit te trekken en/of
- de mond van die [slachtoffer] met twee handen, althans met één hand uit elkaar heeft
getrokken;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 23 september 2021 te Hilversum, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
terwijl hij haar vast hield en/of naar de grond duwde,
- die [slachtoffer] (meermalen) met kracht met een (metalen) loopkruk en/of wandelstok,
in elk geval met een (hard en/of metalen en/of langwerpig) voorwerp en/of met
(een) gebalde vuist(en) tegen het/de o(o)g(en) en/of het hoofd, in elk geval tegen
het lichaam (van die [slachtoffer] ) heeft geslagen althans heeft gestompt en/of
- met twee handen de ogen van die [slachtoffer] heeft in- en/of uitgedrukt en/of gekrabd
en/of uitgetrokken en/of
- de mond van die [slachtoffer] met twee handen, althans met één hand uit elkaar heeft
getrokken en/of
- de mond van die [slachtoffer] heeft dicht gedrukt en/of dichtgedrukt gehouden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 januari 2022, genummerd 14Spin / MD1R021039, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 176. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 10, 11, 12 en de bij dit proces-verbaal als bijlage gevoegde foto’s op pagina’s 17 en 18.
3.Pagina 33.
4.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 7 december 2022.