ECLI:NL:RBMNE:2022:553

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
17 februari 2022
Zaaknummer
C/16/533976 / KG ZA 22-29
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangseisen voor ouders bij zwemles in verband met coronatoegangsbewijs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door een vader die zijn zoon begeleidt bij zwemles in zwembad Dijnselburg in Zeist. De vader weigerde zijn coronatoegangsbewijs (CTB) te tonen en werd de toegang tot het zwembad ontzegd. Hij vorderde in kort geding dat het zwembad hem zou toestaan om zonder CTB zijn zoon te begeleiden. De voorzieningenrechter moest beoordelen of het zwembad als onderwijslocatie kan worden aangemerkt, wat zou betekenen dat het CTB niet gecontroleerd hoeft te worden. De rechter oordeelde dat het zwembad niet als onderwijslocatie kan worden gekwalificeerd, omdat het ook voor sport en recreatie wordt gebruikt. De voorzieningenrechter verwees naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak in Hilversum, waarin was geoordeeld dat zwemles niet als sport kan worden aangemerkt als het zwembad ook andere functies vervult. De rechter concludeerde dat het zwembad verplicht is om het CTB van bezoekers vanaf 18 jaar te controleren, en dat de vader niet-ontvankelijk was in zijn vordering. De vordering werd afgewezen en de vader werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/533976 / KG ZA 22-29
Vonnis in kort geding van 18 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
advocaten mrs. A.B. Bouter en M.C. de Jong in Barneveld,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SRO [locatie] B.V.,
gevestigd in Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. B. de Smit in Bussum.
Partijen zullen hierna [eiser] en SRO genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen productie 1 tot en met 12;
  • de productie 13 tot en met 18 van [eiser] ;
  • de brief van 10 februari 2022 van SRO met als bijlage productie 1 tot en met 8;
  • de brief van 10 februari 2022 van SRO met als bijlage productie 9 en 10;
  • de mondelinge behandeling op 11 februari 2022;
  • de pleitnota van [eiser] ;
  • de pleitnota van SRO.
1.2.
Daarna is er bepaald dat er op 18 februari 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[A] , de vijfjarige zoon van [eiser] , is in 2021 gestart met zwemlessen bij het zwembad van SRO in [plaats] . Sinds 6 november 2021 controleert SRO haar bezoekers vanaf 18 jaar op het coronatoegangsbewijs (hierna: het CTB). Onder deze bezoekers vallen ook de ouders die hun kind begeleiden voor en na de zwemlessen. [eiser] heeft aan SRO laten weten dat hij van mening is dat het zwembad niet verplicht is het CTB te controleren van ouders die hun kind voor en na de zwemles begeleiden. Hij heeft daarbij gewezen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank van 28 december 2021 (hierna: de Hilversumse zaak). Dit betrof een geschil tussen een zwembad en de gemeente [plaats] . In deze uitspraak is geoordeeld dat het zwembad niet in overtreding is als zij ouders/begeleiders van kinderen die voor zwemles komen, niet controleert op het CTB. Volgens [eiser] volgt hier uit dat ook SRO ouders die hun kind naar zwemles begeleiden niet hoeft te controleren op het CTB. SRO heeft aan [eiser] laten weten dat zij nog steeds verplicht is om ouders die hun kinderen naar zwemles begeleiden te controleren op het CTB. Zij heeft aangeboden hierover met [eiser] in gesprek te gaan, maar tot een gesprek tussen partijen heeft het niet geleid.
2.2.
[eiser] vordert in deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat:
  • SRO te gebieden om [eiser] binnen twee dagen na betekening van het vonnis toegang te verlenen tot het zwembad voor de begeleiding van zijn zoon bij de zwemlessen, zonder dat hij verplicht is het CTB te laten zien, op straffe van een dwangsom;
  • SRO te veroordelen in de proceskosten.
2.3.
SRO voert verweer. SRO stelt zich op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk verklaard moet worden omdat [eiser] met zijn vordering niet bij SRO moet zijn, maar bij de Staat der Nederlanden of de gemeente [plaats] . Ook stelt SRO zich op het standpunt dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft. Voor het geval de zaak wel inhoudelijk wordt beoordeeld stelt SRO zich op het standpunt dat zij verplicht is het CTB te controleren en dat daarom geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Is [eiser] ontvankelijk in zijn vordering?

3.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering. Het staat vast dat tussen partijen een overeenkomst bestaat. In deze overeenkomst hebben partijen afgesproken dat SRO zwemles geeft aan [A] en dat [eiser] (en/of zijn vrouw) hiervoor betaalt. Volgens [eiser] is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst. Hij mag daarom SRO als contractspartij dagvaarden.
Is er een spoedeisend belang?
3.2.
[eiser] heeft voldoende onderbouwd dat sprake is van een spoedeisend belang. De oplossing die hij had om [A] alsnog naar zwemles te laten brengen is op korte termijn niet meer beschikbaar.
Is er sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst?
3.3.
Volgens [eiser] schiet SRO tekort in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] wordt namelijk als begeleidend ouder van [A] de toegang geweigerd tot het zwembad omdat hij geen CTB wil laten zien. Dit mag SRO niet doen omdat er geen wettelijke basis bestaat voor het controleren van het CTB. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. De overeenkomst tussen partijen ziet op het geven van zwemlessen aan [A] , voor het behalen van zijn zwemdiploma. Tussen partijen staat vast dat SRO zich aan deze verplichting houdt. Het is juist dat SRO de ouders of verzorgers van een kind vraagt het kind voor en na de zwemles te begeleiden. Vanwege de huidige maatregelen ter bestrijding van het coronavirus heeft SRO extra voorwaarden aan deze begeleiding verbonden, namelijk het laten zien van het CTB bij de ingang van het zwembad. Dit kan echter niet worden aangemerkt als een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst.
Is SRO een onderwijslocatie, een sportlocatie of een combinatie van beide?
3.4.
[eiser] is van mening dat ook in het geval er geen tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst bestaat, SRO alsnog niet verplicht is het CTB te controleren van de ouders die hun kind naar zwemles begeleiden. Hij verwijst daarbij naar de Hilversumse zaak. Daarin is geoordeeld dat zwemles niet moet worden aangemerkt als sport. Omdat in dat Hilversumse zwembad voornamelijk zwemles werd gegeven, werd de locatie niet als sportlocatie aangemerkt. Dat bracht met zich mee dat de controle op het CTB van de begeleidende ouders niet noodzakelijk was. [eiser] realiseert zich dat SRO niet alleen zwemlessen geeft, maar ook als recreatief zwembad diensten aanbiedt. Dat betekent volgens hem dat de locatie van kleur verschiet op het moment dat er zwemlessen worden gegeven. Op die momenten hoeft het CTB dus niet gecontroleerd te worden. De voorzieningenrechter volgt [eiser] hierin niet en zal uitleggen waarom.
3.5.
In de Hilversumse zaak heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat zwemles niet gekwalificeerd moet worden als sport. Omdat het Hilversumse zwembad bijna alleen maar werd gebruikt voor zwemlessen, is in die zaak geoordeeld dat het zwembad niet als sportlocatie kan worden aangemerkt. In dat kader is geoordeeld dat artikel 4.4 van de Tijdelijke maatregel covid-19 (Trm) niet van toepassing is voor dat specifieke zwembad. In artikel 4.4 staat het volgende (citaat uit de laatste versie van 8 februari 2022):
“Artikel 4.4. Sportlocaties en coronatoegangsbewijzen
1Een publieke binnenruimte van een locatie voor de beoefening van sport wordt slechts voor publiek opengesteld, indien de beheerder er zorg voor draagt dat, met inachtneming van artikel 6.30:
a. publiek alleen wordt toegelaten met een geldig coronatoegangsbewijs;”
3.6.
In deze zaak ligt dat anders. Naar aanleiding van de Hilversumse zaak zijn vragen gesteld door leden van de Tweede Kamer aan minister Helder (Langdurige Zorg en Sport). Deze zijn op 24 januari 2022 beantwoord. [1] In vraag en antwoord 2 staat het volgende:
“Vraag 2
Wordt zwemles als sport of als onderwijs beschouwd? Welke criteria gelden hier? Kan dit uitgebreid worden toegelicht?
Antwoord 2
Onder de definitie van onderwijsactiviteiten wordt een activiteit op een locatie op een onderwijsinstelling of daarbuiten verstaan die onderdeel uitmaakt dan wel rechtstreeks verband houdt met a. het onderwijs dat door of namens een instelling voor primair onderwijs of instelling voor voortgezet onderwijs wordt verzorgd; b. een beroepsopleiding, opleiding educatie of opleiding voortgezet algemeen volwassenonderwijs als bedoeld in artikel 1.1.1, onder i, n en n1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, die door of namens een instelling voor beroepsonderwijs wordt verzorgd; c. een opleiding waaraan accreditatie is verleend als bedoeld in artikel 1.1, onder q, van de Wet op hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, die door of namens een instelling voor hoger onderwijs wordt verzorgd. Zwemles houdt geen verband met de hierboven genoemde vormen van onderwijs, maar vindt plaats op een locatie voor de beoefening van sport.”
Uit de beantwoording volgt dat als zwemles wordt gegeven op een sportlocatie, zoals ook in deze zaak, ‘een zwembad niet van kleur kan verschieten’ zoals [eiser] stelt. In dit geval betekent dat dus dat [A] zwemles krijgt in een sportlocatie. Voor een sportlocatie geldt artikel 4.4 Trm en is het dus verplicht dat het zwembad het CBT van de begeleidende ouder controleert. [eiser] heeft ook nog gewezen op lid 4 van dit artikel, daarin staat dat lid 1 van dit artikel niet geldt voor sport in het kader van onderwijsactiviteiten. Maar dat lid ziet niet op zwemles, maar ziet op bijvoorbeeld schoolzwemmen. Dat is hier niet aan de orde.
Heeft SRO een eigen verantwoordelijkheid om zich niet aan de overheidsmaatregelen te houden?
3.7.
[eiser] heeft verder nog gewezen op de eigen verantwoordelijkheid van SRO. Volgens hem moet SRO zelf bepalen of en wanneer zij het CTB controleert. Ook dit standpunt wordt niet gevolgd. SRO heeft uitgelegd dat zij de Hilversumse zaak kent, maar dat dit voor haar niet betekent dat zij het CTB voor begeleidende ouders niet meer hoeft te controleren. Zij verwijst daarvoor ook naar de brief van de Vereniging Sport en Gemeenten van 9 februari 2022. In deze brief gericht aan de burgemeesters en wethouders sport staat dat de vereniging ervoor pleit om de maatregelen die de sport raken te versoepelen of te laten vervallen, maar dat dit niet wil zeggen dat zij vindt, laat staan zou adviseren, dat gemeenten of zwembadexploitanten de huidige wetgevingen niet zouden moeten volgen. Hieruit volgt dat SRO zich aan de huidige regelgeving dient te houden, dus dat eigen verantwoordelijkheid hierin geen optie is. Bovendien is er geen rechtsregel die maakt dat SRO gedwongen kan worden om zelf te besluiten de regelgeving niet te volgen.
Redelijkheid en billijkheid
3.8 Tot slot heeft [eiser] een beroep gedaan op de aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Volgens hem is het op verschillende gronden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat SRO de CTB-plicht voert richting [eiser] . Daarom mag SRO deze plicht niet voeren en dient zij [eiser] zonder CTB toe te laten tot het zwembad om [A] te begeleiden. Ook op deze grond kan de vordering niet worden toegewezen. De uitvoering van de CTB-plicht leidt niet tot onaanvaardbare situaties. [eiser] heeft immers nog steeds de gelegenheid om [A] te begeleiden naar de zwemles, weliswaar op voorwaarde hij het CTB toont. Bovendien weegt het belang van [eiser] om geen CTB te tonen bij de ingang van het zwembad minder zwaar dan het belang van SRO om zich aan de regelgeving van de overheid te houden. Het is daarom niet onaanvaardbaar dat SRO de CTB-plicht voert.
Conclusie
3.9.
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat SRO op goede gronden het CTB van de begeleiders van kinderen naar de zwemles controleert. De vordering van [eiser] om SRO te gebieden om de begeleidende ouders niet te controleren op het CTB wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
3.10.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van SRO worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris gemachtigde €
1.016,00
Totaal € 1.692,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van SRO tot op heden begroot op € 1.692,00;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door voorzieningenrechter mr. Y.M. Vanwersch, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2022. [2]

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Aanhangsel 1433.
2.type: