ECLI:NL:RBMNE:2022:5520

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
9675590
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet over de geschiktheid van pony's in een koopovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [opposant], een handelaar in paarden en pony's, en de besloten vennootschap [geopposeerde] B.V., die een manegebedrijf runt. [geopposeerde] had in 2020 zeven paarden gekocht van [opposant], waarvan drie later zijn omgeruild voor een paard en twee pony's. [geopposeerde] stelde dat deze pony's niet voldeden aan de verwachtingen die op basis van de koopovereenkomst mochten worden gesteld, en heeft de koopovereenkomst ontbonden wegens non-conformiteit. Na een verstekvonnis op 15 december 2021, waarin [opposant] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [geopposeerde], heeft [opposant] verzet aangetekend.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 september 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [opposant] tijdig verzet heeft gedaan en dat hij ontvankelijk is in zijn verzet. De rechter heeft de vorderingen van [geopposeerde] afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de pony's niet de eigenschappen hadden die [geopposeerde] mocht verwachten. Het verstekvonnis is vernietigd, en [opposant] is ontheven van de veroordelingen uit dat vonnis. Tevens is [geopposeerde] veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag dat zij onterecht heeft ontvangen, en is zij verplicht om negatieve publiciteit over [opposant] te staken.

De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van [opposant] toegewezen en de vorderingen van [geopposeerde] in reconventie afgewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9675590 UC EXPL 22-1002 MvdH/40201
Vonnis van 2 november 2022
Inzake
[opposant] , tevens handelende onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [opposant] ,
eisende partij in het verzet,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J.S. Spanjersberg,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geopposeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [geopposeerde] ,
gedaagde partij in het verzet,
eisende partij in convetie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. L. Rietbergen, werkzaam bij ARAG SE.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in de zaak met zaaknummer 9536991 / UC EXPL 21-7957 met productie 1 tot en met 5;
  • het door een kantonrechter van deze rechtbank op 15 december 2021 tussen [geopposeerde] en [opposant] bij verstek gewezen vonnis in die zaak (hierna ook te noemen: het verstekvonnis);
  • de op 31 januari 2022 betekende verzetdagvaarding (aan te merken als de conclusie van antwoord in conventie en van (voorwaardelijke) eis in reconventie) tevens houdende een incident tot het treffen van een provisionele voorziening met producties 0 tot en met 9;
  • de e-mail van de gemachtigde van [opposant] d.d. 16 februari 2022 met productie 10;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie met producties 11 tot en met 13;
  • het door een kantonrechter van deze rechtbank op 20 april 2022 tussen [geopposeerde] en [opposant] gewezen vonnis in het incident;
  • de brief van de gemachtigde van [geopposeerde] met producties 14 tot en met 16.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 september 2022. Namens [geopposeerde] zijn toen verschenen mevrouw [A] , vergezeld door mevrouw [B] en bijgestaan door mr. Rietbergen. [opposant] is toen verschenen, vergezeld door zijn vader en een vriend en bijgestaan door mr. Spanjersberg. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord.
Mr. Spanjersberg heeft spreekaantekeningen overhandigd en voorgedragen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat vandaag vonnis in deze zaak in verzet wordt gewezen.

2.Wat is er aan de hand?

2.1.
[geopposeerde] heeft een manegebedrijf. [geopposeerde] werd gerund door wijlen de heer [C] (hierna te noemen: [C] ). Hij is op [overlijdensdatum] 2021 overleden en was de partner van mevrouw [A] (hierna te noemen: [A] ). Na het overlijden van [C] heeft [A] de leiding over [geopposeerde] overgenomen.
[opposant] handelt in paarden en pony’s.
Eind juli/begin augustus 2020 heeft [geopposeerde] zeven paarden gekocht van [opposant] . Daarvoor is € 21.150,00 betaald door [geopposeerde] . Drie van deze zeven paarden zijn later omgeruild tegen een paard en twee pony’s, tegen bijbetaling van € 1.500,00. Volgens [geopposeerde] voldeden deze twee pony’s ( [pony 1] en [pony 2] ) niet. Zij heeft [opposant] gevraagd ook deze twee pony’s te ruilen, maar aan dat verzoek heeft [opposant] niet voldaan. [geopposeerde] heeft bij brief van 19 maart 2021 de koopovereenkomst voor wat betreft de twee pony’s [pony 1] en [pony 2] op ontbonden vanwege non-conformiteit dan wel vernietigd wegens dwaling.
2.2.
[geopposeerde] heeft [opposant] gedagvaard en gevorderd om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. (primair) voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst met betrekking tot de twee pony’s buitengerechtelijk is ontbonden dan wel vernietigd (althans subsidiair, om de koopovereenkomst te ontbinden dan wel te vernietigen),
primair en subsidiair:
[opposant] te veroordelen tot terugbetaling van de koopsom van de twee pony’s (€ 5.542,86) aan [geopposeerde] ,
[opposant] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding (€ 3.060,00),
[opposant] te veroordelen tot betaling van de incassokosten (€ 652,10),
[opposant] te veroordelen tot betaling van rente, en
proceskosten waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.3.
[geopposeerde] stelt dat de twee pony’s niet geschikt waren om voor lessen op haar manege te worden gebruikt en er daarom sprake is van (primair) non-conformiteit omdat de pony’s niet de eigenschap hadden die zij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten dan wel (subsidiair) dwaling omdat zij er op mocht vertrouwen dat de pony’s geschikt waren om voor lessen te worden gebruikt.
2.4.
Bij verstekvonnis van 15 december 2021 is:
de door [geopposeerde] gevorderde verklaring van recht toegewezen,
[opposant] veroordeeld tot betaling van € 9.254,96, vermeerderd met wettelijke rente over € 8.602,86 vanaf 4 april 2022 tot de voldoening, en
is [opposant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten,
is [opposant] veroordeeld tot betaling van de nakosten te vermeerderen met wettelijke rente.
Dit vonnis is, met uitzondering van de verklaring voor recht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.5.
Een deurwaarder heeft in opdracht van [geopposeerde] op 3 januari 2022 beslag gelegd op de (spaar- en) banktegoeden op bankrekeningen van [opposant] . Het beslag heeft voor € 7.596,10 doel getroffen. Dit bedrag heeft [geopposeerde] ontvangen.
2.6.
[opposant] heeft verzet gedaan tegen het verstekvonnis. In verzet heeft [opposant] als provisionele voorziening gevraagd om de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 15 december 2021 te schorsen totdat in de hoofdzaak beslist is en om [geopposeerde] te veroordelen tot het terugbetalen van de gelden die zij vanwege de tenuitvoerlegging van dit verstekvonnis heeft ontvangen. Bij vonnis van 20 april 2022 heeft de kantonrechter in het incident de vordering tot het treffen van een provisionele voorziening afgewezen omdat [opposant] geen belang heeft bij zijn provisionele vorderingen en de belangenafweging in zijn nadeel uitvalt.
2.7.
[opposant] voert in verzet verder het verweer dat de dagvaarding van [geopposeerde] nietig moet worden verklaard omdat deze een aantal van de in artikel 111 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voorgeschreven gegevens niet bevat.
Daarnaast is er volgens [opposant] geen sprake van een tekortkoming en heeft [geopposeerde] niet aan haar onderzoeksplicht voldaan alsook geen garanties bedongen. Ook heeft [opposant] naar voren gebracht dat [geopposeerde] uitgaat van een onjuiste koopsom voor de twee pony’s en betwist hij de hoogte van de schade.
2.8.
[opposant] heeft verder een reconventionele vordering ingediend omdat [geopposeerde] volgens hem ten onrechte beslag heeft gelegd en negatieve uitlatingen over [opposant] heeft gedaan. [opposant] vordert:
- terugbetaling van het bedrag van € 7.596,10 dat [geopposeerde] vanwege de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis heeft ontvangen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente;
  • een verklaring van recht dat [geopposeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door beslag te leggen op de bankrekeningen van [opposant] op grond van en verstekvonnis waarvan zij wist of behoorde te weten dat dit op onjuiste gronden c.q. op onwaarheden berust;
  • vergoeding van de in goede justitie vast te stellen schade die [opposant] ten gevolge van het beslag en de negatieve uitlatingen van [geopposeerde] heeft geleden en zal lijden;
  • een verplichting voor [geopposeerde] om mevrouw [A] en de bij haar organisatie werkzame en anderszins betrokken personen te laten onthouden van negatieve berichtgeving omtrent [opposant] en zijn handelswaar op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere keer dat deze verplichting wordt geschonden;
  • vergoeding van de proceskosten waaronder de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
2.9.
[geopposeerde] heeft verweer gevoerd tegen de reconventionele vordering en geconcludeerd tot afwijzing. Zij heeft aangevoerd dat zij het volste recht had om het verstekvonnis te executeren. Volgens [geopposeerde] is niet onderbouwd of aangetoond dat [opposant] door het beslag schade heeft geleden. [geopposeerde] stelt verder dat geen onrechtmatige uitlatingen zijn gedaan en dat [opposant] niet heeft aangetoond dat hij schade heeft geleden.
3. Wat vindt de kantonrechter ervan?
De ontvankelijkheid in het verzet
3.1.
De kantonrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [opposant] tijdig verzet tegen het vonnis 15 december 2021 heeft gedaan. Hij is dan ook ontvankelijk in zijn verzet.
De vorderingen van [geopposeerde]
3.2.
[opposant] heeft zich beroepen op de nietigheid van de dagvaarding van [geopposeerde] . In artikel 122 lid 1 Rv is bepaald dat de gedaagde die in het geding verschijnt, na bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet komt en zich beroept op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, de rechter dat beroep verwerpt indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.
3.3.
De kantonrechter wijst op grond van artikel 122 Rv lid 1 het verweer van [opposant] dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [geopposeerde] wegens nietigheid van de dagvaarding af. De kantonrechter is van oordeel dat [opposant] door de gebreken in de dagvaarding niet is bemoeilijkt in zijn verweer dat hij in het geding wil voeren en daarom niet onredelijk in zijn belangen is geschaad. Het belang dat [opposant] heeft bij een nietige dagvaarding weegt bovendien niet op tegen het belang dat het geschil aan een inhoudelijke beoordeling door de kantonrechter wordt onderworpen. De kantonrechter gaat daarom over tot een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen van [geopposeerde] .
3.4.
De vorderingen van [geopposeerde] hangen samen met haar stelling dat in het kaer van de koop is afgesproken dat [opposant] paarden geschikt voor het gebruik op de manege als lespaarden (hierna: manegepaarden) zou leveren. Dat dit is afgesproken bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft de kantonrechter niet vast kunnen stellen. De onderhandelingen over de koop van de eerste twee paarden eind juli 2020 naar aanleiding van de advertentie op marktplaats van [opposant] voor een ‘ [.] ’ zijn telefonisch gevoerd tussen [opposant] en [B] . Op de dag van aflevering van deze twee paarden (1 augustus 2020), waarbij naast [opposant] en [B] ook [A] aanwezig was, is ook gesproken over de koop en levering van 5 Ierse paarden die [opposant] net had. Op 1 augustus 2020 hebben [C] en [A] deze vijf paarden niet gezien maar wel gekocht. Een dag later (op 2 augustus 2020) zijn ook deze vijf paarden aan [geopposeerde] geleverd.
3.5.
[opposant] stelt als betwisting dat een afspraak om manegepaarden te leveren geen onderdeel was van de koopovereenkomst. [geopposeerde] in de persoon van [A] heeft dit weersproken, maar vaststaat dat zij niet bij vorenbedoelde de telefoongesprekken tussen [B] en [opposant] was. Zij heeft dus geen weet van de inhoud van deze gesprekken en de gemaakte afspraken in het kader van de koopovereenkomst. Op 1 augustus 2020 bij de aflevering van de eerste twee paarden en de afspraak over de koop en de te leveren volgende vijf paarden was [A] aanwezig. Over deze vijf paarden, die de volgende dag zijn afgeleverd, heeft [opposant] gesteld dat hij ze pas 1 dag in zijn bezit had, namelijk op 1 augustus 2022, en dus niets over hun karakter en geschiktheid als mogelijke lespaarden kon zeggen. Dit is door [geopposeerde] in de persoon van [A] niet betwist en staat dus vast. Daarbij komt dat door [geopposeerde] ook geen gegevens zijn verstrekt aan de hand waarvan de tussen [opposant] en [C] gevoerde onderhandelingen of de inhoud van de koopovereenkomst kan worden gereconstrueerd. De enkele stelling dat het gezien de bedrijfsvoering van [geopposeerde] de bedoeling moet zijn geweest om manegepaarden/lespaarden geleverd te krijgen, is hiervoor niet voldoende. Ook de stelling dat er op de achtergrond tussen [B] en [A] is gesproken over de wens om lespaarden/pony’s voor op de manage in te kopen betekent niet dat hier in het kader van de koopovereenkomst ook afspraken over zijn gemaakt.
3.6.
Op de zitting is nog aangevoerd dat het in de manegewereld gebruikelijk is dat paarden teruggegeven mogen worden als ze niet bevallen na de uitvoering van een test na de koop. Dat moge zo zijn, maar in dit geval staat echter niet vast dat deze afspraak in het kader van de koopovereenkomst is gemaakt en [geopposeerde] heeft ook geen feiten en omstandigheden aangedragen waaruit dit kan worden afgeleid.
3.7.
Gelet op het voorgaande is het verzet gegrond en wordt het verstekvonnis vernietigd Dit brengt met zich dat [opposant] van de veroordelingen in het verstekvonnis wordt ontheven. De vorderingen van [geopposeerde] worden alsnog afgewezen. Immers, niet is komen vast te staan dat de twee pony’s niet de eigenschap hadden die [geopposeerde] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten dan wel dat zij er op mocht vertrouwen dat de pony’s geschikt waren om voor lessen op een manege te worden gebruikt. [geopposeerde] heeft de koopovereenkomst van de twee pony’s dan ook niet rechtsgeldig ontbonden dan wel vernietigd. Daarom bestaat er geen aanleiding voor een veroordeling van [opposant] om de koopsom terug te betalen en een schadevergoeding aan [geopposeerde] te betalen. Omdat de hoofdvorderingen van [geopposeerde] worden afgewezen, delen de nevenvorderingen van [geopposeerde] dit lot.
3.8.
Omdat [geopposeerde] ten aanzien van de hiervoor besproken, in geschil zijnde stellingen niet voldoen aan de op haar rustende stelplicht, is voor nadere bewijslevering geen plaats.
De vorderingen van [opposant]
3.9.
De vordering van [opposant] tot terugbetaling van het bedrag van € 7.596,10 dat [geopposeerde] vanwege de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis heeft ontvangen wordt toegewezen. Gelet op voornoemde overwegingen wordt het verstekvonnis namelijk vernietigd en bestaat er geen grond meer voor een betaling van [opposant] aan [geopposeerde] .
3.10.
De wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een opeisbaar geworden geldvordering wordt verschuldigd op het tijdstip van het intreden van het verzuim van de schuldenaar. De over het bedrag van € 7.596,10 gevorderde wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW wordt toegekend met ingang van twee weken na betekening de verzetdagvaarding omdat deze dagvaarding kan worden aangemerkt als een ingebrekestelling met een in goede justitie te bepalen betalingstermijn. Een gebruikelijke in goede justitie te bepalen termijn is een termijn van twee weken. Na deze twee weken is [geopposeerde] met de betaling van het voormelde bedrag in verzuim komen te verkeren. De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW wordt afgewezen omdat het bedrag van € 7.596,10 onverschuldigd aan [geopposeerde] is betaald. [geopposeerde] dient dit bedrag uit hoofde van onverschuldigde betaling aan [opposant] terug te betalen. Er is dus geen sprake van een vordering uit een handelsovereenkomst.
3.11.
De gevorderde vergoeding van de in goede justitie vast te stellen schade die [opposant] ten gevolge van het beslag en de negatieve uitlatingen van [geopposeerde] heeft geleden en zal lijden, wordt afgewezen. [opposant] heeft namelijk zijn stelling dat hij daadwerkelijk schade heeft geleden onvoldoende onderbouwd. Het had op zijn weg gelegen om concreet aan te tonen welke schade hij heeft geleden of zal lijden als gevolg van het beslag en de negatieve uitlatingen van [geopposeerde] . Dit heeft [opposant] niet gedaan en dat komt voor zijn rekening en risico. Omdat de vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, heeft [opposant] geen belang bij zijn hiermee samenhangende vordering om voor recht te verklaren dat [geopposeerde] onrechtmatig heeft gehandeld. Ook deze vordering wordt dus afgewezen.
3.12.
De door [opposant] gevorderde verplichting voor [geopposeerde] om [A] als haar indirect bestuurder en de bij haar organisatie werkzame en anderszins betrokken personen te laten onthouden van negatieve berichtgeving omtrent [opposant] en zijn handelswaar wordt toegewezen. [geopposeerde] heeft geen onderbouwd verweer gevoerd tegen deze vordering. Er is geen aanleiding voor de oplegging van een dwangsom nu niet valt in te zien dat [geopposeerde] zonder deze dwangsom niet aan haar verplichting zal voldoen.
Proces- en nakosten alsook rente
3.13.
[geopposeerde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure verwezen. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [opposant] aan hem moet betalen.
De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding komen echter op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv voor rekening van [opposant] , omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat [opposant] in eerste instantie niet is verschenen. De door [geopposeerde] te vergoeden kosten aan de zijde van [opposant] worden in conventie begroot op:
- griffierecht € 244,00
- salaris advocaat €
622,00 (2 punten × tarief € 311,00)
Totaal € 866,00
3.14.
De door [geopposeerde] te vergoeden kosten aan de zijde van [opposant] worden in reconventie begroot op € 311,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 311,00 x 1/2 omdat de eis in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie).
3.15.
De gevorderde nakosten en rente worden toegewezen als hierna vermeld.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.16.
Tegen de door [opposant] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordeling van [geopposeerde] , is [geopposeerde] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. Deze vordering wordt daarom toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
4.1.
verklaart het door [opposant] ingestelde verzet gegrond,
4.2.
vernietigt het verstekvonnis van 15 december 2021 en, opnieuw rechtdoende, wijst de vorderingen van [geopposeerde] af;
4.3.
veroordeelt [geopposeerde] in de kosten van de verstek- en verzetprocedure (met uitzondering van de kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding) aan de zijde van [opposant] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 866,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover en wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
4.5.
veroordeelt [geopposeerde] om aan [opposant] te betalen een bedrag van € 7.596,10, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 februari 2022 tot de dag van volledige betaling;
4.6.
verplicht [geopposeerde] om [A] en de bij haar organisatie werkzame en anderszins betrokken personen te laten onthouden van iedere vorm – direct of indirect – van negatieve publicatie en/of negatieve berichtgeving en/of negatieve uiting over [opposant] en zijn handelswaar;
4.7.
veroordeelt [geopposeerde] in de proceskosten aan de zijde van [opposant] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 311,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en reconventie
4.10.
veroordeelt [geopposeerde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [opposant] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
4.11.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 4.10. vermelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.