ECLI:NL:RBMNE:2022:550

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
16-154408-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak poging tot woninginbraak met gebrek aan bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot woninginbraak die plaatsvond op 14 juni 2021. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met een ander goederen van een slachtoffer te hebben geprobeerd weg te nemen uit diens woning door middel van braak. Tijdens de zittingen op 6 september 2021, 2 december 2021 en 2 februari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. Nijssen, gehoord.

De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, gebaseerd op getuigenverklaringen en sporenonderzoek. De verdediging daarentegen betwistte de betrokkenheid van de verdachte en pleitte voor vrijspraak, wijzend op het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. Er waren geen herkenningen van de verdachte door getuigen en het technisch bewijs linkte de verdachte niet aan de plaats delict. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de verdachte, hoewel dubieus, niet konden worden weerlegd door het bewijs.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het tenlastegelegde niet bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken. Tevens werd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.154408.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 16 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 september 2021, 2 december 2021 en 2 februari 2022. De zaak is op de laatstgenoemde datum inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. J. Nijssen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 14 juni 2021 te [plaats] samen met een ander heeft geprobeerd goederen van [slachtoffer] uit de woning gelegen aan de [adres 2] weg te nemen door middel van braak, verbreking of inklimming.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft gesteld dat op basis van de getuigenverklaringen, de bevindingen van de politie en de aangetroffen sporen in onderlinge samenhang bezien wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte één van de daders van de poging tot woninginbraak was. De verklaring van verdachte voor zijn aanwezigheid in de buurt van de plaats delict acht de officier van justitie niet aannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte ten laste gelegde feit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Verdachte ontkent betrokken te zijn bij de poging woninginbraak. Verdachte is niet op heterdaad betrapt, er is geen sprake van herkenning van verdachte door één of meer getuigen en er is geen technisch bewijs dat redengevend zou zijn voor een bewezenverklaring. Er is daarentegen juist ontlastend forensisch bewijs in het dossier, waaruit volgt dat het niet verdachte is geweest die de sporen heeft achtergelaten op de plaats delict.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen heeft de rechtbank niet de overtuiging dat het verdachte is geweest die zich in de nacht van 14 juni 2021 in [plaats] op de plaats delict heeft bevonden. Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht wel in [plaats] is geweest, maar hij ontkent betrokkenheid bij de poging woninginbraak. Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat het mogelijk is dat hij op het bewuste tijdstip in zijn auto in de buurt van de plaats delict is gezien. Hij kwam van een feest en was op weg om hem twee onbekende vrouwen naar het station te brengen. Verdachte kan niet meer verklaren waar en bij wie het feest was. De verklaring die verdachte geeft voor zijn aanwezigheid in [plaats] acht de rechtbank weliswaar dubieus omdat verdachte een alibi benoemt zonder enige onderbouwing, maar de rechtbank constateert ook dat het getuigen- en sporenonderzoek op geen enkel punt naar verdachte wijst. Verschillende getuigen geven een signalement van de daders en de auto, maar er hebben geen herkenningen van verdachte plaatsgevonden. Verdachte is ook niet aangetroffen bij de woning aan de [adres 2] . Bovendien linkt het technisch bewijs de verdachte niet aan de plaats delict. De onderzochte schoenafdruksporen komen niet overeen met de schoenen van verdachte en de onderzochte glasscherf is niet afkomstig van de kapotte ruit van de woning. Naar het conifeertakje dat in de auto van verdachte is aangetroffen en afkomstig kan zijn uit de tuin van de woning, is geen onderzoek gedaan. Ook blijkt uit het dossier niet dat de telefoon van verdachte in de betreffende nacht in de buurt was van de [adres 2] in [plaats] . Anders dan de officier van justitie en met de raadsman is de rechtbank daarom van oordeel dat de bewijsmiddelen, ook niet in onderlinge samenhang en verband bezien, niet kunnen leiden tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.C. Quak, voorzitter, mr. A.J.P. Schotman en mr. E.H.M. Druijf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 februari 2022.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juni 2021 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in
vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door
verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om
het zich wederrechtelijk toe te eigenen, een of meerdere goed(eren) naar zijn/hun
gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] , (in/uit een
woning gelegen aan de [adres 2] ) weg te nemen en zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen goederen onder
zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of
inklimming, heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een raam op de
eerste verdieping van die woning ingeslagen en/of de voordeur van die woning
getracht te forceren met een breekvoorwerp, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht, art
311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )