Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
hierna: verdachte.
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1994, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot woninginbraak die plaatsvond op 14 juni 2021. De verdachte werd ervan beschuldigd samen met een ander goederen van een slachtoffer te hebben geprobeerd weg te nemen uit diens woning door middel van braak. Tijdens de zittingen op 6 september 2021, 2 december 2021 en 2 februari 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. Nijssen, gehoord.
De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen, gebaseerd op getuigenverklaringen en sporenonderzoek. De verdediging daarentegen betwistte de betrokkenheid van de verdachte en pleitte voor vrijspraak, wijzend op het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet voldoende was om de verdachte te veroordelen. Er waren geen herkenningen van de verdachte door getuigen en het technisch bewijs linkte de verdachte niet aan de plaats delict. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de verdachte, hoewel dubieus, niet konden worden weerlegd door het bewijs.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het tenlastegelegde niet bewezen verklaard en de verdachte vrijgesproken. Tevens werd het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de verdachte.