ECLI:NL:RBMNE:2022:5493

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
UTR 22 / 3901
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Midden-Nederland op 9 november 2022, hebben verzoeksters beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De verzoeksters waren van mening dat verweerder niet tijdig had beslist op hun bezwaarschrift, ingediend op 16 december 2021. In een besluit van 30 augustus 2022 heeft verweerder echter volledig tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoeksters, wat leidde tot de intrekking van het beroep door verzoeksters.

Verzoeksters hebben vervolgens verzocht om een proceskostenveroordeling, waarop verweerder zich niet verzette. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten wanneer het beroep wordt ingetrokken na tegemoetkoming door het bestuursorgaan.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk gegrond is en heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoeksters, vastgesteld op € 379,50. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder erop gewezen dat hij verplicht is het door verzoeksters betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3901

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen

[verzoekster 1] en [verzoekster 2] , uit [woonplaats] , verzoeksters

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Termaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Kavi).

Procesverloop

Verzoeksters hebben beroep ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op het bezwaarschrift van 16 december 2021.
In het besluit van 30 augustus 2022 heeft verweerder een beslissing genomen op het bezwaarschrift van verzoeksters, waarmee volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoeksters.
Naar aanleiding hiervan hebben verzoeksters het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat hij zich niet verzet tegen de toekenning van de forfaitaire proceskostenvergoeding.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeksters.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeksters gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1/2).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeksters betaalde griffierecht van € 365,- te vergoeden. Verzoeksters zullen zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeksters tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.