ECLI:NL:RBMNE:2022:5491

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
UTR 22 / 3950
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing door de Belastingdienst/Toeslagen op haar aanvraag van 18 februari 2021 voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres stelt dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist en heeft verweerder in gebreke gesteld op 1 april 2022. Eiseres heeft vervolgens op 23 augustus 2022 beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twaalf weken na het verweerschrift, dat op 30 oktober 2022 is ingediend, een beslissing te nemen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 23 januari 2023 een besluit moet bekendmaken. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 50,- aan eiseres en de proceskosten tot een bedrag van € 379,50. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dwangsomregeling van toepassing is, maar heeft zich niet verder uitgelaten over de uitbetaling van een eerder toegekende dwangsom van € 1.442,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra op 22 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Laghmouchi),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 18 februari 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 30 oktober 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 30 maart 2022, ontvangen door verweerder op 1 april 2022, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken daarna, op 23 augustus 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
4. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
5. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [4] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk dertien weken. [5] Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen deze termijn rechtvaardigt.
6. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval.
7. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken zonder dat de onderbouwing een voldoende verklaring geeft voor dit verschil, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van de termijn van twaalf weken af te wijken. Het verweerschrift dateert van 30 oktober 2022 en de uiterlijke datum waarop verweerder een besluit bekend moet maken is dus 22 januari 2023. Dat is echter een zondag. De rechtbank ziet om praktische redenen aanleiding om deze termijn te verlengen tot de eerstvolgende werkdag. Verweerder moet daarom uiterlijk 23 januari 2023 een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt verlengd met de periode die eiseres de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
9. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [6] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
10. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en heeft bij besluit van 20 juli 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
10. Eiseres vraagt de rechtbank om te bepalen dat verweerder de dwangsom moet uitbetalen, omdat dat nog steeds niet is gebeurd. De rechtbank overweegt dat zij binnen haar bevoegdheden in dit beroep geen mogelijkheden heeft om verweerder te verplichten tot uitbetaling van de toegekende dwangsom. Het uitbetalen van een toegekende dwangsom is namelijk een feitelijke handeling en niet een besluit in de zin van de Awb. Als verweerder de dwangsom niet betaalt, zal eiseres zich moeten wenden tot de civiele rechter.
Proceskosten en griffierecht
10. Eiseres heeft verzocht om een proceskostenvergoeding ter hoogte van de werkelijke kosten.
10. Uitgangspunt van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bij vergoeding van door derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is dat een forfaitaire vergoeding wordt toegekend. Alleen in bijzondere omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. De toelichting bij het Bpb vermeldt dat in uitzonderlijke gevallen strikte toepassing van de regeling onrechtvaardig kan uitpakken en dat de rechter in bijzondere omstandigheden de volgens het Bpb berekende vergoeding – zonder af te doen aan het karakter van een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten – kan verhogen of verlagen. Om te kunnen spreken van bijzondere omstandigheden zal een betrokkene, als gevolg van de werkwijze van een bestuursorgaan, uitzonderlijk hoge kosten hebben moeten maken. Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding.
10. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [7] is een beroep tegen het niet tijdig beslissen van een bestuursorgaan een lichte zaak en kan dus worden volstaan met 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 23 januari 2023 alsnog een besluit bekend te maken met dien verstande dat deze termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2148.