ECLI:NL:RBMNE:2022:5488

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
19 december 2022
Zaaknummer
UTR 22 / 3733
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitblijven beslissing op bezwaar door bestuursorgaan

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 11 november 2022, wordt het beroep van eisers tegen het uitblijven van een beslissing door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] gegrond verklaard. Eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. V.J. Leijh, hebben beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op hun bezwaar, ondanks een eerdere uitspraak van de rechtbank van 21 april 2022 waarin verweerder was opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. De rechtbank oordeelt dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit niet vereist is volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat eisers niet verplicht waren om een ingebrekestelling te sturen, gezien de expliciete termijn die was gesteld in de eerdere uitspraak. Verweerder heeft nagelaten een nieuw besluit te nemen, en de rechtbank bepaalt dat verweerder dit alsnog moet doen binnen twee weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt verweerder verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank stelt de dwangsom vast op € 1.442,-, die verschuldigd is vanaf 3 juni 2022 tot 15 juli 2022.

Omdat het beroep gegrond is verklaard, moet verweerder ook het door eisers betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden en de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank benadrukt dat als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, zij binnen zes weken een verzetschrift kunnen indienen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3773

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. V.J. Leijh),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] , verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 21 april 2022 (zaaknummers UTR 21/1152 en UTR 21/1145). In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eisers. Eisers stellen nu beroep in omdat verweerder dat volgens hen niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaken niet nodig is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de bestuursrechter in de uitspraak van 21 april 2022 een uitdrukkelijke termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. Op die manier heeft een zekere attendering plaatsgevonden en kan het redelijkerwijs niet van eisers worden verwacht om verweerder in gebreke te stellen. [1]
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
6. Eisers hebben verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
7. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 3 juni 2022 tot 15 juli 2022 en bedraagt € 1.442,-.
8. Het beroep is kennelijk gegrond.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
10. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 20.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:774)