ECLI:NL:RBMNE:2022:548

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
C/16/533258 / KG ZA 22-10
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betwisting van de herkomst van een betaling en de gevolgen voor hypothecaire lening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en de coöperatie Rabobank U.A. De eiser had een hypothecaire lening bij Rabobank en had een betalingsregeling getroffen voor een achterstand van €66.000. Eiser beweerde dat hij dit bedrag had betaald, maar Rabobank weigerde de betaling te accepteren omdat zij twijfels had over de herkomst van het geld. Rabobank stelde dat zij op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) verplicht was om de herkomst van de betaling te onderzoeken. Eiser voerde aan dat er geen afspraak was gemaakt over het onderzoeken van de herkomst van de betaling en dat Rabobank de bankrelatie niet had mogen opzeggen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk een zakelijke relatie bestond tussen eiser en Rabobank, waardoor de Wwft van toepassing was. Eiser had niet voldaan aan de voorwaarden van de betalingsregeling, omdat hij de opgevraagde bewijsstukken niet tijdig had overgelegd. De rechter concludeerde dat Rabobank terecht de betaling had geweigerd en gerechtigd was om de woning van eiser te veilen. De vorderingen van eiser om Rabobank te veroordelen tot nakoming van de overeenkomsten en om de veiling van de woning te verbieden, werden afgewezen. Eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/533258 / KG ZA 22-10
Vonnis in kort geding van 16 februari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
eiser,
advocaat mr. M.G. Spijker in Boxmeer,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd in [.] ,
kantoorhoudende in [..] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.J. Laagland in Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen productie 1 tot en met 15;
  • de e-mail van 31 januari 2022 van [eiser] met als bijlage productie 16;
  • de brief van 31 januari 2022 van Rabobank met als bijlagen productie 1 tot en met 16;
  • de brief van 1 februari 2022 van Rabobank met als bijlage productie 17;
  • de mondelinge behandeling op 2 februari 2022;
  • de pleitnota van Rabobank.
1.2.
Daarna is bepaald dat er op 16 februari 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
Op 26 augustus 2008 heeft Rabobank een hypothecaire lening aan [eiser] verstrekt voor de financiering van de woning aan de [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning). Ook heeft [eiser] een betaalrekening bij Rabobank.
2.2.
In de loop van de tijd zijn in verband met de hypothecaire lening betalingsachterstanden ontstaan. Voor de betaling van deze achterstanden hebben partijen op 28 april 2021 een betalingsregeling getroffen. Daarbij is afgesproken dat [eiser] aan Rabobank vóór 1 mei 2021 € 66.000 betaalt. [eiser] heeft dit bedrag op 30 april 2021 betaald. Op 11 mei 2021 heeft Rabobank aan [eiser] en zijn adviseur, de heer [A] , gemaild dat zij op grond van de Wwft verplicht is onderzoek te doen naar de plausibiliteit en de herkomst van het betaalde bedrag. [eiser] heeft laten weten dat het door hem betaalde bedrag voor € 50.000 bestaat uit salaris dat hij ontvangen heeft van het bedrijf [naam onderneming] B.V. (hierna: [naam onderneming] ) waarvan hij bestuurder is. De rest van het bedrag komt van zijn eigen bankrekening. Rabobank heeft verschillende bewijsstukken opgevraagd ter onderbouwing van de salarisbetaling door [naam onderneming] . Zij heeft onder andere gevraagd om de notulen van de aandeelhoudersvergadering van [naam onderneming] waaruit blijkt dat is beslist dat [eiser] een bedrag van € 50.000 netto aan salaris zal ontvangen. Rabobank wenste deze stukken uiterlijk 25 mei 2021 te ontvangen. Als uit de stukken onvoldoende zou blijken wat de herkomst van het geld is of als [eiser] de stukken niet op tijd zou sturen, dan zou de woning geveild worden. Omdat [eiser] op 25 mei 2021 de opgevraagde stukken niet had overgelegd heeft Rabobank op 28 mei 2021 aan [eiser] laten weten dat de betaling van 30 april 2021 niet wordt geaccepteerd. Omdat [eiser] daarmee niet aan de betalingsregeling heeft voldaan heeft Rabobank per brief van 29 mei 2021 aan [eiser] gemeld dat in verband met de betalingsachterstand en het feit dat de woning niet door [eiser] zelf is verkocht, zij de gehele lening in één keer opeist. [eiser] moest binnen 14 dagen in één keer € 894.421,74 betalen. Als [eiser] niet betaalt wordt de notaris opdracht gegeven de veiling van de woning te starten, aldus Rabobank. [eiser] heeft niet betaald, maar op 11 juni 2021 onder andere een uittreksel van de notulen van de aandeelhoudersvergadering van [naam onderneming] overgelegd ter onderbouwing van de herkomst van het bedrag. Rabobank heeft laten weten dat uit deze stukken niet blijkt dat [eiser] van [naam onderneming] € 50.000 aan salaris zal ontvangen. Rabobank heeft daarna nog meerdere keren de termijn verlengd om [eiser] de gelegenheid te geven de volledige schuld te betalen. Omdat [eiser] nog steeds niet heeft betaald, heeft Rabobank de notaris opdracht gegeven de woning te veilen.
2.3.
[eiser] wil de veiling voorkomen en vordert daarom in dit kort geding, kort samengevat:
  • Rabobank te veroordelen tot nakoming van de overeenkomsten met [eiser] , waardoor [eiser] zijn hypothecaire geldleningen behoudt en waardoor [eiser] de beschikking houdt over zijn bankrekening;
  • Rabobank te verbieden de woning executoriaal te veilen op straffe van een dwangsom;
  • Rabobank te veroordelen in de proceskosten.
2.4.
Rabobank voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat zij terecht de bankrelatie heeft opgezegd en ook terecht de betaling niet heeft geaccepteerd. Zij mag daarom de woning executoriaal laten veilen door de notaris.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Is er een spoedeisend belang?

3.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering en is door Rabobank ook niet weersproken.
Mocht Rabobank de herkomst van het geld onderzoeken?
3.2.
Volgens [eiser] is bij de betalingsregeling niet afgesproken dat Rabobank de herkomst van de betaling zou onderzoeken. Rabobank was daarom niet gerechtigd om de herkomst van zijn betaling te onderzoeken. Dat Rabobank dit op grond van de Wwft mocht doen, maakt daarom volgens [eiser] niet uit. Dit standpunt van [eiser] kan niet worden gevolgd. Partijen hebben op 28 april 2021 telefonisch een betalingsregeling getroffen. Rabobank heeft diezelfde dag om 16.18 uur per e-mail aan de toenmalige advocaat van [eiser] de betalingsregeling bevestigd. In deze e-mail staat dat [eiser] € 66.000 moest overmaken. Rabobank schrijft verder in die e-mail:
“Wij willen u verzoeken ons te informeren waar deze gelden vandaag komen. Dit omdat wij een onderzoek dienen uit te voeren naar de herkomst van deze gelden. Pas wanneer dit onderzoek is uitgevoerd kunnen wij akkoord gaan met deze betaling.”.
Op 28 april 2021 om 22.33 uur mailde de toenmalige advocaat van [eiser] dat inderdaad is afgesproken dat [eiser] vóór 1 mei 2021 een bedrag van € 66.000 aan Rabobank zal betalen. De advocaat schrijft verder:
“Zoals verzocht, informeer ik u nog over de herkomst van deze gelden”.
Uit deze afspraken volgt dat partijen wel degelijk hebben afgesproken dat Rabobank de herkomst van het geld zou onderzoeken en van de uitkomst van dat onderzoek af zou laten hangen of zij de betaling accepteert.
Is er sprake van een zakelijke relatie tussen partijen?
3.3.
[eiser] heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat de vragen van Rabobank in de e-mail van 11 mei 2021, gericht aan [eiser] en zijn adviseur de heer [A] , niet gesteld mochten worden omdat de Wwft niet van toepassing is in zijn geval. [eiser] heeft in privé een bankrelatie met Rabobank en dat kan niet worden aangemerkt als zakelijke relatie in de zin van die wet, aldus [eiser] . De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. In artikel 1 lid 1 sub b van de Wwft staat ‘zakelijk relatie’ gekwalificeerd als:
“zakelijke, professionele, of commerciële relatie tussen een instelling en een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die verband houdt met de professionele activiteiten van die instelling en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren.”
Hieruit volgt dat de relatie tussen Rabobank, als instelling, en [eiser] , als natuurlijk persoon, moet worden aangemerkt als zakelijke relatie. Daarom is de Wwft van toepassing en is Rabobank gerechtigd om onderzoek te doen naar de herkomst van het geld dat [eiser] heeft overgemaakt.
Mocht Rabobank de betaling weigeren en de bankrelatie opzeggen?
3.4.
Rabobank heeft op 11 mei 2021 gemaild welke stukken zij wenste te ontvangen en daarbij laten weten dat 25 mei 2021 een harde deadline was. Op 25 mei 2021 heeft Rabobank deze stukken niet ontvangen. Dat betekent dat [eiser] te laat was met het indienen van deze stukken. Op 28 mei 2021 heeft Rabobank daarom ook per e-mail laten weten dat de betaling van € 66.000 niet wordt geaccepteerd en terug zal worden gestort. Alleen het feit dat [eiser] de deadline niet heeft gehaald maakt al dat Rabobank op grond van haar voorwaarden, voortvloeiend uit de Wwft en de overeenkomst tussen partijen, de betaling mocht terug storten en de opzegging van de bankrelatie in gang kon zetten. Op 11 juni 2021 heeft [eiser] nog een uittreksel van de notulen gestuurd van de aandeelhoudersvergadering van [naam onderneming] . Rabobank is hier coulant mee omgegaan, want ze heeft de stukken alsnog in haar oordeelsvorming betrokken, maar onvoldoende bevonden. Uit dit uittreksel van de notulen valt niet af te leiden dat de vergadering akkoord is gegaan met een salarisbetaling van € 50.000 netto als achterstallig loon of prestatiebonus voor [eiser] . Dat betekent dat de stukken ook op 11 juni 2021 nog onvolledig waren en onvoldoende beeld gaven van de herkomst van het geld. Dat betekent dat ook om die reden Rabobank de betaling mocht weigeren. Omdat [eiser] dus niet heeft voldaan aan de betalingsregeling mocht Rabobank de bankrelatie opzeggen.
Mocht [eiser] er op vertrouwen dat Rabobank de bankrelatie niet zou opzeggen?
3.5.
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat hij er van uit mocht gaan dat Rabobank de bankrelatie toch niet zou opzeggen, omdat Rabobank hem op 22 mei 2021 nog een renteaanbod heeft gedaan. Namens Rabobank is op de zitting uitgelegd dat dit een geautomatiseerd renteaanbod is geweest, dat los staat van de overige onderzoeken die lopen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat door de opzegging van de bankrelatie op 29 mei 2021 dit aanbod achterhaald is. Weliswaar heeft [eiser] dit renteaanbod geaccepteerd, maar dit heeft hij ondertekend en geretourneerd ná de opzegging van 29 mei 2021. Reeds daarom leidt de gang van zaken rondom dat renteaanbod hier niet tot het gelijk van [eiser] . Maar ook als hij dat aanbod vóór 29 mei 2021 had geaccepteerd, dan nog had hij uit dat aanbod niet mogen begrijpen dat daardoor de kwestie van zijn betalingsachterstand en de door Rabobank gewenste informatie over de herkomst van de € 66.000 achterhaald was, in die zin dat Rabobank gebonden was de hypothecaire lening door te laten lopen. Voorstelbaar is dat [eiser] heeft getwijfeld over het verband tussen die kwestie en het renteaanbod, maar twijfel is onvoldoende grond voor de hier door hem bepleite gevolgtrekking.
Misbruik van bevoegdheid?
3.6.
Tot slot heeft [eiser] nog aangevoerd dat door de executiemaatregelen er sprake is van misbruik van bevoegdheid door Rabobank. Hij heeft dit onderbouwd door nogmaals te wijzen op het renteaanbod. Verder wijst hij op de voor hem verstrekkende gevolgen als de woning in [plaatsnaam] wordt geveild. Kennelijk doelt [eiser] op dakloosheid. Wat betreft het renteaanbod wijst de voorzieningenrechter naar onderdeel 3.5 van dit vonnis. Wat betreft de verstrekkende gevolgen bij verlies van de woning is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit hier ook niet aan de orde is. De woning staat namelijk niet op naam van [eiser] maar op naam van zijn ex-partner, die ook in de woning verblijft, terwijl [eiser] zelf (naar Rabobank onweersproken heeft gesteld) feitelijk woonplaats heeft in Dubai. De voorzieningenrechter ziet daarom niet in waarom de executieveiling van de woning in dit geval tot misbruik van bevoegdheid ten opzichte van [eiser] leidt.
Conclusie
3.7.
Gelet op de hierboven genoemde feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] de herkomst van de € 66.000 onvoldoende heeft aangetoond en dat Rabobank daarom op terechte gronden de betaling heeft geweigerd. Omdat [eiser] niet op een andere manier de betalingsregeling is nagekomen en ook niet de gehele schuld heeft betaald is Rabobank gerechtigd om de woning te veilen. De vordering om Rabobank te veroordelen tot nakoming van de overeenkomsten tussen partijen en om Rabobank te verbieden de woning executoriaal te veilen zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
3.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van Rabobank worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen af;
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.692,00;
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door voorzieningenrechter mr. R.A. Steenbergen, bijgestaan door mr. F.G.T. Russcher-Jansen, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: