4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1, feit 2 en feit 3
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken (zoals onderhavige zaak) bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangeefster) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft ter zitting ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de aan hem onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde seksuele handelingen.
Aangeefster [slachtoffer] heeft in een studioverhoor bij de politie een gedetailleerde en authentieke verklaring afgelegd. De rechtbank vindt haar verklaring dan ook in beginsel betrouwbaar. [slachtoffer] heeft met name gedetailleerd verklaard over de ergste keer dat het tenlastegelegde misbruik zou hebben plaatsgevonden. Het misbruik zou volgens haar op verschillende momenten gedurende een periode van zes jaar hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] verklaart dat het elke keer gebeurde zodra verdachte de mogelijkheid had gedurende, maar dit wordt verder niet heel concreet gemaakt aan de hand van specifieke gebeurtenissen. Verder benoemt [slachtoffer] weinig feitelijkheden in haar verklaring.
Het voorgaande betekent niet dat haar verklaring om die reden terzijde zou moeten worden geschoven, maar houdt in dat een eventuele bewezenverklaring zwaar(der) leunt op de aanwezigheid van voldoende steunbewijs. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Over de vraag in hoeverre de door [slachtoffer] verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier bevinden zich drie getuigenverklaringen à charge, namelijk die van de moeder van [slachtoffer] , de ex-partner van verdachte (en tevens tante van aangeefster) en een vriendin van aangeefster. Pas geruime tijd nadat de ontuchtige handelingen zouden zijn gestopt, heeft [slachtoffer] het aan deze personen verteld. Het tijdsverloop als zodanig noopt tot behoedzaamheid bij de beoordeling hiervan.
De moeder van [slachtoffer] , [B] , heeft verklaard dat [slachtoffer] “alleen maar heeft gehuild” toen zij over het misbruik door verdachte vertelde en dat zij toen “20 keer sorry heeft gezegd”. [slachtoffer] was behoorlijk van slag. Deze verklaring over de waargenomen gemoedstoestand bij [slachtoffer] biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inhoudelijke of contextuele steun voor de specifiek tenlastegelegde seksuele gedragingen. De waargenomen emoties onderstrepen wel de geloofwaardigheid van [slachtoffer] en wijzen erop dat de emoties oprecht door haar zo zijn ervaren, maar zij houden als steunbewijs voor de ten laste gelegde seksuele handelingen onvoldoende verband met die handelingen als zodanig. De rechtbank betrekt daarbij ook dat er geruime tijd is verstreken tussen de periode waarin de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden en het moment waarop de moeder van [slachtoffer] de waarneming heeft gedaan (op 19 april 2019). Over de concrete omstandigheden waaronder de door [slachtoffer] genoemde handelingen met verdachte zouden hebben plaatsgevonden, verklaart de moeder van [slachtoffer] dat [slachtoffer] haar vertelde dat als zij met [slachtoffer] ’s broertje naar voetbal was geweest en thuis kwam, zij aan [slachtoffer] vroeg waarom [slachtoffer] de deur op de knip had gedaan. Achteraf gezien voelt de moeder zich dom dat er nergens een lampje is gaan branden, maar dat zij helemaal niets gemerkt heeft. Ook deze achteraf gedane constatering door moeder biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de door [slachtoffer] in haar verklaring genoemde feiten en omstandigheden, nu die constatering niet door moeder zelf op het moment van of kort na de ten laste gelegde gedragingen heeft plaatsgevonden en bovendien niet specifiek ziet op de verdenking. Het is dan ook onvoldoende om op dit punt een verband met de ten laste gelegde seksuele handelingen vast te stellen en dit gegeven dat niet in concrete zin aan het misbruik kan worden gekoppeld, als ondersteunend bewijs te beschouwen.
De ex-partner van verdachte en tevens tante van aangeefster, [getuige] , heeft verklaard dat zij zag dat verdachte [slachtoffer] vaker aanraakte dan zijn eigen dochters. Deze verklaring biedt naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende steun aan de verklaring van [slachtoffer] ; de verklaring bevat geen objectief bewijs van daadwerkelijke ontuchtige handelingen zelf, noch van de omstandigheden daaromheen. Bovendien heeft de verdachte deze waarneming weersproken en ontkend dat hij [slachtoffer] vaker aanraakte dan zijn eigen dochters.
Verder biedt de verklaring van de vriendin van aangeefster, [C] , onvoldoende inhoudelijke of contextuele steun aan de verklaring van [slachtoffer] . Zij verklaart immers enkel over hetgeen zij heeft gehoord van [slachtoffer] , waardoor ook hiermee niet wordt voldaan aan het bewijsminimum.
Ten slotte kan het vereiste steunbewijs onvoldoende worden gevonden in het behandelplan van [naam praktijk] te [plaatsnaam] . Daaruit volgt immers dat [slachtoffer] niet alleen voor het tenlastegelegde misbruik is aangemeld in verband met hulpverlening, maar dat zij helaas ook last heeft van diverse life events die zij heeft meegemaakt in haar vroege jeugd.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door [slachtoffer] is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde te bewijzen.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Gelet op deze beslissing behoeft het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige geen bespreking.