ECLI:NL:RBMNE:2022:54

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2022
Publicatiedatum
12 januari 2022
Zaaknummer
16/222642-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken met onvoldoende bewijs en steunbewijs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2022, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van seksueel misbruik van een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen in het dossier, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum. De zaak betreft seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden tussen 2007 en 2013, waarbij het slachtoffer op het moment van de feiten nog minderjarig was. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 december 2021 gehouden, waarbij de verdachte in persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsman. De officier van justitie had de overtuiging dat de aangifte van het slachtoffer voldoende bewijs bood, maar de verdediging betwistte dit en pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuigen kritisch beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/222642-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1962] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2021. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht. De raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer] , mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht, was eveneens ter terechtzitting aanwezig.
Op 7 januari 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. T. Tanghe, en van wat door verdachte en zijn raadsman en door de raadsvrouw van de benadeelde partij naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er kort weergegeven op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 1 september 2007 tot en met 20 januari 2009 te Utrecht en/of Slowakije met [slachtoffer] , geboren op [1997] , die toen nog geen twaalf jaar oud was, seksuele handelingen heeft verricht, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] ;
feit 2: in de periode van 21 januari 2009 tot en met 20 januari 2013 te Utrecht en/of Slowakije met [slachtoffer] , geboren op [1997] , die de leeftijd van twaalf jaar maar nog niet die van zestien jaar had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] ;
feit 3: in de periode van 1 juni 2009 tot en met 20 januari 2013 te Utrecht en/of Slowakije met [slachtoffer] , geboren op [1997] , die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de aangifte van [slachtoffer] steun vindt in de verklaring en eigen waarnemingen van de moeder van [slachtoffer] , de verklaring van getuige [getuige] over de aanrakingen door verdachte bij [slachtoffer] en het bij de vordering van de benadeelde partij gevoegde behandelplan van psycholoog drs. [A] van [naam praktijk] , inhoudende de conclusie van de deskundige over traumatische ervaringen die [slachtoffer] heeft gehad, op basis van het verhaal van [slachtoffer] , die in rechtstreeks verband staan met het door [slachtoffer] omschreven seksueel misbruik door verdachte. De andersluidende verklaring van verdachte dient als ongeloofwaardig terzijde te worden geschoven; deze vindt weerlegging in de bewijsmiddelen. Uit het dossier blijkt verder van geen enkel motief voor het verzinnen door [slachtoffer] van deze ernstige aantijgingen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder de feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat die de specifieke omstandigheden van de ten laste gelegde seksuele gedragingen, afkomstig uit de aangifte van [slachtoffer] , bevestigen. Er is volgens de raadsman dan ook niet voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Verder is de raadsman van mening dat de verklaring van de psycholoog niet als steunbewijs kan dienen. Dit betreft immers een diagnose van een behandelaar naar aanleiding van een hulpvraag, dit is echter geen onafhankelijk onderzoeker en aldus geen deskundige.
Indien de rechtbank ernaar neigt de verklaring voor het bewijs te bezigen, verzoekt de verdediging de rechtbank een onafhankelijke deskundige te benoemen om nader onderzoek te doen naar de vraag of er bij [slachtoffer] sprake is van PTSS en of onderhavige beschuldiging hiervan de oorzaak is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1, feit 2 en feit 3
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken (zoals onderhavige zaak) bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangeefster) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft ter zitting ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de aan hem onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde seksuele handelingen.
Aangeefster [slachtoffer] heeft in een studioverhoor bij de politie een gedetailleerde en authentieke verklaring afgelegd. De rechtbank vindt haar verklaring dan ook in beginsel betrouwbaar. [slachtoffer] heeft met name gedetailleerd verklaard over de ergste keer dat het tenlastegelegde misbruik zou hebben plaatsgevonden. Het misbruik zou volgens haar op verschillende momenten gedurende een periode van zes jaar hebben plaatsgevonden. [slachtoffer] verklaart dat het elke keer gebeurde zodra verdachte de mogelijkheid had gedurende, maar dit wordt verder niet heel concreet gemaakt aan de hand van specifieke gebeurtenissen. Verder benoemt [slachtoffer] weinig feitelijkheden in haar verklaring.
Het voorgaande betekent niet dat haar verklaring om die reden terzijde zou moeten worden geschoven, maar houdt in dat een eventuele bewezenverklaring zwaar(der) leunt op de aanwezigheid van voldoende steunbewijs. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Over de vraag in hoeverre de door [slachtoffer] verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier bevinden zich drie getuigenverklaringen à charge, namelijk die van de moeder van [slachtoffer] , de ex-partner van verdachte (en tevens tante van aangeefster) en een vriendin van aangeefster. Pas geruime tijd nadat de ontuchtige handelingen zouden zijn gestopt, heeft [slachtoffer] het aan deze personen verteld. Het tijdsverloop als zodanig noopt tot behoedzaamheid bij de beoordeling hiervan.
De moeder van [slachtoffer] , [B] , heeft verklaard dat [slachtoffer] “alleen maar heeft gehuild” toen zij over het misbruik door verdachte vertelde en dat zij toen “20 keer sorry heeft gezegd”. [slachtoffer] was behoorlijk van slag. Deze verklaring over de waargenomen gemoedstoestand bij [slachtoffer] biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende inhoudelijke of contextuele steun voor de specifiek tenlastegelegde seksuele gedragingen. De waargenomen emoties onderstrepen wel de geloofwaardigheid van [slachtoffer] en wijzen erop dat de emoties oprecht door haar zo zijn ervaren, maar zij houden als steunbewijs voor de ten laste gelegde seksuele handelingen onvoldoende verband met die handelingen als zodanig. De rechtbank betrekt daarbij ook dat er geruime tijd is verstreken tussen de periode waarin de ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden en het moment waarop de moeder van [slachtoffer] de waarneming heeft gedaan (op 19 april 2019). Over de concrete omstandigheden waaronder de door [slachtoffer] genoemde handelingen met verdachte zouden hebben plaatsgevonden, verklaart de moeder van [slachtoffer] dat [slachtoffer] haar vertelde dat als zij met [slachtoffer] ’s broertje naar voetbal was geweest en thuis kwam, zij aan [slachtoffer] vroeg waarom [slachtoffer] de deur op de knip had gedaan. Achteraf gezien voelt de moeder zich dom dat er nergens een lampje is gaan branden, maar dat zij helemaal niets gemerkt heeft. Ook deze achteraf gedane constatering door moeder biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de door [slachtoffer] in haar verklaring genoemde feiten en omstandigheden, nu die constatering niet door moeder zelf op het moment van of kort na de ten laste gelegde gedragingen heeft plaatsgevonden en bovendien niet specifiek ziet op de verdenking. Het is dan ook onvoldoende om op dit punt een verband met de ten laste gelegde seksuele handelingen vast te stellen en dit gegeven dat niet in concrete zin aan het misbruik kan worden gekoppeld, als ondersteunend bewijs te beschouwen.
De ex-partner van verdachte en tevens tante van aangeefster, [getuige] , heeft verklaard dat zij zag dat verdachte [slachtoffer] vaker aanraakte dan zijn eigen dochters. Deze verklaring biedt naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende steun aan de verklaring van [slachtoffer] ; de verklaring bevat geen objectief bewijs van daadwerkelijke ontuchtige handelingen zelf, noch van de omstandigheden daaromheen. Bovendien heeft de verdachte deze waarneming weersproken en ontkend dat hij [slachtoffer] vaker aanraakte dan zijn eigen dochters.
Verder biedt de verklaring van de vriendin van aangeefster, [C] , onvoldoende inhoudelijke of contextuele steun aan de verklaring van [slachtoffer] . Zij verklaart immers enkel over hetgeen zij heeft gehoord van [slachtoffer] , waardoor ook hiermee niet wordt voldaan aan het bewijsminimum.
Ten slotte kan het vereiste steunbewijs onvoldoende worden gevonden in het behandelplan van [naam praktijk] te [plaatsnaam] . Daaruit volgt immers dat [slachtoffer] niet alleen voor het tenlastegelegde misbruik is aangemeld in verband met hulpverlening, maar dat zij helaas ook last heeft van diverse life events die zij heeft meegemaakt in haar vroege jeugd.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door [slachtoffer] is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde te bewijzen.
De rechtbank zal verdachte van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde vrijspreken.
Gelet op deze beslissing behoeft het voorwaardelijke verzoek tot het benoemen van een onafhankelijke deskundige geen bespreking.

5.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van bedrag van € 17.988,-. Dit bedrag bestaat uit € 1.613,- aan materiële schade en € 16.375,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet in de specifieke omstandigheden van de zaak aanleiding de kosten van partijen te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
- verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
- compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en H.A. Gerritse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 januari 2022.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1. hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 september 2007 tot en met 20 januari 2009 te Utrecht en/of Slowakije, meermalen, althans éénmaal (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [1997] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal (telkens)
- een of meer vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- tussen de schaamlippen en/of op de clitoris van die [slachtoffer] gelikt, althans zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of op de clitoris van die [slachtoffer] gebracht/gezet;
( art 244 Wetboek van Strafrecht )
2. hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 21 januari 2009 tot en met 20 januari
2013 te Utrecht en/of Slowakije, meermalen, althans éénmaal (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [1997] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal (telkens)
- drukken/zetten van zijn, verdachtes geslachtsdeel tegen/op de vagina/schaamstreek en/of de clitoris van die [slachtoffer]
- een of meer vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- tussen de schaamlippen en/of op de clitoris van die [slachtoffer] gelikt, althans zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen en/of op de clitoris van die [slachtoffer] gebracht/gezet;
( art 245 Wetboek van Strafrecht )
3. hij in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 juni 2009 tot en met 20 januari 2013 te Utrecht en/of Slowakije, meermalen, althans éénmaal (telkens) met [slachtoffer] , geboren op [1997] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het meermalen, althans eenmaal (telkens)
- betasten/aanraken van en/of het wrijven over de borsten, billen en/of vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] en/of
- (tong)zoenen van die [slachtoffer] en/of
- zuigen aan de te(e)n(en) van die [slachtoffer] en/of
- zetten van de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes geslachtsdeel en/of
- in de nabijheid van die [slachtoffer] heen en weer gaande bewegingen maken met zijn, verdachtes hand over zijn geslachtsdeel, althans een of meer aftrekkende beweging(en) maken en/of
- drukken/zetten van zijn, verdachtes geslachtsdeel tegen/op de vagina/schaamstreek en/of de clitoris van die [slachtoffer] en/of
- het likken van de vagina en/of de schaamstreek van die [slachtoffer] ;
( art 247 Wetboek van Strafrecht )