In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de geldigheid van een studiekostenbeding in een arbeidsovereenkomst. De eiseres, een besloten vennootschap, vorderde van de gedaagde, een voormalige werknemer, de terugbetaling van studiekosten ter waarde van € 48.100,00 na beëindiging van zijn dienstverband. De gedaagde had een opleiding tot verzekeringsarts gevolgd, waarvoor de studiekostenovereenkomst was gesloten. De eiseres stelde dat de gedaagde op grond van deze overeenkomst gehouden was het volledige bedrag terug te betalen, omdat hij zijn dienstverband had beëindigd binnen vijf jaar na het behalen van zijn diploma. De gedaagde voerde echter aan dat het studiekostenbeding niet geldig was, omdat er geen glijdende schaal voor terugbetaling in de overeenkomst was opgenomen.
De kantonrechter oordeelde dat het studiekostenbeding niet voldeed aan de eisen die de Hoge Raad in eerdere uitspraken had gesteld, maar dat dit niet automatisch betekende dat de eiseres geen beroep kon doen op het beding. De rechter concludeerde dat de gedaagde als hoogopgeleide werknemer de consequenties van het beding had kunnen overzien. De kantonrechter oordeelde dat de eiseres recht had op terugbetaling van 3/5 deel van de studiekosten, omdat zij gedurende twee jaar baat had gehad bij de opleiding van de gedaagde. De vordering werd toegewezen tot een bedrag van € 28.860,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.