ECLI:NL:RBMNE:2022:5384

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
22/2277
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering na medische beoordeling en bezwaar

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van eiser, die zich op 24 juli 2019 ziek meldde na een periode van werk als shiftleader horeca. Na een medische beoordeling door het Uwv, waarin de belastbaarheid van eiser werd vastgesteld, besloot het Uwv op 23 juli 2020 dat de ZW-uitkering per 24 augustus 2020 zou eindigen. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, wat leidde tot een nieuw onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige. Ondanks aanpassingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) concludeerden zij dat eiser nog steeds meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen.

Eiser ging in beroep tegen de beslissing van het Uwv, en de rechtbank oordeelde op 1 maart 2022 dat het eerdere medische onderzoek niet zorgvuldig was geweest. Het Uwv werd opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Na een nieuw onderzoek concludeerde het Uwv echter opnieuw dat de beëindiging van de ZW-uitkering gerechtvaardigd was. Eiser ging opnieuw in beroep, en de rechtbank behandelde de zaak op 15 november 2022.

De rechtbank oordeelde dat het medische onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts had de relevante medische informatie in overweging genomen en gemotiveerd waarom er geen verdere beperkingen moesten worden aangenomen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van eiser per 24 augustus 2020 had beëindigd. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2277

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. R.M.H. Rokebrand).

Inleiding

Eiser was vanaf 15 maart 2019 werkzaam als shiftleader horeca voor gemiddeld 38,45 uur per week op basis van een contract voor bepaalde tijd van zes maanden. Op 24 juli 2019 heeft hij zich voor zijn werk ziek gemeld.
In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv beoordeeld hoe de medische situatie van eiser is, waarna de belastbaarheid van eiser is vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 13 juli 2020. Vervolgens zijn op basis van een arbeidsdeskundig onderzoek voorbeeldfuncties geduid die eiser zou kunnen verrichten. Volgens het Uwv kan eiser in die functies meer dan 65% verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd, namelijk meer dan 100%. Op 23 juli 2020 heeft het Uwv daarom besloten dat de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) van eiser met ingang van 24 augustus 2020 eindigt. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van eisers bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv een nieuw onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet in zijn rapport van 8 februari 2021 aanleiding in de FML de toelichting op een aantal items aan te scherpen en één item aan te passen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de aanpassing van de FML ertoe leidt dat één van de geselecteerde functies moet vervallen maar dat dit niet leidt tot een lagere verdiencapaciteit, waardoor eiser nog steeds meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij eerder verdiende.
In de beslissing op bezwaar van 19 februari 2021 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard in de uitspraak van 1 maart 2022, omdat het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgens de rechtbank niet zorgvuldig is geweest. Het Uwv moet een nieuwe beslissing op bezwaar nemen met inachtneming van de uitspraak.
Het Uwv heeft op 14 april 2022 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit). In het bestreden besluit is het Uwv na een fysiek spreekuurcontact van mening dat de conclusies uit de beslissing op bezwaar van 19 februari 2021 juist zijn. De beëindiging van de ZW-uitkering per 24 augustus 2020 blijft in stand.
Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft opnieuw beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 15 november 2022. Eiser is verschenen samen met zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Zorgvuldigheid van het medische onderzoek
De rechtbank vindt dat het medische onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in de uitspraak van 1 maart 2022 geoordeeld dat het medische onderzoek niet zorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder goede motivering heeft afgezien van een fysiek spreekuurcontact. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser alsnog gezien op een fysiek spreekuur. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door eiser overgelegde medische informatie betrokken bij zijn oordeel of eiser recht heeft op een ZW-uitkering.
Inhoudelijke medische beoordeling
Volgens eiser zijn er onvoldoende beperkingen aangenomen in de FML. Zo was eiser op de datum in geding (24 augustus 2020) meer beperkt voor het item ‘frequent buigen tijdens het werk’. Uit de FML volgt dat eiser niet meer dan 60 graden kan vooroverbuigen. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij niet meer dan 30 graden voorover kan buigen. Dit blijkt volgens eiser ook uit het medische onderzoeksrapport van de primaire verzekeringsarts [primaire verzekeringsarts] van 13 juli 2020. Daarnaast is eiser door zijn slaapproblemen ook beperkt in sociaal functioneren en dan voornamelijk in het omgaan met conflicten.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het fysieke spreekuurcontact de FML en zijn conclusies uit het medisch onderzoeksrapport van 8 februari 2021 in stand gelaten. In het rapport van 8 februari 2021 is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer het medisch diagnostisch onderzoek van de behandelend orthopeed van eiser betrokken. Uit het medisch onderzoek van de orthopeed zijn geen afwijkingen aan de wervelkolom naar voren gekomen. Voor eisers rugklachten kan de orthopeed geen oorzaak vinden. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep het huisartsenjournaal van eiser betrokken. Hieruit blijkt onder meer dat eiser klachten heeft aan zijn borstbeen, ribben en rug en dat die klachten passen bij het syndroom van Tietze. Op grond van deze medische informatie en de door eiser ervaren klachten wordt eiser beperkt geacht voor fysiek zwaar werk en dan met name ten aanzien van tillen en dragen en het frequent buigen.
Met betrekking tot de psychische klachten als gevolg van, onder andere, de slaapproblemen ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om beperkingen aan te nemen. Volgens hem komen de klachten door de problemen en spanningen die eiser heeft qua werk, het Uwv, zijn financiële situatie en de concrete gevolgen daarvan voor zijn gezin. Deze (psychische) klachten zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een logisch gevolg van de situatie waarin eiser zich op dat moment (op de datum in geding) zich bevindt. De ervaren psychische klachten en spanningsklachten zijn een normale reactie op een dergelijke stressvolle situatie. Dat leidt niet tot het aannemen van beperkingen door ziekte of gebrek, omdat daar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen sprake van is.
De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De verzekeringsarts heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom in beperkte mate af wordt geweken van het standpunt van de primaire verzekeringsarts. Dit geldt ook voor de vraag in hoeverre eiser beperkt is voor het item frequent buigen. Op dat item heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser juist meer beperkt geacht dan de primaire verzekeringsarts [primaire verzekeringsarts]. In beroep heeft eiser niet met nieuwe medische informatie onderbouwd waarom het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist is. De medische gegevens die eiser in de bezwaarprocedure heeft overhandigd (het huisartsenjournaal en de verklaring van de orthopeed) zijn door het Uwv betrokken in de besluitvorming. Ook is al aangegeven waarom die ingebrachte medische gegevens niet leiden tot een ander standpunt. De verwijzing van eiser naar de verergering van de pijnklachten in het huisartsenjournaal maakt dit niet anders, omdat het daarbij gaat om de door eiser ervaren pijnklachten en deze niet zijn onderbouwd door een vaststelling door de huisarts. De rechtbank twijfelt daarom niet aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het Uwv terecht de ZW-uitkering van eiser per 24 augustus 2020 heeft beëindigd.
7. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.