In deze wrakingszaak heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 juli 2022 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. C.J. Hofman, de behandelend rechter in de hoofdzaak met kenmerk 9929871 MT 22-3040. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter, waarbij de verzoeker verwees naar verschillende gronden, waaronder een wanordelijk verloop van de procedure en overleg met een ketenpartner buiten de verzoeker om. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juli 2022 heeft de verzoeker zijn bezwaren tegen de rechter naar voren gebracht, maar mr. Hofman was niet aanwezig bij de behandeling van het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft de bezwaren van de verzoeker beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kamer oordeelde dat de meeste bezwaren betrekking hadden op het voortraject van de procedure en niet op het handelen van de rechter zelf. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat de rechter niet in haar onpartijdigheid was geschaad. De kamer heeft vastgesteld dat de rechter op een correcte wijze heeft gehandeld en dat de door de verzoeker ervaren snelheid van de procedure inherent is aan de aard van de zaak.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van de verzoeker met het zaaknummer 9929871 MT 22-3040 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.