ECLI:NL:RBMNE:2022:5376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
C/16/522475 / HL ZA 21-152
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van een contractuele boete in verband met wanverhouding tussen boete en werkelijke schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 december 2022 een eindvonnis gewezen in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De zaak betreft een geschil over de matiging van een contractuele boete die door [eiseres] is opgelegd aan [gedaagde] vanwege wanverhouding tussen de opgelegde boete en de werkelijke schade die [eiseres] heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] een bedrag van € 143.614,55 aan werkelijke kosten heeft gemaakt in het kader van de overeenkomsten met [gedaagde]. De opgelegde boete bedroeg echter € 629.200,00, wat meer dan vier keer de werkelijke schade was. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze wanverhouding aanleiding geeft tot matiging van de boete. De rechtbank heeft de boete uiteindelijk gematigd tot € 500.000,00, waarbij zij heeft overwogen dat de aard van de overeenkomsten en de strekking van het boetebeding geen aanleiding gaven voor matiging. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente over de boete toegewezen en de buitengerechtelijke incassokosten van € 4.275,00 toegewezen. De proceskosten zijn aan de zijde van [eiseres] begroot op € 12.568,62. In reconventie zijn de vorderingen van [gedaagde] afgewezen en zijn de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: C/16/522475 / HL ZA 21-152 / HvW / 5452
Vonnis van 21 december 2022
in de zaak van
[eiseres] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. S.J. Heijtlager te Zwolle,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.P. Loth te Amsterdam
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 september 2022 en de daarin genoemde stukken,
- de akte uitlaten schade van [eiseres] met producties 29 t/m 48,
- de akte uitlaten schade tevens houdende eisvermeerdering van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is beslist dat vonnis zal worden gewezen.

2.De verdere beoordeling

In conventie
Inleiding
2.1.
In het tussenvonnis van 14 september 2022 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank [eiseres] opgedragen te onderbouwen wat de hoogte is van de schade die zij heeft geleden door de ontbinding van de overeenkomsten (zoals gedefinieerd in het tussenvonnis). De rechtbank heeft hierbij overwogen dat [eiseres] de werkelijke schade inzichtelijk dient te maken aan de hand van een onderbouwde kostenopstelling, waaruit in ieder geval blijkt welke bedrag [eiseres] aan de vier medewerkers heeft betaald.
2.2.
[eiseres] stelt dat zij in het kader van de overeenkomsten € 210.682,00 exclusief btw aan werkelijke kosten heeft gemaakt. In de akte waarin zij deze kosten heeft toegelicht, heeft [eiseres] een uitsplitsing gemaakt tussen kosten gemaakt in Oekraïne, kosten gemaakt in Nederland en overige kosten. [eiseres] stelt verder ook dat zij immateriële schade heeft geleden doordat de overeenkomsten zijn ontbonden.
2.3.
[gedaagde] heeft in haar antwoordakte bezwaren geuit tegen verschillende kostenposten die [eiseres] heeft opgevoerd.
2.4.
De rechtbank blijft bij de overwegingen en beslissingen in het tussenvonnis en zal hierna de schadeopstelling van [eiseres] bespreken. Hieraan voorafgaand merkt de rechtbank op dat deze procedure in de kern niet gaat om het vaststellen van de precieze daadwerkelijke schade die [eiseres] heeft geleden. De beoordeling van de schadeopstelling vindt alleen plaats met het oog op de vraag of de contractuele boete waarvan [eiseres] in deze procedure betaling vordert voor matiging in aanmerking komt. De verhouding tussen hoogte van de daadwerkelijk geleden schade en de contractuele boete is hierbij slechts één van de relevante omstandigheden.
Kosten Oekraïne
2.5.
[eiseres] stelt dat zij in Oekraïne de volgende kosten heeft gemaakt:
1.
Oekraïne
1.1
Oekraïne salarissen
48.982,53
1.2
Oekraïne overhead (4 personen)
21.265,02
1.3
Oekraïne verzekeringen (4 personen)
661,89
1.4
Oekraïne google mail (4 personen)
199,36
1.5
Bankkosten wereldbetalingen Oekraïne (4 personen)
780,00
2.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat niet is na te gaan of deze salarisbetalingen (post 1.1) zijn gedaan in het kader van de overeenkomsten. Daarnaast merkt [gedaagde] op dat 13 maanden aan salarisbetalingen zijn meegenomen in de schadeopstelling, terwijl de afnameverplichting maar voor een jaar - en dus voor 12 en niet voor 13 maanden - gold. [gedaagde] heeft de rechtbank verder verzocht om productie 30 (ingediend ter onderbouwing van kostenpost 1.2) bij de beoordeling buiten beschouwing te laten, omdat deze productie heel omvangrijk is, terwijl de relevantie ervan niet duidelijk is. [gedaagde] heeft daarnaast aangevoerd dat de overheadkosten niet als werkelijke kosten moeten worden aangemerkt, omdat [eiseres] deze kosten ook zonder de ontbinding zou hebben gemaakt. [gedaagde] heeft de rechtbank ten slotte verzocht ook productie 32 (ingediend ter onderbouwing van post 1.3) buiten beschouwing te laten, omdat hiervan een deel niet is vertaald en daarom niet kan worden beoordeeld. Over de posten 1.3 en 1.4 heeft [gedaagde] geen opmerkingen gemaakt.
2.7.
De rechtbank gaat aan de bezwaren van [gedaagde] tegen de salarisbetalingen (post 1.1) voorbij. Niet ter discussie staat dat de afnameverplichting in de overeenkomsten inhield dat [eiseres] 4 personen voor [gedaagde] beschikbaar zou houden. Uit het overzicht met kosten (productie 29) volgen de namen van de vier personen die voor [gedaagde] beschikbaar waren. Deze namen komen overeen met de namen op de documenten waaruit volgt dat salarissen zijn betaald. De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] hiermee voldoende heeft onderbouwd dat aan de vier personen die voor [gedaagde] beschikbaar waren salaris is betaald. De rechtbank ziet er geen bezwaar in dat [eiseres] ook de dertiende maand opvoert als kostenpost. Het is in een arbeidsverhouding immers zeer gebruikelijk dat meer dan twaalf maanden salaris wordt uitgekeerd (vakantiegeld, eindejaarsuitkering, etc.).
2.8.
De rechtbank gaat ook voorbij aan de bezwaren van [gedaagde] tegen productie 30. Hoewel het een groot aantal documenten betreft, is goed te volgen dat het gaat om de facturen van de verschillende overheadposten die [eiseres] in productie 29 heeft opgesomd (salarissen van backofficemedewerkers, huur, internet en andere IT-kosten), per maand gebundeld. Uit deze informatie volgt ook dat op basis van het totaal aantal medewerkers van [eiseres] de toerekening van 15% van de overheadkosten aan het account [gedaagde] conservatief is ingestoken. Ook het bezwaar van [gedaagde] dat deze kosten niet als werkelijke kosten zouden moeten worden aangemerkt volgt de rechtbank niet. Het mag zo zijn dat [eiseres] deze kosten hoe dan ook zou hebben gemaakt, maar dat neemt niet weg dat als aan de overeenkomsten uitvoering was gegeven [eiseres] een deel van deze overheadkosten had kunnen dekken met de inkomsten die zij in dit verband zou hebben ontvangen.
2.9.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] voldoende onderbouwd dat zij in Oekraïne een bedrag van € 71.888,80 aan werkelijke kosten heeft gemaakt in het kader van de overeenkomsten.
Kosten Nederland
2.10.
[eiseres] stelt dat zij in Nederland de volgende kosten heeft gemaakt:
2.
Nederland
2.1
[A] Werkgeverslasten (mrt ’20 tot dec ’20)
64.877,70
2.2
Werkzaamheden [B] (mrt ’20 tot mrt ’21)
8.570,88
2.3
Werkzaamheden [C] (mrt ’20 tot mrt 21’)
18.064,32
2.4
Kantoor Huur Nederland 15% (mrt ’20 tot dec 20’)
5.250,18
2.5
Algemene kantoorkosten Nederland, 15% (mrt ’20 tot dec 20’)
4.910,75
2.6
Lease auto [A] (mrt ’20 tot okt 20’)
2.189,28
2.11.
Volgens [gedaagde] is het niet terecht dat [eiseres] alle werkgeverslasten voor [A] opvoert als kostenpost (2.1), omdat [A] al voor het sluiten van de overeenkomsten bij [eiseres] in dienst was en nergens uit blijkt dat hij in de genoemde periode alleen werkzaamheden verrichtte in verband met de overeenkomsten. [gedaagde] voert hetzelfde aan met betrekking tot de leaseauto (post 2.6). [gedaagde] vindt verder dat onvoldoende is onderbouwd waarom 15% van de kosten voor huur van het kantoor in Nederland als kosten in verband met de overeenkomsten met [gedaagde] worden aangemerkt en dat onvoldoende duidelijk is om welke kosten het precies gaat. [gedaagde] heeft geen bezwaren tegen de posten 2.2 en 2.3.
2.12.
De rechtbank volgt het bezwaar van [gedaagde] dat de werkgeverslasten voor [A] niet (geheel) als werkelijke kosten in verband met de overeenkomsten kunnen worden opgevoerd (post 2.1). Dit zou betekenen dat [A] van maart 2020 tot zijn uitdiensttreding in december 2020 voor [eiseres] alleen werkzaamheden heeft verricht in verband met de overeenkomsten. Gelet op het feit dat aan de overeenkomsten geen daadwerkelijke uitvoering is gegeven ligt dat zonder toelichting niet voor hand. [eiseres] heeft echter niet duidelijk gemaakt welke werkzaamheden [A] heeft verricht. De rechtbank kan op basis van de gegeven informatie niet vaststellen of en zo ja welk deel van de werkgeverslasten voor [A] als werkelijke kosten kunnen worden meegenomen. De rechtbank zal deze kostenpost daarom buiten beschouwing laten. Hetzelfde geldt voor de leaseauto van [A] (post 2.6).
2.13.
De rechtbank volgt [gedaagde] niet in haar bezwaar dat de kosten voor huur en algemene kantoorkosten in Nederland niet aan de overeenkomsten met [gedaagde] kunnen worden toegerekend. Net als bij de Oekraïense overheadkosten geldt dat [eiseres] deze kosten wellicht hoe dan ook zou hebben gemaakt, maar zij rekende er wel op dat een gedeelte hiervan zou worden gedekt door de inkomsten op grond van de overeenkomsten met [gedaagde] . Ook hier komt de toerekening van 15% de rechtbank niet onredelijk voor.
2.14.
De rechtbank gaat ervan uit dat [eiseres] in het kader van de overeenkomsten in Nederland (in elk geval) € 36.796,13 aan werkelijke kosten heeft gemaakt.
Overige kosten
2.15.
[eiseres] stelt dat zij nog de volgende overige werkelijke kosten heeft gemaakt:
3.
Overige
3.1
Contract opmaken [gedaagde] ( [D] )
1.452,31
3.2
Splunk certificeringen
13.783,36
3.3
Splunk examens
2.104,98
3.4
Officiële vertalingen Oekraïnse facturen
271,22
3.5
[onderneming 1] Rapport ter controle
4.350,00
3.6
Rente lening [onderneming 2] B.V. (mei 20’ tot okt 22’)
12.967,75
2.16.
[gedaagde] heeft tegen post 3.2 aangevoerd dat alleen de kosten voor het Splunk Power User-examen mogen worden meegenomen, omdat dat de enige certificering is die de vier werknemers op grond van de overeenkomsten moesten behalen. Daarnaast heeft [gedaagde] aangevoerd dat de rente voor de lening (post 3.6) niet als werkelijke kosten kunnen worden opgevoerd, omdat nergens uit blijkt dat deze lening samenhangt met de uitvoering van de overeenkomsten. Tegen de overige kostenposten (3.1, 3.3, 3.4 en 3.5) heeft [gedaagde] geen bezwaren geuit.
2.17.
De rechtbank gaat aan de bezwaren van [gedaagde] voorbij. Het mag zo zijn dat de certificeringen naast die van Splunk Power User op grond van de overeenkomsten voor het personeel dat [eiseres] voor [gedaagde] zou inzetten niet verplicht waren, feit is dat [eiseres] deze kosten niet zou hebben gemaakt als zij de overeenkomsten niet zou hebben gesloten. Verder vindt de rechtbank het voldoende aannemelijk dat [eiseres] de opgevoerde lening heeft gesloten in verband met de voorfinanciering van dit project en dat daarmee rentebetalingen gepaard zijn gegaan.
2.18.
De rechtbank vindt het al met al aannemelijk dat [eiseres] een bedrag van € 34.929,62 aan overige kosten heeft gemaakt.
Immateriële schade
2.19.
[eiseres] heeft nog aangevoerd dat zij immateriële schade heeft geleden doordat zij de vier medewerkers gedurende een jaar beschikbaar moest houden zonder dat zij voor [gedaagde] aan het werk konden. Volgens [eiseres] zijn deze mensen daarom uit dienst gegaan.
2.20.
De rechtbank is met [gedaagde] van oordeel dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij immateriële schade heeft geleden. De rechtbank kan de stelling dat het uit dienst gaan van de vier medewerkers tot immateriële schade zou hebben geleid niet goed plaatsen in verband met de eerdere stelling van [eiseres] dat zij deze personeelsleden niet goed kon inzetten bij klanten.
Conclusie ten aanzien van de omvang van de werkelijke schade
2.21.
De rechtbank komt al met al tot de conclusie dat [eiseres] minimaal een bedrag van € 143.614,55 aan werkelijke kosten heeft gemaakt in het kader van de overeenkomsten.
Maatstaf voor matiging2.22. De rechtbank komt daarmee toe aan de vraag of de boete in de onderhavige zaak voor matiging in aanmerking komt. Bij de uitvoering van een overeenkomst zijn de afspraken die partijen met elkaar hebben gemaakt in beginsel leidend, ook wanneer het gaat om toepassing van een boetebeding. Het boetebeding wordt immers vaak – mede – in een overeenkomst opgenomen omdat het belang van de schuldeiser bij nakoming niet op geld waardeerbaar is. Het is vaste jurisprudentie dat matiging van een contactuele boete daarom met terughoudendheid moet worden toegepast. Matiging komt pas in zicht als toekenning van het volledige bedrag zou leiden tot een buitensporig en daarmee onaanvaardbaar resultaat (ECLI:NL:HR:2007:AZ6638 (Intrahof/Bart Smit)). Hierbij speelt niet alleen de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook de aard van de overeenkomst, de inhoud en strekking van het beding, de omstandigheid waaronder het beding is ingeroepen en de omstandigheden van de totstandkoming van het beding een rol.
2.23.
De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de aard van de overeenkomsten en de strekking van het boetebeding beiden geen aanleiding geven voor matiging van de boete. De overeenkomsten zijn gesloten tussen twee professionele partijen. De formulering van de boetebepaling is duidelijk en het doel hiervan ook: nakoming van de overeenkomsten door beide partijen. De omstandigheid dat sprake is van een eenheidsboete – zoals [gedaagde] heeft aangevoerd – leidt niet noodzakelijkerwijs tot matiging. Ook bij dergelijke boetebedingen is terughoudendheid van de rechter op zijn plaats. Ook de omstandigheden waaronder [eiseres] het boetebeding heeft ingeroepen geven geen aanleiding tot matiging: [eiseres] heeft [gedaagde] gedurende een periode van ruim een jaar gevraagd wanneer [gedaagde] uitvoering zou gaan geven aan haar verplichtingen en heeft zich hierin lange tijd coulant en coöperatief opgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank was het niet onredelijk dat [eiseres] op enig moment het pressiemiddel van de boete heeft ingezet.
2.24.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete als volgt. De boete bedraagt € 629.200,00 (het positieve contractbelang). Gelet op het feit dat [eiseres] zo’n € 143.614,55 aan werkelijke kosten heeft gemaakt, constateert de rechtbank dat de boete ruim vier keer zo hoog is als de daadwerkelijke kosten die [eiseres] heeft gemaakt. Gelet op alle omstandigheden is hiermee naar het oordeel van de rechtbank sprake van een wanverhouding tussen de boete en de werkelijke schade. De rechtbank vindt het in dit verband relevant dat de overeenkomst eenzijdig door (de advocaat van) [eiseres] is opgesteld. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat over deze bepaling is onderhandeld, maar dit blijkt nergens uit. De hoogte van de juridische kosten die met de totstandkoming van de overeenkomsten gemoeid zijn gegaan wijst hier – zoals [gedaagde] terecht heeft aangevoerd – in ieder geval niet op. Bovendien heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat zij zich bij de besprekingen over de overeenkomst niet heeft laten bijstaan door een advocaat. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [gedaagde] zich destijds niet bewust is geweest van de gevolgen van deze boetebepaling. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat veroordeling tot betaling van de gehele boete zou leiden tot een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat. De rechtbank zal de boete daarom matigen tot een bedrag van € 500.000,00.
Wettelijke rente
2.25.
[eiseres] heeft vergoeding van wettelijke rente over de boete gevorderd vanaf de datum van de dagvaarding (25 mei 2021). De rechtbank zal de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.26.
[eiseres] maakt aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten van € 4.921,00. [eiseres] heeft in dit verband verwezen naar artikel 8.5 van de Deelovereenkomst waaruit volgt dat buitengerechtelijke incassokosten voor rekening van de opdrachtgever – dus in dit geval [gedaagde] – komen. [eiseres] heeft de hoogte van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten aangeknoopt bij de BIK-staffel.
2.27.
Bij beoordeling van de buitengerechtelijke incassokosten geldt het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is voldoende onderbouwd en niet weersproken dat aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen, tot het wettelijke tarief. Omdat de boete is gematigd, zal conform de BIK-staffel een bedrag van € 4.275,00 (€ 2.775,00 + 0,5% over (€ 500.000,00 - € 200.000,00)) worden toegewezen.
Proceskosten in conventie
2.28.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eiseres] in conventie worden als volgt begroot:
- dagvaarding € 90,62
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
€ 9.642,00(3,0 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 12.568,62
In reconventie
2.29.
De rechtbank blijft ook met betrekking tot de reconventionele vorderingen bij de overwegingen en beslissingen in het tussenvonnis (r.o. 4.28 t/m 4.34 tussenvonnis).
Eisvermeerdering [gedaagde]
2.30.
heeft in de antwoordakte haar eis in reconventie vermeerderd. Zij verzoekt, voor zover de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van (een deel van) de boete, deze veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat zij overweegt in hoger beroep te gaan en dat een veroordeling waaraan zij direct zal moeten voldoen tot haar faillissement zal leiden, waardoor haar deze verweermogelijkheid wordt ontnomen.
2.31.
[eiseres] heeft niet op de eiswijziging van [gedaagde] gereageerd.
2.32.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde] in een eerder stadium van de procedure kenbaar heeft gemaakt dat zij zich op de cyber security markt heeft gericht en niet weersproken dat zij ten tijde van de coronapandemie een goede omzet heeft gerealiseerd (r.o. 4.16 tussenvonnis). In de akte waarin de eisvermeerdering is gevraagd presenteert zij slechts de blote stelling dat een uitvoerbaar verklaarde veroordeling tot betaling van (een deel van) de boete aan [eiseres] tot het faillissement van [gedaagde] zal leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit mede in het licht van de eerder genoemde vaststelling over de omzet van [gedaagde] een te magere onderbouwing voor deze eiswijziging. Het gevorderde bij vermeerdering van eis zal de rechtbank dan ook afwijzen.
Proceskosten in reconventie
2.33.
[gedaagde] wordt in reconventie in het ongelijk gesteld. Omdat de tegeneis voortvloeit uit het verweer in conventie zal [gedaagde] niet worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , maar zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat wil zeggen dat [eiseres] en [gedaagde] elk hun eigen kosten dragen in reconventie.

3.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 500.000,00 aan [eiseres] , te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten, begroot op € 4.275,00;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de [eiseres] tot deze uitspraak begroot op € 12.568,62 te vermeerderen met de nakosten van € 163,00 zonder betekening, nog te verhogen met € 85,00 in het geval dat het vonnis wordt betekend;
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.6.
wijst de vorderingen af;
3.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Jaarsveld, mr. C.P. Lunter en mr. H.J. van Woudenberg, rechters, en uitgesproken op 21 december 2022.