ECLI:NL:RBMNE:2022:5371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
14 december 2022
Zaaknummer
10193004 UV EXPL 22-259 MT/48380
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van huurwoning wegens overlast in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 14 december 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap, eiseres, en een gedaagde die in een huurwoning verbleef. De eiseres vorderde ontruiming van de woning vanwege overlast die door de gedaagde zou zijn veroorzaakt. De procedure begon met een dagvaarding op 18 november 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 november 2022. De huurovereenkomst betrof een woonruimte in Utrecht, met een huurprijs van € 1.215,00 per maand, inclusief nutsvoorzieningen. Eiseres stelde dat gedaagde in gebreke was gebleven met betalingen en dat er sprake was van overlast voor omwonenden. Gedaagde voerde verweer en stelde dat hij de woning uiterlijk 28 december 2022 zou verlaten.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang voor de ontruiming, gezien de overlast die door gedaagde was veroorzaakt. De rechter achtte het aannemelijk dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zou worden ontbonden en de ontruiming zou worden bevolen. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met de verplichting voor gedaagde om de woning uiterlijk op 28 december 2022 te verlaten. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurpenningen en de proceskosten. De vordering tot betaling van een geldsom voor energiekosten werd afgewezen, omdat de hoogte van de vordering niet voldoende was onderbouwd. De proceskosten werden aan gedaagde opgelegd, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10193004 UV EXPL 22-259 MT/48380
Kort geding vonnis van 14 december 2022
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.P.H.C. Swarts,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 november 2022, met producties;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 30 november 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Tussen partijen bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot een woonruimte aan de [straat] [nummeraanduiding 1] (huis [nummeraanduiding 2] ) te [plaats] (hierna: het gehuurde).
2.2.
De huurprijs bedraagt € 1.215,00 per maand inclusief voorschot nutsvoorzieningen van € 200,00, en toeristenbelasting van € 15,00 per maand. Permanente bewoning is niet toegestaan. De huurprijs dient telkens bij vooruitbetaling vóór de eerste dag van de betaalperiode te worden voldaan.
2.3.
[eiseres] heeft bij factuur van 15 september 2022 € 1.643,00 bij [gedaagde] in rekening gebracht (productie 6 bij dagvaarding).
2.4.
[eiseres] heeft bij factuur van 15 september 2022 € 7.764,60 bij [gedaagde] in rekening gebracht (een productie bij de reactie van [gedaagde] ).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij wege van voorlopige voorziening om:
[gedaagde] te veroordelen het gehuurde, te weten de woonruimte aan de [straat] [nummeraanduiding 1] huis [nummeraanduiding 2] ( [postcode] ) te [plaats] , binnen 3 dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis met alle zich daarin bevindende personen en goederen volledig en behoorlijk te verlaten en in overeengekomen staat te ontruimen, en onder overgave van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort ter vrije en algehele beschikking van eiseres te stellen, en vervolgens verlaten en ontruimd te houden, en;
[gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen:
a. de huurpenningen van € 1.215,00 per maand totdat het gehuurde is ontruimd, en;
b. een bedrag van € 1.643,00 betreffende de openstaande factuur d.d. 15-09-2022, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2022, en;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, onder de bepaling dat:
a. [gedaagde] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd raakt wanneer deze niet binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis zijn betaald, en;
b. [gedaagde] , indien deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan het vonnis voldoet, de na het vonnis ontstane kosten verschuldigd raakt, begroot op een half punt van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van € 300,00 aan salaris gemachtigde en, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6.119 BW daarover van de dag van betekening tot de dag van volledige betaling.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering strekkende tot betaling van de factuur van 15 september 2022. Daarnaast voert [gedaagde] aan het gehuurde uiterlijk 28 december 2022 te verlaten omdat hij een andere woning zal betrekken.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden mede gezien de wederzijdse belangen, een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van eiseres in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
de ontruiming
4.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is onder meer het hebben van een spoedeisend belang vereist. Aan dat spoedeisend belang moet hogere eisen worden gesteld naar mate de verlangde voorziening ingrijpend is en leidt tot een (veelal) onomkeerbare situatie. Een ingrijpende voorziening, zoals een vordering tot ontruiming van een woning, dient in kort geding met terughoudendheid te worden toegepast. Dit brengt met zich dat slechts onder omstandigheden die acuut een voorziening vergen en wanneer over de feitelijke toedracht weinig twijfel behoeft te bestaan, er aanleiding is voor toewijzing van een vordering tot ontruiming van een woning in kort geding. Uit de door [eiseres] overgelegde verklaringen van omwonenden blijkt dat [gedaagde] in het recente verleden voor veel overlast heeft gezorgd en dat die situatie thans nog zodanig actueel is dat ingrijpen geboden is. Dat sprake is van overlast heeft [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. In zijn schriftelijke reactie en tijdens de mondelinge behandeling van de zaak geeft [gedaagde] aan het gehuurde per 28 december 2022 te willen verlaten omdat hij een andere woning zal betrekken. De kantonrechter acht het dan ook in grote mate waarschijnlijk dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden en de ontruiming zal worden bevolen.
4.3.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering tot ontruiming zal toewijzen zoals onder de beslissing is vermeld.
de energiekosten
4.4.
De door [eiseres] gevraagde voorziening strekt tevens tot betaling van een geldsom. Volgens vaste jurisprudentie is ten aanzien van geldvorderingen in kort geding terughoudendheid geboden. Zo zal niet alleen moeten worden onderzocht of het bestaan van de vordering in kwestie voldoende aannemelijk is – hetgeen betekent dat met een grote mate van waarschijnlijkheid te verwachten moet zijn dat de bodemrechter haar zal toewijzen –, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken dient te worden. Dit betekent dat de vorderingen van [eiseres] in deze procedure alleen kunnen worden toegewezen indien in voldoende mate aannemelijk wordt dat de verweren van [gedaagde] , in een eventuele bodemprocedure niet zullen slagen.
4.5.
De vorderingen van [eiseres] kunnen deze toets niet doorstaan. Daartoe wordt het volgende overwogen. [eiseres] stelt dat [gedaagde] een bedrag van
€ 1.643,00 (ter zake verbruik elektra, gas, en water) aan haar verschuldigd is. [gedaagde] heeft weliswaar erkend dat er hieromtrent een betalingsachterstand bestaat, maar hij betwist de hoogte van de vordering. [gedaagde] onderbouwt zijn verweer met de door hem overgelegde factuur van [eiseres] , waarin hem wordt gevraagd een bedrag van € 7.764,60 te voldoen. Het is [gedaagde] onduidelijk waarom hem eerst een bedrag van € 7.764,60 en daarna een bedrag van € 1.643,00 in rekening wordt gebracht. Door [eiseres] zijn geen leveringsgegevens van energieleveranciers in het geding gebracht waaruit het verbruik van [gedaagde] eenvoudig af te leiden is. Daardoor is de hoogte van de geldvordering niet eenvoudig vast te stellen. Thans kan dan niet worden geoordeeld dat een bodemrechter met een grote mate van waarschijnlijkheid deze vordering zal toewijzen. Dit gedeelte van de vordering zal dus worden afgewezen.
de proceskosten
4.6.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. De kosten aan de zijde van [eiseres] tot aan dit vonnis worden vastgesteld op:
- griffierecht € 128,00
- dagvaardingskosten € 103,33
- salaris gemachtigde
€ 747,00
Totaal € 978,33
4.7.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskosten-veroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk 28 december 2022 het gehuurde (de woning aan de [straat] [nummeraanduiding 1] huis [nummeraanduiding 2] ( [postcode] ) te [plaats] ) te ontruimen en te verlaten met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van [eiseres] te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] maandelijks een bedrag van
€ 1.215,00 te betalen, totdat het gehuurde is ontruimd;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 978,33, waarin begrepen € 747,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW, ingaande 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, als het vonnis door de deurwaarder is betekend, met de explootkosten die hiervoor in rekening zijn gebracht. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 december 2022.