ECLI:NL:RBMNE:2022:5325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/2386 en UTR 22/2393
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toewijzing van een omzettingsvergunning voor kamerbewoning in een woonwijk met overlast en parkeerdruk

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2022, wordt het beroep van eisers tegen de toewijzing van een omzettingsvergunning voor kamerbewoning door een derde partij beoordeeld. De eisers, buren van de derde partij, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning vanwege ervaren overlast en verhoogde parkeerdruk. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de overlast en de gevolgen voor de parkeerdruk, waardoor het besluit niet voldoende is gemotiveerd. De rechtbank vernietigt het besluit van 14 april 2022 en draagt het college op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van de eisers en de derde partij voorop staat. De rechtbank benadrukt dat het college bij het nemen van een nieuw besluit moet zorgen voor een objectieve vaststelling van de overlast en de parkeerdruk, en dat er concrete afspraken met de eisers gemaakt dienen te worden. Tevens wordt het griffierecht aan de eisers vergoed en krijgen zij een proceskostenvergoeding van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2386 en UTR 22/2393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. D. Quakernaat),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gooise Meren(verweerder)
(gemachtigde: mr. H. Schuit).
Als derde partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de toewijzing van de aanvraag van de derde partij voor een omzettingsvergunning van een woning.
2. Verweerder heeft op 12 maart 2021 van de derde partij een aanvraag voor een omzettingsvergunning ontvangen voor het omzetten van een zelfstandige woonruimte naar vijf onzelfstandige woonruimtes. Het gaat om een woning in een woonwijk van [plaats] , waarin aan gescheiden mannen een tijdelijk onderkomen geboden wordt. De derde partij verblijft ook in de woning en biedt de mannen een luisterend oor en begeleiding. Verweerder heeft de aanvraag toegewezen bij besluit van 2 juli 2020. Eisers wonen in de huizen naast de derde partij. Zij zeggen overlast te ervaren vanuit de woning. Ze hebben daarom bezwaar tegen het besluit ingediend.
3. Bij besluit van 21 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen afzonderlijk beroep ingesteld.
4. Bij uitspraak van 4 januari 2022 heeft de rechtbank Midden-Nederland dit beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank heeft hiertoe onder andere overwogen dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de overlast die eisers zeggen te ervaren en naar de wijziging van de parkeerdruk als gevolg van de omzettingsvergunning.
5. Verweerder heeft op 14 april 2022 een nieuw besluit genomen. Met dit besluit is verweerder gebleven bij de toewijzing van de aanvraag.
6. Eisers hebben tegen dit besluit afzonderlijk beroep ingesteld.
7. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
8. De rechtbank heeft het beroep op 3 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: een van de eisers [eiser 1] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en de derde partij.

Beoordeling door de rechtbank

Bestreden besluit
9. Verweerder heeft aan de toewijzing van de aanvraag voor een omzettingsvergunning het volgende ten grondslag gelegd. Er is sprake een positief vergunningstelsel. Een omzettingsvergunning kan alleen geweigerd worden indien de omzetting leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu. [1] Daar is geen sprake van.
Verweerder ziet in de overlast die eisers zeggen te ervaren geen reden om te spreken van een ontoelaatbare inbreuk. De meeste meldingen die eisers hebben gedaan zijn in de periode van 2018 tot en met 2020 geweest, en ook in een gesprek dat medewerkers van de gemeente met eisers hebben gevoerd werd vooral gerefereerd aan oude klachten. Daarnaast houden veel meldingen verband met het feit dat het gaat om een jaren ’70 woning die vrij gehorig is, en het feit dat sprake is van wonen in een stedelijk gebied. Verweerder verwijst voor dit alles naar een notitie van de heer [A] , [functie] , van 15 maart 2022.
10. Volgens verweerder zorgt verlening van de omzettingsvergunning ook niet voor een stijging van de parkeerdruk. De verkeersadviseur heeft aangegeven dat de parkeerdruk daalt met 0,5 per persoon en dat er daarom geen parkeerdrukmeting verricht hoeft te worden. Daarnaast heeft een toezichthouder op verschillende tijdstippen in 14 dagen de parkeerdruk gecontroleerd ter hoogte van de woning en geconstateerd dat er doordeweeks altijd minstens twee plekken over zijn.
11. De belangenafweging valt volgens verweerder in het nadeel van eisers uit. De huisvestingsverordening kent – zoals reeds vermeld - een positief vergunningstelsel, en er is grote vraag naar betaalbare woningen/kamers in [plaats] . Daarbij komt dat het de eerste woningomzetting in de wijk is, waardoor de impact op de buurt gering is. De woning voldoet aan de regelgeving. Daarbij komt verder dat de meldingen van eisers gerelateerd zijn aan wonen en dat er geen onveilige omgeving of strijd met de wet door een onafhankelijke derde is geconstateerd.
12. Tot slot heeft verweerder nog een voorwaarde aan de omzettingsvergunning toegevoegd. Die houdt in dat de gemeente Gooise Meren de omzettingsvergunning kan intrekken indien door een onafhankelijke derde minstens twee keer per jaar geconstateerd wordt dat er sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu en de huurders, nadat ze gewaarschuwd zijn, geen beterschap vertonen.
Gevoelens van onveiligheid
Standpunt eisers
13. Eisers voeren aan dat verweerder het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd. Volgens eisers wordt er wel een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op een geordend woon- en leefmilieu. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk gemaakt op welke wijze er onderzoek is verricht naar de mate van overlast, en heeft dit onvoldoende met stukken onderbouwd. Verweerder heeft de beoordeling slechts verricht op basis van het aantal meldingen en aannames, terwijl zij objectief moeten beoordelen of sprake is van overlast en gevoelens van onveiligheid. Afgezien van één gesprek met een bijzondere opsporingsambtenaar, is er geen contact met eisers opgenomen om de situatie met hen te bespreken. Dit terwijl, in tegenstelling tot wat verweerder in het besluit stelt, eisers nog wel een groot aantal meldingen van overlast na 2020 hebben gedaan. Eiser verwijzen daarvoor naar een door hen overgelegd overzicht van de meldingen. Eiser wijzen er verder op dat het feit dat bepaald handelen (blowen) niet in strijd met de wet is, niets zegt over de mate van onveiligheid en overlast die eisers ervaren Tot slot voeren eisers aan dat het niet juist is dat hun overlastmeldingen gerelateerd zijn aan wonen in stedelijk gebied. Het gaat hier namelijk om een rustige woonwijk met vooral ouderen en gezinnen met kinderen.
Beoordelingskader
14. Op grond van de Huisvestingsverordening Gooise Meren 2019 [2] (Huisvestingsverordening) verlenen burgemeester en wethouders een omzettingsvergunning indien daartoe een aanvraag wordt gedaan, tenzij bij het omzetten van een zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimte(n) vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het verlenen van de vergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in het gebouw en/of de omgeving van het gebouw. Een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- een leefmilieu wordt in ieder geval geacht aanwezig te zijn indien niet wordt voldaan aan de door burgemeester en wethouders gestelde beleidsregels waarin voorwaarden en voorschriften zijn opgenomen die aan de vergunning zijn verbonden. Het gaat daarbij om voorwaarden en voorschriften op het gebied van brandveiligheid, parkeren, wooncomfort, gezondheid en hygiëne. Uit de toelichting op de Huisvestingsverordening volgt verder dat onder woon- en leefmilieu onder andere wordt verstaan de situatie ten aanzien van gevoelens van (on)veiligheid, onderhoud van woningen en woonomgeving, parkeerdruk en sociale samenhang.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen kenbare meetinstrumenten voor het uitvoeren van de hiervoor genoemde leefbaarheidstoets heeft, omdat verweerder geen beleid heeft gemaakt. Dat betekent dat verweerder iedere aanvraag voor een omzettingsvergunning op zijn eigen waarden moet beoordelen en motiveren.
16. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat verweerder bij de toets aan de leefbaarheid beoordelingsvrijheid toekomt. De rechter dient de beoordeling door verweerder terughoudend te toetsen, maar de besluitvorming moet wel voldoen aan de eisen van met name zorgvuldigheid en kenbaarheid en deugdelijkheid van de motivering die het recht daaraan stelt.
Beoordeling door de rechtbank
17. Niet ter discussie staat dat eisers meldingen hebben gedaan van overlast die bij de woning van de derde partij vandaan zou komen. De rechtbank ziet dat verweerder naar aanleiding van de eerdere uitspraak van de rechtbank nader onderzoek heeft verricht naar de meldingen van overlast. De rechtbank is echter van oordeel dat ook dit onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat verweerder bij de voorbereiding op het besluit voldoende kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. Dit temeer gezien het standpunt van verweerder ter zitting dat het op de weg van verweerder zelf ligt om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu. De beroepsgrond slaagt dan ook. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
18. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoeveel meldingen er precies zijn gedaan door eisers. In het besluit stelt verweerder hierover dat de meeste meldingen dateren uit 2018 tot en met 2020 en dat sinds 2020 geen geregistreerde meldingen zijn ontvangen. In het verweerschrift stelt verweerder echter dat de laatste melding van juni 2021 is. Bovendien hebben eisers in beroep aangegeven dat zij in 2021 en 2022 nog wel een aantal meldingen hebben gedaan, en hebben zij hier een lijst van overgelegd. De rechtbank leidt uit deze situatie af dat verweerder onvoldoende onderzoek naar de gedane meldingen heeft gedaan, terwijl deze meldingen wel relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu.
19. Het is daarnaast onvoldoende duidelijk hoe verweerder heeft onderzocht of de meldingen van eisers objectief verifieerbaar zijn. Verweerder heeft in het besluit gesteld dat om een ontoelaatbare inbreuk te constateren, het van belang is dat een onafhankelijke derde de overlast constateert. De rechtbank begrijpt dit. Het is dan echter wel van belang dat er na een melding zo snel mogelijk een onafhankelijke derde een bezoek brengt aan de woningen, zodat diegene kan beoordelen of er daadwerkelijk overlast is. Het is de rechtbank niet duidelijk of dat daadwerkelijk is gebeurd. Verweerder heeft op zitting gesteld dat de gemeente naar aanleiding van concrete meldingen bij de woningen is gaan kijken. Dit sluit echter niet aan bij het onder 18 genoemde standpunt van verweerder dat de laatste overlastmelding van 2021 is, en daartegenover de omstandigheid dat verweerder pas onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, die in 2022 is geweest. Daarnaast zijn de bezoeken die volgens verweerder zouden hebben plaatsgevonden niet onderbouwd, en worden ze ook betwist door eisers. Er is door verweerder wel een verklaring van dhr. [A] overgelegd, die bij eisers en de derde partij langs is geweest, maar deze verklaring is onvoldoende duidelijk en concreet. Zo blijkt niet duidelijk wat voor situatie hij precies in de woning van de derde partij heeft waargenomen, en ook niet dat hij naar aanleiding van een concrete melding daar een bezoek heeft gebracht. Als er slechts bezoeken zijn gebracht op een willekeurig moment dan heeft het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet onder representatieve omstandigheden plaatsgevonden, waardoor hier onvoldoende waarde aan kan worden gehecht. Nu hier onduidelijkheid over is, is het onderzoek onvoldoende zorgvuldig geweest. De rechtbank merkt hierbij wel op dat ook van eisers meer mag worden verwacht bij het objectief laten vaststellen van de overlast. Zij kunnen de politie bellen als zij overlast ervaren, omdat de kans groter is dat de politie snel ter plaatse kan zijn dan de gemeente. Verweerder moet hiernaar echter ook onderzoek verrichten, en dat is onvoldoende gedaan.
20. Verder is niet duidelijk geworden wat de toepasselijke normen zijn aan de hand waarvan bepaald kan worden of sprake is van objectiveerbare overlast. Verweerder stelt dat er sprake is van een stedelijke omgeving, waardoor enige overlast verwacht mag worden. Ook stelt verweerder dat enige geluidsoverlast inherent is aan een jaren ’70 woning zoals deze. Maar hiermee wordt niet duidelijk wanneer overlast in deze wijk in dit soort woningen wél tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu leidt, en welke criteria hierbij een rol spelen. Ook is niet duidelijk geworden waarom verweerder heel [plaats] als een stedelijke omgeving ziet, zoals gesteld op zitting, en hierin geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende wijken en/of het centrum. Dit temeer nu in de richtlijnen voor parkeernormen van 19 februari 2019 van de gemeente Gooise Meren (parkeerrichtlijnen) wel een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende wijken.
Parkeernormen
Standpunt eisers
21. Eisers betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de parkeerdruk. Dat een verkeersadviseur zou hebben aangegeven dat de parkeerdruk met 0,5 verlaagd zou worden, zoals in het besluit staat, is niet logisch. Bovendien is niet duidelijk hoe de verkeersadviseur tot dit oordeel is gekomen. De stelling dat een toezichthouder voor twee weken de parkeerdruk heeft onderzocht, en er telkens minstens twee parkeerplaatsen beschikbaar waren, vinden eisers ook onvoldoende. Afgezien van dat hier geen rapportage van is opgemaakt, volgt hieruit ook niet of aan het beleid wordt voldaan dat voor een acceptabele parkeerdruk op ieder moment de parkeerdruk maximaal 85% mag zijn.
Beoordeling door de rechtbank
22. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de parkeerdruk, en het besluit op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd. In het besluit staat dat de verkeersadviseur heeft aangegeven dat als gevolg van de woningomzetting de parkeerdruk daalt met 0,5 per persoon en er daarom geen parkeerdrukmeting verricht hoeft te worden. Eiser heeft terecht gesteld dat onduidelijk is op basis waarvan de verkeersadviseur dit bepaald heeft. Hierbij is van belang dat het niet voor de hand ligt dat de parkeerdruk zou dalen, aangezien er meer personen in het huis verblijven dan voor de omzetting. Dat een toezichthouder twee weken lang elke dag de parkeerdruk heeft gecontroleerd ter hoogte de omgezette woning en hierbij constateerde dat er altijd minstens twee parkeerplekken over waren, is ook onvoldoende. Deze controles zijn niet met stukken onderbouwd waardoor niet duidelijk is hoe deze hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan hieruit niet worden afgeleid wat precies de parkeernormen zijn waaraan moet zijn voldaan en of deze normen hier worden gehaald.
23. Ook het nadere onderzoek dat volgens het verweerschrift is gedaan en de uitleg die hierbij is gegeven is onvoldoende zorgvuldig. Hoewel in het verweerschrift wel wordt verduidelijkt welke normen precies van toepassing zijn, namelijk de parkeerrichtlijnen, en hoe deze moeten worden gelezen, kan de rechtbank de redenering niet helemaal volgen. Verweerder stelt namelijk dat het gaat om een tussenwoning koop, die moet worden geclassificeerd als duur, en dat je dan uitkomt op een norm van 1,9. De rechtbank ziet echter in tabel 2.2 van de parkeerrichtlijnen geen dure categorie voor een tussenwoning. De rechtbank ziet dat alleen van een koopetage, en daar is de parkeernorm 2,0. Het extra onderzoek dat verweerder heeft verricht geeft verder wel meer inzicht in hoe hoog de parkeerdruk is binnen een straal van 100 meter van het adres. Het onderzoek is namelijk op verschillende plekken binnen deze 100 meter uitgevoerd en er is een percentage genoemd van de parkeerdruk. Er zijn echter maar twee metingen gedaan, twee dagen achter elkaar en op nagenoeg hetzelfde tijdstip. Dit aantal is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om conclusies te kunnen trekken over de algehele parkeerdruk. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzoek gedaan naar de parkeerdruk. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

24. De rechtbank komt tot de conclusie dat eisers gelijk krijgen. Het besluit is onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen en in strijd met de onderzoeksplicht. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht naar de gestelde gevoelens van onveiligheid en de parkeerdruk. Ook heeft verweerder het besluit onvoldoende gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
25. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de aanvraag te nemen. Dit omdat het aan verweerder is om onderzoek te doen naar de gestelde gevoelens van onveiligheid en de parkeerdruk. Daarbij komt dat verweerder een zekere beoordelingsruimte heeft bij het beslissen op dit soort aanvragen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank gezien het door verweerder uit te voeren onderzoek geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
26. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor twaalf weken. Dit is een langere termijn dan de rechtbank normaal geeft voor het nemen van een nieuw besluit. Dat komt omdat verweerder nieuw onderzoek moet doen en de rechtbank verwacht dat dit enige tijd in beslag zal nemen. Een kortere termijn zou afbreuk kunnen doen aan de kwaliteit van dit onderzoek. De rechtbank geeft verweerder hierbij mee dat om de te ervaren overlast objectiveerbaar te maken, het van belang is om direct op meldingen te reageren en deze te onderzoeken. Het is daarbij ook raadzaam om hierover concrete afspraken met eisers te maken.
27. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eisers beroepschriften heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. De rechtbank neemt hierbij aan dat het gaat om twee samenhangende zaken. [3] Het gaat immers om één besluit en de beroepsgronden zijn gelijk. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 14 april 2022;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van 2 x € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 december 2022.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 4.1.2, eerste lid, artikel 4.1.7, eerste lid, onder b en artikel 4.1.7, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Gooise Meren 2019.
2.Artikel 4.1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.