Beoordeling door de rechtbank
9. Verweerder heeft aan de toewijzing van de aanvraag voor een omzettingsvergunning het volgende ten grondslag gelegd. Er is sprake een positief vergunningstelsel. Een omzettingsvergunning kan alleen geweigerd worden indien de omzetting leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu.Daar is geen sprake van.
Verweerder ziet in de overlast die eisers zeggen te ervaren geen reden om te spreken van een ontoelaatbare inbreuk. De meeste meldingen die eisers hebben gedaan zijn in de periode van 2018 tot en met 2020 geweest, en ook in een gesprek dat medewerkers van de gemeente met eisers hebben gevoerd werd vooral gerefereerd aan oude klachten. Daarnaast houden veel meldingen verband met het feit dat het gaat om een jaren ’70 woning die vrij gehorig is, en het feit dat sprake is van wonen in een stedelijk gebied. Verweerder verwijst voor dit alles naar een notitie van de heer [A] , [functie] , van 15 maart 2022.
10. Volgens verweerder zorgt verlening van de omzettingsvergunning ook niet voor een stijging van de parkeerdruk. De verkeersadviseur heeft aangegeven dat de parkeerdruk daalt met 0,5 per persoon en dat er daarom geen parkeerdrukmeting verricht hoeft te worden. Daarnaast heeft een toezichthouder op verschillende tijdstippen in 14 dagen de parkeerdruk gecontroleerd ter hoogte van de woning en geconstateerd dat er doordeweeks altijd minstens twee plekken over zijn.
11. De belangenafweging valt volgens verweerder in het nadeel van eisers uit. De huisvestingsverordening kent – zoals reeds vermeld - een positief vergunningstelsel, en er is grote vraag naar betaalbare woningen/kamers in [plaats] . Daarbij komt dat het de eerste woningomzetting in de wijk is, waardoor de impact op de buurt gering is. De woning voldoet aan de regelgeving. Daarbij komt verder dat de meldingen van eisers gerelateerd zijn aan wonen en dat er geen onveilige omgeving of strijd met de wet door een onafhankelijke derde is geconstateerd.
12. Tot slot heeft verweerder nog een voorwaarde aan de omzettingsvergunning toegevoegd. Die houdt in dat de gemeente Gooise Meren de omzettingsvergunning kan intrekken indien door een onafhankelijke derde minstens twee keer per jaar geconstateerd wordt dat er sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu en de huurders, nadat ze gewaarschuwd zijn, geen beterschap vertonen.
Gevoelens van onveiligheid
13. Eisers voeren aan dat verweerder het besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd. Volgens eisers wordt er wel een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op een geordend woon- en leefmilieu. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk gemaakt op welke wijze er onderzoek is verricht naar de mate van overlast, en heeft dit onvoldoende met stukken onderbouwd. Verweerder heeft de beoordeling slechts verricht op basis van het aantal meldingen en aannames, terwijl zij objectief moeten beoordelen of sprake is van overlast en gevoelens van onveiligheid. Afgezien van één gesprek met een bijzondere opsporingsambtenaar, is er geen contact met eisers opgenomen om de situatie met hen te bespreken. Dit terwijl, in tegenstelling tot wat verweerder in het besluit stelt, eisers nog wel een groot aantal meldingen van overlast na 2020 hebben gedaan. Eiser verwijzen daarvoor naar een door hen overgelegd overzicht van de meldingen. Eiser wijzen er verder op dat het feit dat bepaald handelen (blowen) niet in strijd met de wet is, niets zegt over de mate van onveiligheid en overlast die eisers ervaren Tot slot voeren eisers aan dat het niet juist is dat hun overlastmeldingen gerelateerd zijn aan wonen in stedelijk gebied. Het gaat hier namelijk om een rustige woonwijk met vooral ouderen en gezinnen met kinderen.
14. Op grond van de Huisvestingsverordening Gooise Meren 2019(Huisvestingsverordening) verlenen burgemeester en wethouders een omzettingsvergunning indien daartoe een aanvraag wordt gedaan, tenzij bij het omzetten van een zelfstandige woning naar onzelfstandige woonruimte(n) vaststaat of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat het verlenen van de vergunning leidt tot een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu in het gebouw en/of de omgeving van het gebouw. Een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- een leefmilieu wordt in ieder geval geacht aanwezig te zijn indien niet wordt voldaan aan de door burgemeester en wethouders gestelde beleidsregels waarin voorwaarden en voorschriften zijn opgenomen die aan de vergunning zijn verbonden. Het gaat daarbij om voorwaarden en voorschriften op het gebied van brandveiligheid, parkeren, wooncomfort, gezondheid en hygiëne. Uit de toelichting op de Huisvestingsverordening volgt verder dat onder woon- en leefmilieu onder andere wordt verstaan de situatie ten aanzien van gevoelens van (on)veiligheid, onderhoud van woningen en woonomgeving, parkeerdruk en sociale samenhang.
15. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen kenbare meetinstrumenten voor het uitvoeren van de hiervoor genoemde leefbaarheidstoets heeft, omdat verweerder geen beleid heeft gemaakt. Dat betekent dat verweerder iedere aanvraag voor een omzettingsvergunning op zijn eigen waarden moet beoordelen en motiveren.
16. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat verweerder bij de toets aan de leefbaarheid beoordelingsvrijheid toekomt. De rechter dient de beoordeling door verweerder terughoudend te toetsen, maar de besluitvorming moet wel voldoen aan de eisen van met name zorgvuldigheid en kenbaarheid en deugdelijkheid van de motivering die het recht daaraan stelt.
Beoordeling door de rechtbank
17. Niet ter discussie staat dat eisers meldingen hebben gedaan van overlast die bij de woning van de derde partij vandaan zou komen. De rechtbank ziet dat verweerder naar aanleiding van de eerdere uitspraak van de rechtbank nader onderzoek heeft verricht naar de meldingen van overlast. De rechtbank is echter van oordeel dat ook dit onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest en dat niet is gebleken dat verweerder bij de voorbereiding op het besluit voldoende kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen heeft vergaard. Dit temeer gezien het standpunt van verweerder ter zitting dat het op de weg van verweerder zelf ligt om aannemelijk te maken dat geen sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op een geordend woon- en leefmilieu. De beroepsgrond slaagt dan ook. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
18. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt hoeveel meldingen er precies zijn gedaan door eisers. In het besluit stelt verweerder hierover dat de meeste meldingen dateren uit 2018 tot en met 2020 en dat sinds 2020 geen geregistreerde meldingen zijn ontvangen. In het verweerschrift stelt verweerder echter dat de laatste melding van juni 2021 is. Bovendien hebben eisers in beroep aangegeven dat zij in 2021 en 2022 nog wel een aantal meldingen hebben gedaan, en hebben zij hier een lijst van overgelegd. De rechtbank leidt uit deze situatie af dat verweerder onvoldoende onderzoek naar de gedane meldingen heeft gedaan, terwijl deze meldingen wel relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu.
19. Het is daarnaast onvoldoende duidelijk hoe verweerder heeft onderzocht of de meldingen van eisers objectief verifieerbaar zijn. Verweerder heeft in het besluit gesteld dat om een ontoelaatbare inbreuk te constateren, het van belang is dat een onafhankelijke derde de overlast constateert. De rechtbank begrijpt dit. Het is dan echter wel van belang dat er na een melding zo snel mogelijk een onafhankelijke derde een bezoek brengt aan de woningen, zodat diegene kan beoordelen of er daadwerkelijk overlast is. Het is de rechtbank niet duidelijk of dat daadwerkelijk is gebeurd. Verweerder heeft op zitting gesteld dat de gemeente naar aanleiding van concrete meldingen bij de woningen is gaan kijken. Dit sluit echter niet aan bij het onder 18 genoemde standpunt van verweerder dat de laatste overlastmelding van 2021 is, en daartegenover de omstandigheid dat verweerder pas onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank, die in 2022 is geweest. Daarnaast zijn de bezoeken die volgens verweerder zouden hebben plaatsgevonden niet onderbouwd, en worden ze ook betwist door eisers. Er is door verweerder wel een verklaring van dhr. [A] overgelegd, die bij eisers en de derde partij langs is geweest, maar deze verklaring is onvoldoende duidelijk en concreet. Zo blijkt niet duidelijk wat voor situatie hij precies in de woning van de derde partij heeft waargenomen, en ook niet dat hij naar aanleiding van een concrete melding daar een bezoek heeft gebracht. Als er slechts bezoeken zijn gebracht op een willekeurig moment dan heeft het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet onder representatieve omstandigheden plaatsgevonden, waardoor hier onvoldoende waarde aan kan worden gehecht. Nu hier onduidelijkheid over is, is het onderzoek onvoldoende zorgvuldig geweest. De rechtbank merkt hierbij wel op dat ook van eisers meer mag worden verwacht bij het objectief laten vaststellen van de overlast. Zij kunnen de politie bellen als zij overlast ervaren, omdat de kans groter is dat de politie snel ter plaatse kan zijn dan de gemeente. Verweerder moet hiernaar echter ook onderzoek verrichten, en dat is onvoldoende gedaan.
20. Verder is niet duidelijk geworden wat de toepasselijke normen zijn aan de hand waarvan bepaald kan worden of sprake is van objectiveerbare overlast. Verweerder stelt dat er sprake is van een stedelijke omgeving, waardoor enige overlast verwacht mag worden. Ook stelt verweerder dat enige geluidsoverlast inherent is aan een jaren ’70 woning zoals deze. Maar hiermee wordt niet duidelijk wanneer overlast in deze wijk in dit soort woningen wél tot een ontoelaatbare inbreuk op het woon- en leefmilieu leidt, en welke criteria hierbij een rol spelen. Ook is niet duidelijk geworden waarom verweerder heel [plaats] als een stedelijke omgeving ziet, zoals gesteld op zitting, en hierin geen onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende wijken en/of het centrum. Dit temeer nu in de richtlijnen voor parkeernormen van 19 februari 2019 van de gemeente Gooise Meren (parkeerrichtlijnen) wel een onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende wijken.
21. Eisers betogen dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de parkeerdruk. Dat een verkeersadviseur zou hebben aangegeven dat de parkeerdruk met 0,5 verlaagd zou worden, zoals in het besluit staat, is niet logisch. Bovendien is niet duidelijk hoe de verkeersadviseur tot dit oordeel is gekomen. De stelling dat een toezichthouder voor twee weken de parkeerdruk heeft onderzocht, en er telkens minstens twee parkeerplaatsen beschikbaar waren, vinden eisers ook onvoldoende. Afgezien van dat hier geen rapportage van is opgemaakt, volgt hieruit ook niet of aan het beleid wordt voldaan dat voor een acceptabele parkeerdruk op ieder moment de parkeerdruk maximaal 85% mag zijn.
Beoordeling door de rechtbank
22. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de parkeerdruk, en het besluit op dit punt onvoldoende heeft gemotiveerd. In het besluit staat dat de verkeersadviseur heeft aangegeven dat als gevolg van de woningomzetting de parkeerdruk daalt met 0,5 per persoon en er daarom geen parkeerdrukmeting verricht hoeft te worden. Eiser heeft terecht gesteld dat onduidelijk is op basis waarvan de verkeersadviseur dit bepaald heeft. Hierbij is van belang dat het niet voor de hand ligt dat de parkeerdruk zou dalen, aangezien er meer personen in het huis verblijven dan voor de omzetting. Dat een toezichthouder twee weken lang elke dag de parkeerdruk heeft gecontroleerd ter hoogte de omgezette woning en hierbij constateerde dat er altijd minstens twee parkeerplekken over waren, is ook onvoldoende. Deze controles zijn niet met stukken onderbouwd waardoor niet duidelijk is hoe deze hebben plaatsgevonden. Daarnaast kan hieruit niet worden afgeleid wat precies de parkeernormen zijn waaraan moet zijn voldaan en of deze normen hier worden gehaald.
23. Ook het nadere onderzoek dat volgens het verweerschrift is gedaan en de uitleg die hierbij is gegeven is onvoldoende zorgvuldig. Hoewel in het verweerschrift wel wordt verduidelijkt welke normen precies van toepassing zijn, namelijk de parkeerrichtlijnen, en hoe deze moeten worden gelezen, kan de rechtbank de redenering niet helemaal volgen. Verweerder stelt namelijk dat het gaat om een tussenwoning koop, die moet worden geclassificeerd als duur, en dat je dan uitkomt op een norm van 1,9. De rechtbank ziet echter in tabel 2.2 van de parkeerrichtlijnen geen dure categorie voor een tussenwoning. De rechtbank ziet dat alleen van een koopetage, en daar is de parkeernorm 2,0. Het extra onderzoek dat verweerder heeft verricht geeft verder wel meer inzicht in hoe hoog de parkeerdruk is binnen een straal van 100 meter van het adres. Het onderzoek is namelijk op verschillende plekken binnen deze 100 meter uitgevoerd en er is een percentage genoemd van de parkeerdruk. Er zijn echter maar twee metingen gedaan, twee dagen achter elkaar en op nagenoeg hetzelfde tijdstip. Dit aantal is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om conclusies te kunnen trekken over de algehele parkeerdruk. Verweerder heeft dan ook onvoldoende onderzoek gedaan naar de parkeerdruk. De beroepsgrond slaagt.