Overwegingen
1. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank in de uitspraak van 5 april 2022 terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was. De rechtbank kijkt in eerste instantie niet of opposante gelijk heeft met haar beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 5 april 2022 niet juist was.
2. De rechtbank heeft in de uitspraak van 5 april 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante het beroep te laat heeft ingediend. De rechtbank was van oordeel dat opposante geen geldige reden had voor het te laat indienen van het beroepschrift.
Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Opposante voert aan dat het beroepschrift op 30 november 2021 op de bus is gedaan bij het NS station in [vestigingsplaats] . Opposante brengt op zitting naar voren dat zij getuigenverklaringen kan overleggen van twee werknemers die dit bevestigen. Zij wil graag in de gelegenheid worden gesteld om deze getuigenverklaringen over te leggen. De rechtbank heeft deze gelegenheid gegeven. Vorengenoemde omstandigheden betekent dat de rechtbank (achter af gezien) het beroep niet vereenvoudigd had kunnen afdoen. Het verzet is mede daarom gegrond en de uitspraak van 5 april 2022 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb).
4. De rechtbank oordeelt dat er geen nader onderzoek nodig is, maar dat er direct uitspraak kan worden gedaan over het beroep (artikel 8:55, lid 10, Awb). Bij brief van 21 juni 2022 is opposante gewezen op deze bevoegdheid.
5. Opposante stelt dat zij het beroepschrift tijdig op de post heeft gedaan en dat zij daarom ontvankelijk is in haar beroep. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen of bij verzending per post indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8, eerste lid, van de Awb). In dit geval is het besluit op 20 oktober 2021 bekendgemaakt. De beroepstermijn liep dus tot en met 1 december 2021. De rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 7 december 2021. Dat is dus na afloop van de beroepstermijn.
6. Opposante stelt dat hij het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post heeft bezorgd. De bewijslast rust ter zake de feitelijke onderbouwing van deze stelling bij opposante. Hiertoe heeft opposante twee getuigenverklaringen overgelegd. De vraag die voorligt is of opposante hiermee aan haar bewijslast heeft voldaan.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door opposante overgelegde getuigenverklaringen onvoldoende aantonen dat [A] het beroepschrift daadwerkelijk heeft aangeboden ter post. Daarnaast merkt verweerder op dat de verklaringen bijna identiek zijn en dat de opstellers werknemers zijn, waarbij een gezamenlijk belang bestaat.
8. Opposante heeft twee getuigenverklaring aan de rechtbank overgelegd, ondertekend op 21 juli 2022 door de werknemers [werknemer 1] en [werknemer 2] . Uit de verklaringen kan worden opgemaakt dat getuigen op kantoor aanwezig waren op het moment dat het beroepschrift in de envelop werd gedaan. Eén van de getuigen is ook betrokken geweest bij het opstellen van het beroepschrift. Verder wordt de kantoorsituatie beschreven waarmee getuigen willen duidelijk maken dat zicht bestaat op elkaars handelen. De verklaringen van de getuigen hebben betrekking op een situatie die op het kantoor heeft plaatsgevonden, het opstellen van het beroepschrift en het klaar maken van dit beroepschrift voor verzending. Niet kan de rechtbank uit deze verklaringen opmaken dat de getuigen hebben gezien dat [A] het beroepschrift ook daadwerkelijk op 30 november 2021 op de post heeft gedaan. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de getuigenverklaringen onvoldoende onderbouwing bieden aan de stelling dat het beroepschrift op 30 november 2021 ter post is bezorgd. Daarmee staat ook vast dat opposant niet heeft voldaan aan haar bewijslast. Omdat ook anderszins niet heeft aangetoond dat het beroepschrift op 30 november 2021 op de post is gedaan is het beroep niet tijdig ingediend en dient het beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9. Het belang dat opposante stelt te hebben bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep, vormt geen omstandigheid op grond waarvan het beroep niet niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Aan een beoordeling van de stelling van opposante dat het UWV nu een gewijzigd standpunt inneemt op grond waarvan hij wel recht zou hebben op de gevraagde tegemoetkoming, komt de rechtbank niet toe. De vraag is dus of deze stelling juist is. Indien de stelling juist is dan heeft het UWV de mogelijkheid - en staat het hem dus vrij - om los van deze uitspraak een ander (begunstigend) besluit te nemen, waarbij kan worden teruggekomen op het eerder ingenomen standpunt.
10. Het beroep is niet-ontvankelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, omdat niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.