ECLI:NL:RBMNE:2022:5303

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/1671
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking beroep tegen besluit NOW

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 9 december 2021 was genomen. Na het indienen van het bezwaar heeft verweerder op 1 maart 2022 besloten dat het bezwaar gegrond was en dat verzoekster recht had op een definitieve tegemoetkoming van € 11.406,- voor de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging werkgelegenheid (NOW). Verzoekster ging echter in beroep tegen dit besluit. Op 28 juli 2022 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarin de tegemoetkoming voor de NOW werd verhoogd naar € 12.482,-. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek om proceskostenvergoeding te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. In dit geval heeft verzoekster haar beroep ingetrokken nadat verweerder haar tegemoet was gekomen met de verhoogde tegemoetkoming. Verzoekster heeft verzocht om een vergoeding van € 726,- voor de kosten van rechtsbijstand, wat minder is dan het forfaitaire tarief. De rechtbank heeft dit bedrag toegewezen en bepaald dat verweerder ook het griffierecht aan verzoekster moet betalen.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 726,- aan verzoekster voor de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 20 september 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1671

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [vestigingsplaats] , verzoekster,

(gemachtigde: drs. R. van Stee RA),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar ingediend tegen verweerders besluit van 9 december 2021. Verweerder heeft op 1 maart 2022 een besluit op dit bezwaar genomen en beslist dat het bezwaar gegrond is. Verweerder heeft beslist dat verzoekster recht heeft op een definitieve tegemoetkoming van € 11.406,- voor de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging werkgelegenheid (NOW). Verzoekster is hiertegen bij de rechtbank in beroep gegaan.
Op 28 juli 2022 heeft verweerder een nieuw besluit genomen waarin hij het besluit van
1 maart 2022 heeft gewijzigd. Verweerder heeft de definitieve tegemoetkoming voor de NOW waar verzoekster recht op heeft vastgesteld op € 12.482,-. Verzoekster heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor haar proceskosten. Verweerder heeft op 1 september 2022 gereageerd op dit verzoek. In zijn reactie heeft verweerder meegedeeld dat hij er geen bezwaar tegen heeft om de proceskosten van verzoekster te vergoeden.

Overwegingen

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank doet deze uitspraak zonder partijen voor een zitting uit te nodigen, omdat zij vindt dat zij voldoende informatie heeft om het verzoek te beoordelen.
2. Als het beroep en is ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift (dus aan verzoekster) tegemoet is gekomen, kan de rechtbank bepalen dat verweerder de proceskosten van de indiener van het beroepschrift moet betalen
.Dat staat in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3. De rechtbank stelt vast dat verzoekster haar beroep heeft ingetrokken nadat verweerder haar tegemoet is gekomen en de definitieve tegemoetkoming voor de NOW heeft vastgesteld op € 12.482,-. Eiseres komt dus in aanmerking voor een proceskostenvergoeding. Zij verzoekt om een vergoeding van € 726,- voor kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit is minder dan het forfaitaire tarief uit het Bpb. De rechtbank wijst dit bedrag aan proceskosten toe.
4. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoekster betalen (artikel 8:41 van de Awb).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 726,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.