In deze zaak heeft verzoekster bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dat op 9 december 2021 was genomen. Na het indienen van het bezwaar heeft verweerder op 1 maart 2022 besloten dat het bezwaar gegrond was en dat verzoekster recht had op een definitieve tegemoetkoming van € 11.406,- voor de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging werkgelegenheid (NOW). Verzoekster ging echter in beroep tegen dit besluit. Op 28 juli 2022 heeft verweerder een nieuw besluit genomen, waarin de tegemoetkoming voor de NOW werd verhoogd naar € 12.482,-. Na deze wijziging heeft verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van haar proceskosten. Verweerder heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek om proceskostenvergoeding te behandelen. De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat verweerder de proceskosten moet vergoeden. In dit geval heeft verzoekster haar beroep ingetrokken nadat verweerder haar tegemoet was gekomen met de verhoogde tegemoetkoming. Verzoekster heeft verzocht om een vergoeding van € 726,- voor de kosten van rechtsbijstand, wat minder is dan het forfaitaire tarief. De rechtbank heeft dit bedrag toegewezen en bepaald dat verweerder ook het griffierecht aan verzoekster moet betalen.
De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 726,- aan verzoekster voor de proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar uitgesproken op 20 september 2022.