In deze zaak heeft verzoeker bezwaar ingediend tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 9 november 2020. Na een besluit op bezwaar van 2 juli 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, is verzoeker in beroep gegaan bij de rechtbank. Op 15 juni 2022 heeft het UWV een nieuw besluit genomen, waarbij het eerdere besluit is gewijzigd. Verzoeker heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van zijn proceskosten. Het UWV heeft in een reactie op 16 augustus 2022 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over het verzoek van verzoeker om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, omdat zij voldoende informatie had om het verzoek te beoordelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat, wanneer het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, de rechtbank kan bepalen dat de proceskosten door de verweerder moeten worden vergoed, zoals vastgelegd in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft de proceskosten van verzoeker vastgesteld op € 3.112,69, inclusief kosten voor een verzekeringsgeneeskundig rapport en griffierecht. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar uitgesproken op 28 september 2022.