Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. T.B.M. Kersten
STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te ‘s-Gravenhage ,
verweerder,
hierna ook te noemen: de Staat ,
gemachtigde: mr. C.A.M.J. van Hameren ( Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk ).
1.Het verloop van de procedure
2.Waar gaat de zaak over?
3.De beoordeling
De Staat betwist dat. De vestigingsdirecteur heeft op 15 of 16 juni 2022 een foto gekregen waarop zichtbaar is dat [verzoeker] samen met [letter] . achter de computer zit in een ruimte waar geen gedetineerden mogen komen. Vanaf het moment dat de vestigingsdirecteur op de hoogte is gebracht van het handelen van [verzoeker] , is nog diezelfde dag tot ontslag overgegaan.
[verzoeker] stelt dat zijn leidinggevende al veel eerder dan op 15 of 16 juni 2022 wist dat hij met [letter] . in april 2022 achter de computer heeft gezeten. De Staat heeft tijdens de zitting erkend dat de leidinggevende al eerder dan op 15 of 16 juni 2022 op de hoogte moet zijn geweest, maar de Staat weet niet vanaf welk moment dat is geweest. [E] heeft ter zitting verklaard dat de leidinggevende na kennisname van het incident kennelijk niet direct de ernst van de situatie juist heeft ingeschat.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat zijn verzoek om de Staat te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding wordt afgewezen. Dat wordt hierna uitgelegd.
Kamerstukken II 2013/14, 33818, nr. 3, p. 34 en 40, en nr. 4, p. 15-16).
Door de Staat is dat uitdrukkelijk betwist, onder verwijzing naar het onder 2.2 geciteerde uit de e-mail van [A] aan [verzoeker] .
De kantonrechter kan gelet op de inhoud van deze e-mail niet anders dan concluderen dat met [verzoeker] wel degelijk is afgesproken dat hij geen zaken meer mocht regelen of organiseren voor [letter] . Waar [letter] . uit zou hebben opgemaakt dat dit wel was toegestaan, heeft hij niet duidelijk kunnen maken. De afspraken die volgen uit de e-mail van [A] van 22 maart 2022 – waarin expliciet wordt meegedeeld dat enkel het uit handen geven van het mentoraat nog niet tot het gewenste resultaat zou leiden en dat [verzoeker] daarom ook geen zaken meer mag regelen voor [letter] . – zijn naar het oordeel van de kantonrechter dan ook meer dan duidelijk. Daarmee staat vast dat [verzoeker] ook in het kader van zijn functie als [functie] geen zaken meer mocht regelen voor [letter] .. Daarbij komt dat [verzoeker] tijdens de zitting ook geen rechtvaardiging heeft kunnen geven voor de reden dat hij toch op het verzoek van [letter] . is ingegaan. Gebleken is dat [verzoeker] [letter] . geholpen heeft met het bestellen van kleren, onder meer een winterjas. [verzoeker] had [letter] . dan ook met deze vraag moeten verwijzen naar een collega, omdat er geen enkele noodzaak bestond om op dit verzoek in te gaan. Het bestellen van een winterjas in april is evident niet spoedeisend en had prima op een ander moment door een collega kunnen worden gedaan (voor zover dit al behoort tot de taken van een [functie] ).
Naar het oordeel van de kantonrechter is het hier niet van doorslaggevend belang of andere medewerkers eveneens in deze ruimte kwamen met gedetineerden ondanks andersluidende afspraken. Het enkele feit dat [verzoeker] zich met [letter] . achter een computer begaf en daar zaken voor hem regelde, waarvan ook nog eens vaststaat dat het niet ging om iets spoedeisends, wordt aangemerkt als ernstig verwijtbaar handelen.
Door de Staat is tijdens de zitting ook toegelicht dat gelet op de bijzondere positie van [verzoeker] als [functie] binnen de [instelling] en de hoge eisen van integriteit die aan zijn werknemers worden gesteld, een groot vertrouwen nodig is.
Het er toch voor kiezen om wel in te gaan op een verzoek van [letter] . om zaken te regelen, daarbij samen achter een computer te gaan zitten en het “geluk” te hebben gehad dat dit niet meteen hoog is opgespeeld, kan niet achteraf worden geduid als een tekort schieten van de Staat . Het is namelijk [verzoeker] die tegen de duidelijke afspraken in, deze niet nakomt en daarmee zelf het risico van de gevolgen daarvan voor lief heeft genomen. Daarbij geldt ook nog eens dat uit het functieprofiel van [functie] blijkt dat deze een voorbeeldfunctie heeft ten opzichte van andere collega’s, mede ten aanzien van het naleven van geldende regels en afspraken. [verzoeker] heeft op de zitting ook geen blijk gegeven van inzicht in zijn aandeel in de situatie en het kwalijke van zijn handelen, maar met name gewezen op de rol van de Staat door zijn stelling dat hem niet duidelijk was dat zijn handelen tot ontslag zou kunnen leiden en door hem hier niet meteen op te hebben aangesproken. Zoals hiervoor overwogen kunnen die omstandigheden geen rechtvaardiging vormen voor het handelen van [verzoeker] .
Op de Staat rust een zorgplicht ten aanzien van zijn medewerkers, waaronder het bieden van een veilige werkplek. [verzoeker] heeft door de met hem gemaakte afspraken naast zich neer te leggen het risico genomen een onveilige situatie te creëren op de werkvloer.
Het handelen van [verzoeker] raakt de kern van de integriteit die bij zijn functie hoort en is daarmee ernstig verwijtbaar.
is de verschuldigdheid van een billijke vergoeding gegeven. Het geven van een ongeldig ontslag op staande voet wordt immers als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever aangemerkt.
De kantonrechter neemt allereerst in aanmerking dat [verzoeker] , zoals hiervoor is overwogen, ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Naar het oordeel van de kantonrechter had de arbeidsovereenkomst tussen partijen dan ook op rechtmatige wijze kunnen eindigen binnen afzienbare tijd. Indien de Staat ontbinding had verzocht van de arbeidsovereenkomst zou die ontbinding naar alle waarschijnlijkheid zijn toegewezen.
Verder weegt de kantonrechter mee dat [verzoeker] – zoals hij heeft aangevoerd – door het handelen van de Staat lang in (financiële) onzekerheid heeft verkeerd, waardoor pas in november 2022 een zitting heeft plaatsgevonden. Omdat de Staat daags voor de geplande zitting in september 2022 aangaf nog in gesprek te willen om tot een einde met wederzijds goedvinden van het dienstverband te komen, is die zitting uiteindelijk op verzoek van beide partijen aangehouden. [verzoeker] heeft daarmee ingestemd, omdat partijen een akkoord hadden bereikt, onder het voorbehoud van de Staat dat dit voorstel nog moest worden goedgekeurd door de Secretaris-Generaal (hierna: S-G). Daarbij is door de Staat meegedeeld dat afkeuring door de S-G nog nooit is voorgekomen. Desondanks is uiteindelijk het voorstel al eerder in de lijn afgewezen door de Directeur-Generaal [.] en is het voorstel daardoor niet bij de S-G terechtgekomen. Gelet op de geschepte verwachtingen waardoor [verzoeker] met de aanhouding van de zitting heeft ingestemd, neemt de kantonrechter de opgelopen vertraging van twee maanden mee als één van de factoren bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding.
4.De beslissing
€ 6.956,82 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, te rekenen vanaf twee weken na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
€ 1.440,00;