ECLI:NL:RBMNE:2022:5294

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 november 2022
Publicatiedatum
13 december 2022
Zaaknummer
10075901 / ME VERZ 22-109
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van de rechtsverhouding tussen een sportvereniging en een trainer: arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht?

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, die als trainer en in een andere functie werkzaam was voor een sportvereniging, en de vereniging zelf. De verzoeker stelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst, terwijl de vereniging betoogde dat het ging om een overeenkomst van opdracht. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 31 augustus 2022 werd ingediend, gevolgd door een verweerschrift van de vereniging. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 november 2022 via een online zitting.

De kern van het geschil draaide om de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen de verzoeker en de vereniging. De verzoeker had vanaf augustus 2020 trainingen gegeven en voerde vanaf het seizoen 2021 ook andere werkzaamheden uit. De vereniging had de overeenkomst met de verzoeker opgezegd per 1 juli 2022, wat leidde tot het verzoek om een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter oordeelde dat er geen arbeidsovereenkomst was, omdat de verzoeker als zelfstandige functioneerde en de werkzaamheden niet ingebed waren in de organisatie van de vereniging. De kantonrechter concludeerde dat de overeenkomst gekwalificeerd moest worden als een overeenkomst van opdracht, en wees de verzoeken van de verzoeker af. Tevens werd de verzoeker veroordeeld in de proceskosten van de vereniging, die op € 747,00 werden begroot.

De uitspraak benadrukt het belang van de feitelijke uitvoering van de overeenkomst en de wederzijdse verwachtingen van partijen bij de kwalificatie van de rechtsverhouding. De kantonrechter heeft daarbij gekeken naar elementen zoals de wijze van betaling, de vrijheid van de verzoeker in het uitvoeren van zijn werkzaamheden, en de afwezigheid van een gezagsverhouding. Dit leidde tot de conclusie dat de verzoeker niet als werknemer kon worden gekwalificeerd, maar als zelfstandige die op basis van een overeenkomst van opdracht werkte.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Beschikking van 29 november 2022 (bij vervroeging)
in de zaak met zaaknummer / rekestnummer 10075901 / ME VERZ 22-109 31650 van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. C.H.A. van de Wiel
en
de vereniging
[verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigden: mr. C. Hofmans en mr. D.M. Veerman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met 9 producties, ter griffie binnengekomen op 31 augustus 2022
- het verweerschrift met 7 producties, ter griffie binnengekomen op 3 november 2022
- de e-mail van de rechtbank van 11 november 2022 aan partijen waarin wordt meegedeeld dat de zitting wordt omgezet naar een online zitting.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft (online) plaatsgevonden via Teams (wegens een Corona besmetting van de kantonrechter) op 16 november 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Door de gemachtigde van [verzoeker] zijn pleitaantekeningen overgelegd, die aan het dossier zijn gevoegd.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[verweerster] is een sportvereniging in [plaats] . [verzoeker] heeft vanaf augustus 2020 bij [verweerster] voetbaltrainingen gegeven aan een jeugdteam (eerst aan [.] en vervolgens aan [..] ). Vanaf het voetbalseizoen 2021 is [verzoeker] naast het geven van voetbaltrainingen werkzaamheden voor [verweerster] gaan verrichten als [functie] (hierna: [functie] ).
2.2.
[verzoeker] heeft een eenmanszaak, [onderneming] . Via die eenmanszaak heeft [verzoeker] zijn werkzaamheden door middel van maandelijkse declaraties steeds gefactureerd aan [verweerster] .
2.3.
Per brief van 9 mei 2022 heeft [verweerster] de overeenkomst met [verzoeker] opgezegd per 1 juli 2022.
2.4.
[verweerster] heeft aan [verzoeker] de maanden mei tot en met juli 2022 nog betaald na ontvangst van de facturen daarvoor van [verzoeker] .
2.5.
[verzoeker] meent dat tussen partijen vanaf augustus 2021 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan en dat [verweerster] die arbeidsovereenkomst niet zomaar mocht opzeggen. [verzoeker] verzoekt dan ook (onder meer) om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
2.6.
[verweerster] stelt dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan, maar een overeenkomst van opdracht. Die overeenkomst heeft zij met inachtneming van een redelijke opzegtermijn beëindigd. De kantonrechter is volgens [verweerster] niet bevoegd, omdat het hier niet gaat om een arbeidsovereenkomst. Subsidiair – voor zover geoordeeld wordt dat sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen partijen – concludeert [verweerster] tot afwijzing van de verzoeken van [verzoeker] , althans waar het gaat om de billijke vergoeding. [verweerster] verzet zich in dat geval niet tegen toekenning van de transitievergoeding en buitengerechtelijke incassokosten volgens de toepasselijke staffel.

3.De beoordeling

Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst

3.1.
Over de kwalificatie van hun rechtsverhouding verschillen partijen van mening, zodat de kantonrechter allereerst moet beoordelen of de rechtsverhouding tussen partijen kwalificeert als een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht.
3.2.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat geen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst tussen partijen en legt dat hierna uit.
3.3.
[verzoeker] beroept zich op het rechtsvermoeden van artikel 7:610a BW. Dat rechtsvermoeden houdt in dat wordt vermoed dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, wanneer gedurende (ten minste) drie opeenvolgende maanden tegen beloning wekelijks dan wel ten minste 20 uur per maand werkzaamheden zijn verricht. Volgens [verzoeker] is dat rechtsvermoeden hier van toepassing en is het aan [verweerster] om tegenbewijs te leveren om dit rechtsvermoeden te ontzenuwen. Naar het oordeel van de kantonrechter gaat het beroep van [verzoeker] op het rechtsvermoeden in deze specifieke situatie echter niet op. [verzoeker] heeft namelijk erkend dat de overeenkomst die in eerste instantie tussen hem en [verweerster] is aangegaan voor de functie van trainer voor het seizoen 2020/21 een overeenkomst van opdracht is geweest. Het is dan ook aan [verzoeker] om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen dat het karakter van die overeenkomst op een gegeven moment is veranderd in een arbeidsovereenkomst.
3.4.
Om te kunnen beoordelen of sprake is van een arbeidsovereenkomst moet worden getoetst of is voldaan aan de vereisten die volgen uit artikel 7:610 lid 1 BW. Van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 lid 1 BW is sprake wanneer de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.
3.5.
De Hoge Raad heeft in het Participatieplaats-arrest geoordeeld dat voor de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst toetsing in twee fasen moet plaatsvinden (HR, 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746). In de eerste fase gaat het erom vast te stellen welke rechten en verplichtingen [verzoeker] en [verweerster] zijn overeengekomen. Tussen partijen is geen schriftelijke overeenkomst tot stand gekomen, zodat moet worden gekeken naar hoe partijen feitelijk uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst. Voor de betekenis die partijen daaraan mochten geven is het Haviltex-criterium van toepassing.
De kantonrechter zal dan ook eerst vast stellen welke afspraken er tussen [verzoeker] en [verweerster] golden, en wat hun wederzijdse bedoelingen en verwachtingen ten aanzien van die afspraken waren. In de tweede fase moet aan de hand van de vastgestelde rechten en verplichtingen en de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen, beoordeeld worden of sprake is van een arbeidsovereenkomst. Die elementen uit de eerste fase worden dus in de tweede fase door de kantonrechter gekwalificeerd.
Feitelijke uitvoering overeenkomst
  • Tussen [verzoeker] en [verweerster] bestond sinds augustus 2020 een overeenkomst van opdracht, waarbij [verzoeker] als ZZP-er trainingen gaf aan een jeugdteam van [verweerster] ;
  • [verzoeker] had vanaf het seizoen 2021 een duofunctie; hij gaf voetbaltrainingen en verrichtte werkzaamheden als [functie] voor [verweerster] ;
  • [verzoeker] factureerde maandelijks middels zijn eenmanszaak aan [verweerster] . [verzoeker] bracht daarbij btw in rekening en droeg die btw ook af;
  • [verweerster] heeft de betaling van de facturen steeds aan [onderneming] voldaan;
  • [verzoeker] had een eigen website voor zijn eenmanszaak [onderneming] , waarmee hij als zelfstandige sportconsulent/coach naar buiten trad;
  • [verzoeker] had naast zijn werkzaamheden voor [verweerster] nog twee andere werkgevers/opdrachtgevers;
  • [verweerster] verstrekte geen loonstroken en droeg geen loonbelasting en werknemerspremies af;
  • Door [verweerster] werd geen vakantietoeslag betaald en [verzoeker] had geen recht op (doorbetaalde) vakantiedagen;
  • [verzoeker] moest voor het geven van trainingen op vastgestelde tijden aanwezig zijn en de richtlijnen van [verweerster] accepteren, maar had een grote vrijheid om de trainingen op eigen wijze in te richten;
  • [verzoeker] zorgde zelf voor vervanging als hij verhinderd was om een training te geven;
  • Met [verzoeker] werden geen jaarlijkse voortgangs/functioneringsgesprekken gehouden;
  • Voor zijn werkzaamheden als [functie] had [verzoeker] een grote vrijheid om zijn tijd en werkzaamheden zelf in te delen;
  • [verzoeker] was in de hoedanigheid van [functie] lid van de technische commissie;
  • [verzoeker] kon zich niet laten vervangen voor zijn functie van [functie] .
Wederzijdse bedoelingen en verwachtingen
3.7.
Tijdens de zitting heeft [verzoeker] ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duofunctie die hij vanaf het seizoen 2021 heeft verricht, naar voren gebracht dat hij voorafgaand aan het seizoen 2021/22 met het bestuur van [verweerster] heeft gesproken over de overeenkomsten voor beide functies. Volgens [verzoeker] heeft [verweerster] toegezegd om voor beide functies een arbeidsovereenkomst aan te gaan en die ter goedkeuring aan [verzoeker] te sturen. Die toezegging is [verweerster] volgens [verzoeker] niet nagekomen.
[verweerster] heeft uitdrukkelijk betwist dat dat tussen partijen zou zijn gesproken over het aangaan van twee arbeidsovereenkomsten en dat zij aan [verzoeker] een dergelijke toezegging heeft gedaan. Volgens [verweerster] is juist de overeenkomst van opdracht ongewijzigd voortgezet, zij het dat [verzoeker] naast zijn werkzaamheden als trainer, tevens als [functie] werkzaamheden voor haar is gaan verrichten.
De kantonrechter stelt vast dat nergens uit blijkt dat gesproken is over het aangaan van twee arbeidsovereenkomsten voor het seizoen 2021/22. Het had ook op de weg gelegen van
[verzoeker] bij een dergelijke toezegging te informeren bij het bestuur waar de arbeidsovereenkomsten bleven. Dat heeft [verzoeker] niet gedaan. Sterker nog: [verzoeker] is onverminderd zijn werkzaamheden blijven factureren aan [verweerster] . Door [verzoeker] is dan ook onvoldoende onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen voor de duofunctie twee arbeidsovereenkomsten aan te gaan.
Vaste beloning/uurtarief
3.8.
[verzoeker] stelt dat partijen hebben afgesproken dat hij vanaf het seizoen 2021 een vaste beloning zou ontvangen, terwijl hij voor die tijd op uurbasis de daadwerkelijk gemaakte uren declareerde. Hij heeft een vast bedrag van € 1.298,67 per maand gedeclareerd en dat is door [verweerster] ook steeds betaald, onafhankelijk van de daadwerkelijk gewerkte uren. Dat hij een vaste beloning ontving, is volgens [verzoeker] een aanwijzing dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst bestond. [verweerster] stelt dat [verzoeker] onverminderd op basis van zijn uurtarief is blijven declareren en wijst daarbij naar de diverse facturen die [verzoeker] in de loop der tijd heeft verzonden waaruit blijkt dat steeds eenheden zijn gefactureerd die overeenkomen met een uurtarief van
€ 20,64.
De kantonrechter stelt vast dat het juist is dat [verzoeker] vanaf augustus 2021 steeds hetzelfde bedrag heeft gedeclareerd aan [verweerster] . Dat dit een vast bedrag is lijkt echter voort te komen uit het feit dat [verzoeker] eigenlijk nooit afwezig is geweest, zoals hij tijdens de zitting heeft verklaard. Gelet op die verklaring is het dan ook niet zo veelzeggend dat iedere maand hetzelfde bedrag werd gedeclareerd. De eenheden die op de facturen staan vermeld komen overeen met het uurtarief van € 20,64 dat [verzoeker] ook gedurende het seizoen 2020/21 in rekening bracht aan [verweerster] . De kantonrechter neemt dan ook aan dat [verzoeker] onverminderd zijn werkzaamheden op basis van het uurtarief is blijven declareren. Uit het enkele feit dat [verweerster] in het kader van de beëindiging van de overeenkomst het een correcte afwikkeling vond om aan [verzoeker] nog tot en met juli 2022 te betalen en daarbij aan te sluiten bij wat [verzoeker] in de maanden daarvoor had gedeclareerd, brengt evenmin met zich mee dat geconcludeerd moet worden dat een vaste beloning is overeengekomen.
Kwalificatie van de overeenkomst
3.9.
Vervolgens kan in de tweede fase worden beoordeeld of de overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst. Daarbij is niet van belang of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. De vraag die in deze fase centraal staat is of voornoemde overeengekomen rechten en verplichtingen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst voldoen.
Om tot een antwoord op de vraag te komen of de overeenkomst als arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW moet worden gekwalificeerd, moet worden beoordeeld of aan de elementen ‘arbeid’, ‘loon’, ‘in dienst’ en ‘gedurende zekere tijd’ is voldaan.
Arbeid en gedurende zekere tijd3.10. Dat door [verzoeker] arbeid werd verricht voor [verweerster] , zowel als trainer als [functie] , staat niet ter discussie. Eveneens staat vast dat [verzoeker] van augustus 2020 tot en met mei 2022 werkzaamheden voor [verweerster] heeft verricht. Aan deze beide elementen is dus voldaan.
Loon
3.11.
Vast staat dat [verzoeker] betaald kreeg voor zijn werkzaamheden, maar dat die beloning niet rechtstreeks aan [verzoeker] werd betaald. [verzoeker] factureerde de door hem gewerkte uren via zijn eenmanszaak op basis van een uurtarief en [verweerster] voldeed die facturen. Over die bedragen heeft [verzoeker] (middels tussenkomst van zijn eenmanszaak) btw in rekening gebracht en afgedragen. Die manier van betaling wijkt af van de gebruikelijke loonbetaling in een arbeidsrelatie, waarbij de werkgever over het loon loonbelasting en werknemerspremies afdraagt en daarvan loonstroken verstrekt.
Gezag/werken in dienst van een ander
3.12.
Voor de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst zijn de woorden
“in dienst van”het meest onderscheidende criterium.
Dit element
“in dienst van”wordt in de rechtspraak gelijkgesteld met de aanwezigheid van een gezagsverhouding. Of sprake is van een gezagsverhouding is van doorslaggevend belang bij het onderscheid met de overeenkomst van opdracht (art. 7:400 BW) en dus beslissend voor de vraag of gewerkt wordt op basis van een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht. Omdat uit de wet en de rechtspraak geen afgebakende definitie volgt van de gezagsverhouding, is het onderscheid tussen de arbeidsovereenkomst en de overeenkomst van opdracht vaak niet eenvoudig vast te stellen. In de praktijk is gebleken dat het onderscheid tussen gezagsverhouding en instructiebevoegdheid niet altijd een goed werkbaar criterium is, omdat ook een opdrachtgever instructies kan geven. Indien echter sprake is van een instructiebevoegdheid van de werkverschaffer die diepgaand ingrijpt op de inhoud van de werkzaamheden en de (on)vrijheid van de werkende om deze uit te voeren, kan dat een belangrijke aanwijzing zijn voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
3.13.
[verzoeker] beroept zich op de conclusie van A-G de Bock waarin onder meer geconcludeerd wordt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gezagsverhouding doorslaggevend is of de functie van de werkende is ingebed in de organisatie en de bedrijfsvoering van de werkverschaffer (ECLI:NL:PHR:2022:578). Om daarvan te kunnen spreken geldt dat de door de werkverschaffer uitgevaardigde regels en de binnen de organisatie geldende gebruiken en gewoonten van toepassing (en bindend) zijn. In die situatie heeft de werkende zich er toe verbonden om zijn werkzaamheden te verrichten in een structuur van bedrijfsmiddelen en/of een stramien van activiteiten zoals die door de werkverschaffer zijn georganiseerd. Dat geen sprake is van een gezagsverhouding kan eruit blijken dat de werkende in de praktijk als zelfstandig ondernemer functioneert. Of daarvan sprake is kan worden beoordeeld aan de hand van gezichtspunten, zoals het nemen van economisch risico, het factureren van de verrichte werkzaamheden, de vrijheid om andere werkzaamheden te verrichten, het bedienen van meerdere opdrachtgevers, het betalen van btw, het genieten van fiscale faciliteiten voor ondernemers et cetera.
3.14.
Volgens [verzoeker] is sprake van inbedding van zijn functies binnen de organisatie van [verweerster] , omdat de functies van trainer en [functie] bij uitstek passen bij een voetbalvereniging als [verweerster] . Die inbedding blijkt volgens [verzoeker] ook uit het feit dat hij gebonden was aan alle regels en voorschriften van de vereniging en hij aan [verweerster] verantwoording verschuldigd was.
Tijdens de zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat hij in de functie van [functie] de vereniging ondersteunde bij het verder professionaliseren van de club en het vorm geven aan het technisch beleid van de vereniging. Hij was technisch verantwoordelijk voor de hele jeugdopleiding, zorgde voor aansturing van de trainers en coaches, verzorgde interne opleidingen en hield zich daarnaast ook bezig met een stukje interne scouting. [verzoeker] was in zijn functie van [functie] tevens lid van de technische commissie, in die commissie zat ook een afgevaardigde van het bestuur. In de uitoefening van zijn functie als [functie] heeft [verzoeker] meerdere presentaties gegeven aan het bestuur en de technische commissie over hoe het technisch beleid er in zijn ogen uit zou moeten komen te zien, waarover het bestuur vervolgens een beslissing moest nemen.
[verweerster] betwist dat sprake was van een gezagsrelatie tussen het bestuur van [verweerster] en [verzoeker] . Tijdens de zitting is namens het bestuur toegelicht dat [verzoeker] een grote vrijheid had om zijn werkzaamheden in te richten zoals hij dat goed achtte, daar bemoeide het bestuur zich niet mee. Het bestuur heeft ook toegelicht dat zij helemaal geen kennis had van de werkzaamheden die [verzoeker] als [functie] uitvoerde, die kennis had het bestuur nou juist van [verzoeker] nodig. Het bestuur heeft besloten (voor het eerst) een [functie] aan te stellen en daarvoor [verzoeker] te vragen. Ten aanzien van de functie van [functie] gold ook dat [verzoeker] daarbij zijn tijd en werkzaamheden zo kon indelen als hij zelf wilde.
Verder is tijdens de zitting door [verweerster] toegelicht dat zij vier trainers op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst heeft, dat deze trainers weliswaar ook een grote vrijheid hebben om hun trainingen naar eigen goeddunken in te richten, maar dat met die trainers wel afwijkende afspraken zijn gemaakt ten opzichte van [verzoeker] . Zo zorgt het bestuur bij verhindering van die trainers voor een vervanger. Tijdens de zitting is gebleken dat dit bij [verzoeker] anders ging. Voor een zaterdag waarop hij zelf de training niet kon geven, is [verzoeker] degene geweest die voor vervanging heeft gezorgd. Ook vinden met de hiervoor genoemde vier trainers die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn jaarlijks voortgangsgesprekken plaats. Die gesprekken worden gehouden door de technische commissie. Met [verzoeker] zijn geen voortgangsgesprekken gehouden.
Tot slot heeft [verweerster] gewezen op de mailwisseling tussen [A] en [verzoeker] van 22 en 23 januari 2022 waarin [verzoeker] heeft voorgesteld een voetbalkamp te organiseren in de zomer. Uit die mailwisseling blijkt volgens [verweerster] duidelijk dat tussen [verzoeker] en het bestuur geen sprake is van een gezagsverhouding.
Conclusie
3.15.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW. Dit concludeert de kantonrechter gelet op de feiten en omstandigheden waaruit blijkt hoe partijen uitvoering gaven aan de overeenkomst en wat zij over en weer van elkaar mochten verwachten (zoals weergegeven onder 3.6 tot en met 3.8) en de duiding daarvan onder de elementen loon en gezagsverhouding (waarvoor wordt verwezen naar 3.12 tot en met 3.14).
Niet gezegd kan worden dat de werkzaamheden van [verzoeker] ingebed waren binnen de organisatie van [verweerster] . Duidelijk is dat de kennis die [verzoeker] meebracht voor de vereniging nieuw was. Die kennis hadden zij niet in huis. De vrijheid die [verzoeker] had om vorm te geven aan de functie van [functie] en trainer en de wijze waarop hij daaraan invulling heeft gegeven, sluit naar het oordeel van de kantonrechter veel meer aan bij het karakter van een overeenkomst van opdracht dan bij een arbeidsovereenkomst (waarbij wordt verwezen naar het hiervoor overwogene onder 3.14). [verzoeker] had en heeft daarnaast een eigen onderneming en trad daarmee ook naar buiten als sportconsultant/coach, zoals blijkt uit zijn website. Overigens blijkt ook niet – anders dan [verzoeker] heeft gesteld – dat hij zich met zijn eenmanszaak vooral richtte op het organiseren van zomerkampen. Uit de website van [onderneming] komt juist naar voren dat [verzoeker] als ervaren trainer door onder meer verenigingen kan worden ingehuurd als sportconsultant voor advies op maat voor spelers, coaches en de vereniging zelf. Dat sluit naar het oordeel van de kantonrechter nou juist aan bij de werkzaamheden die [verzoeker] als [functie] voor [verweerster] heeft uitgevoerd. Feitelijk werkte [verzoeker] tijdens zijn werk voor [verweerster] ook bij andere verenigingen. Eveneens geeft de wijze waarop tussen [verzoeker] en het bestuur werd gecommuniceerd over het organiseren van een zomerkamp blijk van de vrijheid waarin [verzoeker] opereerde. In die e-mail deelt [verzoeker] namelijk mee dat hij gelet op de reactie van het bestuur afziet van het organiseren van een zomerkamp en dat wel elders gaat doen. Die wijze van communicatie geeft ook de vrijheid en zelfstandigheid weer die [verzoeker] had richting [verweerster] . De stelling van [verzoeker] dat dit te verklaren is doordat hij de zomerkampen wilde organiseren vanuit zijn eigen onderneming en dus niet als werknemer, kan naar het oordeel van de kantonrechter niet los worden gezien van de relatie tussen [verzoeker] als [functie] en [verweerster] .
Verder is gebleken dat [verzoeker] in vergelijking met de trainers die op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn bij [verweerster] ook anders werd behandeld, onder meer waar het gaat om het regelen van vervanging bij afwezigheid. Met [verzoeker] vonden ook geen evaluatiegesprekken plaats en [verzoeker] was zelf ook lid van de technische commissie die deze gesprekken jaarlijks hield met de overige trainers. Ook daaruit volgt dat geen gezagsverhouding bestond tussen [verzoeker] en die technische commissie/het bestuur.
Daarnaast is typerend voor de overeenkomst tussen partijen dat [verzoeker] zijn werkzaamheden steeds gefactureerd heeft op basis van een uurtarief middels zijn eenmanszaak aan [verweerster] en hij daarbij btw in rekening bracht. Dat is een afwijkende wijze van de manier waarop beloning plaatsvindt binnen een arbeidsovereenkomst. [verzoeker] ontving ook geen vakantietoeslag en had geen recht op doorbetaalde vakantiedagen. Aan het element loon is dan ook niet voldaan.
Tot slot weegt de kantonrechter mee dat tussen partijen sinds augustus 2020 al een overeenkomst van opdracht bestond en niet is gebleken dat deze nadien zodanig is gewijzigd dat dit een arbeidsovereenkomst zou zijn geworden.
Weliswaar kon [verzoeker] zich niet laten vervangen in de functie van [functie] en deelde [verzoeker] niet in de ondernemersrisico’s, maar dat is hier gelet op alle voorgaande besproken elementen van ondergeschikt belang.
3.16.
De kantonrechter kwalificeert de overeenkomst tussen [verzoeker] en [verweerster] dan ook als overeenkomst van opdracht. Dat betekent dat de verzoeken van [verzoeker] worden afgewezen, omdat deze verzoeken zijn gegrond op de stelling dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Voor een verwijzing naar de handelskamer ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding.
Proceskosten
3.17.
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] , tot vandaag begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de verzoeken af;
4.2.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van [verweerster] , tot vandaag begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2022.