ECLI:NL:RBMNE:2022:5277

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/1759
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor een uitweg op eigen terrein

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Midden-Nederland het beroep van eisers tegen de op 6 oktober 2021 verleende omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een in- en uitrit op eigen terrein. Eisers, bewoners van de [straat] in [plaats], zijn het niet eens met de verleende vergunning en hebben beroep ingesteld nadat het college van burgemeester en wethouders hun bezwaren ongegrond verklaarde in een besluit van 30 maart 2022. De rechtbank heeft de zaak op 16 november 2022 behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde, alsook de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend, omdat de vergunning in strijd is met de APV. De rechtbank stelt vast dat de beleidsregels van het college ruimere mogelijkheden bieden dan de APV, wat in strijd is met de wet. De rechtbank concludeert dat er geen noodzaak is voor de uitweg, aangezien de aanleg ervan leidt tot het verlies van openbare parkeerplaatsen zonder dat dit noodzakelijk is. De rechtbank vernietigt het besluit van 30 maart 2022, herroept de vergunning en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eisers.

De uitspraak benadrukt het belang van het toetsingskader uit de APV en de noodzaak om vergunningen te weigeren als aan de weigeringsgronden wordt voldaan. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en partijen gewezen op de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1759
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],
[eiser 7]en
[eiser 8], allen uit [plaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M. Nagel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], verweerder
(gemachtigden: W.O. van der Wijk en A.E. Schaap-Huijgen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de op 6 oktober 2021 verleende omgevingsvergunning aan vergunninghouder voor het realiseren van een in- en uitrit (de uitweg) op eigen terrein direct naast zijn woning aan de [perceel] in [plaats] (het perceel).
Eisers wonen allemaal ook op de [straat] in [plaats] en zijn het niet eens met de verleende vergunning. In het besluit van 30 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.
Vervolgens hebben eisers beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college verwijst naar het in bezwaar ingebrachte verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eisers op 16 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 7] , de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college en vergunninghouder.
Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de rechtbank meteen uitspraak gedaan, waarbij partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om daartegen in hoger beroep te gaan. De motivering van de uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 30 maart 2022;
  • herroept het besluit van 6 oktober 2021, bepaalt dat dat de omgevingsvergunning wordt geweigerd en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.616,48 aan proceskosten aan eisers.

Het toetsingskader

1. Het realiseren van de uitweg is een activiteit waarvoor een omgevingsvergunning is vereist. In dat geval geldt het toetsingskader uit artikel 2:12 van de APV gemeente [plaats] 2020. Zoals tijdens de zitting is besproken, is dit toetsingskader limitatief en imperatief van aard. Dat betekent dat het college de omgevingsvergunning alleen toetst aan de in de APV opgesomde weigeringsgronden, en móet weigeren als één van de weigeringsgronden zich voordoet.

Het oordeel van de rechtbank

2. Eisers voeren aan dat de omgevingsvergunning geweigerd moest worden, omdat er te veel openbare parkeerplaatsen verloren gaan. De rechtbank is het met hen eens en oordeelt dat het college de omgevingsvergunning voor de uitweg ten onrechte heeft verleend. Dat legt zij als volgt uit.
De beleidsregels
3. In artikel 2:12 van de APV is bepaald dat de vergunning moet worden geweigerd als door de uitweg
één parkeerplaatszonder noodzaak vervalt. Het college heeft ter invulling van onder meer deze bepaling de ‘Beleidsregel inritvergunningen [plaats] 2017’ vastgesteld. Artikel 2.3, onder b, van de Beleidsregel bepaalt dat de uitweg niet ten koste mag gaan van
meerdere vakkenin een langsparkeerstrook. De Beleidsregel biedt dus ruimere mogelijkheden dan artikel 2:12, tweede lid, onder b, van de APV en is hiermee in strijd. Naar het oordeel van de rechtbank had het college artikel 2.3, onder b, van de Beleidsregel daarom buiten toepassing moeten laten.
Verlies van een openbare parkeerplaats zonder noodzaak
4. Er bestaat tussen partijen geen discussie dat met de aanleg van de uitweg in ieder geval één openbare parkeerplaats verloren gaat. De vraag is vervolgens of er een noodzaak voor de uitweg bestaat. Eisers stellen hierover dat vergunninghouder alleen een privébelang heeft, waarvan de noodzaak niet is aangetoond. De rechtbank kan eisers hierin volgen. Van het college en vergunninghouder heeft de rechtbank op de zitting geen goede argumenten gehoord waarom de aanleg van de uitweg wel noodzakelijk is. Daarmee wordt dus voldaan aan alle onderdelen van de weigeringsgrond van artikel 2.12, tweede lid, onder b, van de APV.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, omdat het is genomen in strijd met artikel 2.18 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, in samenhang met artikel 2:12 van de APV. Door die strijdigheid en vanwege het limitatieve-imperatieve karakter van het toetsingskader in de APV is er vervolgens maar één uitkomst mogelijk: de gevraagde uitwegvergunning moet geweigerd worden. De rechtbank zal in die beslissing voorzien. Het college hoeft geen nieuw besluit meer te nemen.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De bijstand door de gemachtigde levert 4 punten op, omdat de gemachtigde een bezwaar- en beroepschrift heeft ingediend en aan de hoorzitting en de zitting bij de rechtbank heeft deelgenomen. Voor de bezwaarfase geldt een waarde per punt van € 541,- en voor de beroepsfase € 759,-. Toegekend wordt dus € 2.600,-. Verder krijgen eisers ook een vergoeding voor de gevraagde reiskosten van € 16,48 voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. De totale vergoeding is dan € 2.616,48.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 november 2022 door
mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Azmi, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.