ECLI:NL:RBMNE:2022:5275

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/2786
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van proceskostenvergoeding en terugvordering WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door E. van Sark, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. D. Spiering-Kalay. Eiseres ontving een WIA-uitkering en had bezwaar gemaakt tegen vier besluiten van het Uwv, waaronder de terugvordering van een te veel ontvangen voorschot en de verlaging van haar toeslag. Het Uwv had het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte het bezwaar tegen de invordering niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het niet was beslist op het bezwaar tegen het invorderingsbesluit en verklaarde dit bezwaar gegrond. Eiseres had recht op een aanvullende proceskostenvergoeding van € 541,-, waardoor de totale proceskosten in bezwaar op € 2.164,- kwamen. De rechtbank oordeelde verder dat de mededeling van het Uwv over de verrekening van de proceskostenvergoeding niet als een besluit in de zin van de Awb kon worden aangemerkt, waardoor de rechtbank onbevoegd was om hierover te oordelen. Eiseres had ook bezwaar gemaakt tegen de berekening van de toeslag, maar de rechtbank volgde het Uwv hierin, omdat het Uwv had aangetoond dat de berekening correct was. De rechtbank besloot dat het Uwv het griffierecht en de proceskosten in beroep moest vergoeden aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2786

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: E. van Sark),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Inleiding

Eiseres ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarnaast ontvangt zij een toeslag op haar WIA-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW).
Op 25 augustus 2021 en 1 september 2021 heeft het Uwv vier primaire besluiten genomen.
1. In het eerste besluit van 25 augustus 2021 is aan eiseres meegedeeld dat zij recht heeft op een nabetaling van de toeslag op de WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 van € 904,04 bruto.
2. In het tweede besluit van 25 augustus 2021 is aan eiseres meegedeeld dat haar toeslag op de WIA-uitkering vanaf 1 september 2020 wordt verlaagd.
3. In het derde besluit van 25 augustus 2021 is aan eiseres meegedeeld dat zij de te veel ontvangen voorschot op haar WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020 van in totaal € 5.461,82 bruto moet terugbetalen. De nabetaling van de toeslag heeft het Uwv verrekend met deze schuld, zodat een bedrag van € 4.557,78 over blijft dat eiseres moet terugbetalen.
4. In het vierde besluit van 1 september 2021 is het terug te betalen bedrag van € 4.454,98 van eiseres ingevorderd. In een brief van dezelfde datum is eiseres in het kader van een betalingsregeling gevraagd een betaling van € 50,- per maand te doen.
Eiseres heeft tegen de vier primaire besluiten bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit van 24 januari 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de terugvordering van het voorschot van € 5.461,82 en de nabetaling van de toeslag. Ook is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, voor zover gericht tegen de verlaging van de toeslag per 1 september 2020. Het bezwaar gericht tegen de betalingsregeling in de brief van 1 september 2021 heeft het Uwv niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft het Uwv de proceskosten in bezwaar van € 1.623,- aan eiseres vergoed. Daarbij heeft het Uwv gemeld dat deze betaling verrekend kan worden als het Uwv een vordering op eiseres heeft.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Partijen hebben zich schriftelijk afgemeld voor de zitting.

Wat is in geschil?

1. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Daarbij zijn partijen in deze zaak verdeeld over drie onderwerpen, namelijk:
- de niet-ontvankelijkverklaring over de invordering en de daarmee verband houdende toegekende proceskostenvergoeding;
- de verrekening van de proceskostenvergoeding met een vordering;
- de berekening van het bedrag van € 1.263,12 aan voorschot/toeslag.
2. De rechtbank zal deze drie onderwerpen hierna bespreken aan de hand van de beroepsgronden.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

De niet-ontvankelijkverklaring en proceskostenvergoeding
3. Eiseres stelt dat het Uwv het bezwaar tegen het vierde primaire besluit over de invordering ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bezwaar was volgens eiseres gericht tegen het vierde primaire besluit en niet tegen de brief van dezelfde datum over de betalingsregeling zoals het Uwv ten onrechte stelt. Volgens eiseres moet het Uwv aanvullend een bedrag van € 541,- aan proceskosten vergoeden, omdat de herziening en terugvordering is komen te vervallen en dit dus ook voor het invorderingsbesluit geldt.
4. De rechtbank geeft eiseres hierin gelijk. De rechtbank stelt vast dat eiseres met het bezwaarschrift van 16 september 2021 ook bezwaar heeft gemaakt tegen het vierde primaire besluit van 1 september 2021 dat over de invordering gaat. Omdat met het bestreden besluit de terugvordering van het voorschot op de WIA-uitkering is komen te vervallen, bestond er geen grondslag meer voor de invordering. Het bezwaar van eiseres tegen het vierde besluit van 1 september 2021 had in het bestreden besluit dan ook gegrond moeten worden verklaard. Het Uwv heeft dit in het aanvullend verweerschrift ook erkend. Daarbij stelt het Uwv dat de beslissingen van 1 september 2021 per abuis door elkaar zijn gehaald en is het bezwaar tegen het vierde primaire besluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het Uwv heeft eiseres daarom nog recht op een vergoeding van de proceskosten van € 541,-.
5. Het bestreden besluit is daarmee dus onvolledig. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd, voor zover er niet is beslist op het bezwaar tegen het vierde primaire besluit van 1 september 2021. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar gericht tegen dit besluit gegrond te verklaren en te bepalen dat het Uwv in aanvulling op de al toegekende proceskostenvergoeding in bezwaar een extra punt van € 541,- aan proceskostenvergoeding aan eiseres moet betalen. De totale proceskosten in bezwaar komen daarmee dus uit op € 2.164,-.
De verrekening van de proceskostenvergoeding
6. Eiseres voert verder aan dat het Uwv de proceskostenvergoeding niet kan verrekenen, omdat deze vergoeding aan haar gemachtigde toekomt. Overeenkomstig de algemene voorwaarden zijn leden van FNV Zelfstandigen verplicht mee te werken aan het verhalen van proceskosten op derden. De gemachtigde van eiseres heeft het Uwv verzocht en gesommeerd om het bedrag van € 1.623,- over te maken.
7. De rechtbank stelt voorop dat verrekening van een geldschuld met een bestaande vordering alleen mogelijk is als de bevoegdheid daartoe in een bijzondere wet is toegekend. [1] De mogelijkheid om een proceskostenvergoeding te verrekenen is ingevoerd bij de Verzamelwet SZW 2013. [2] Verder is het vereist dat de verrekening plaatsvindt onder vermelding van de vordering waarmee de geldschuld is verrekend alsmede de hoogte van het bedrag van de verrekening. [3] De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit niet is vermeld met welke openstaande vordering van eiseres de proceskostenvergoeding wordt verrekend. Het Uwv heeft eiseres er alleen op geattendeerd dat als het Uwv een vordering op eiseres heeft, de betaling van de proceskostenvergoeding hiermee wordt verrekend. Als tot verrekening wordt overgegaan, ontvangt eiseres hierover een aparte beslissing waartegen bezwaar kan worden gemaakt, zo blijkt uit het bestreden besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de mededeling over de verrekening alleen van informatieve aard is en dus niet is gericht op rechtsgevolg. Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover het de mededeling betreft over de verrekening, geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is. Daartegen staat dus geen beroep open. Pas wanneer het Uwv het verrekeningsbesluit zou nemen, kan eiseres tegen dat besluit bezwaar maken om een mogelijk onterechte verrekening te voorkomen. In dat eventuele verrekeningsbesluit moet het voor eiseres duidelijk en inzichtelijk zijn wat het Uwv van eiseres tegoed heeft, wat eiseres van het Uwv tegoed heeft, wat er precies verrekend is en hoeveel er al dan niet aan nabetaling aan eiseres overblijft. Het voorgaande betekent dat de rechtbank in zoverre onbevoegd is van het beroep kennis te nemen.
Berekening van de toeslag
8. Verder stelt eiseres dat het Uwv heeft verzuimd om duidelijk te maken hoe het zit met het inkomen waarmee rekening is gehouden bij de vaststelling van de toeslag. Er zou bij de toeslag rekening zijn gehouden met een bedrag van € 1.263,24, maar onduidelijk is gebleven waarop dat is gebaseerd. Het Uwv heeft volgens eiseres geweigerd om een herberekening te maken, zodat eiseres nog niet weet waar zij aan toe is en of zij op basis van een onvolledig dossier niet tekort is gedaan. Eiseres stelt is daarmee het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel geschonden.
9. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. In het aanvullend verweerschrift heeft het Uwv gewezen op de berekening van de hoogte van de toeslag van 18 maart 2020 die zich in het dossier bevindt. Daarin is het bedrag van € 1.263,24 genoemd als de winst als zelfstandige op jaarbasis. Dit is op basis van de schatting van eiseres geweest. Volgens het Uwv is deze winst in bezwaar opnieuw berekend en vastgesteld op € 1.211,37. Omdat er weinig verschil is tussen deze bedragen, heeft het Uwv geen nieuwe berekening van de hoogte van de toeslag gemaakt. In bezwaar heeft het Uwv daarom besloten dat wat aan voorschot en toeslag op de WIA-uitkering is betaald, in overeenstemming is met het recht van eiseres op de uitkering en toeslag over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020. Eiseres heeft niet concreet gemaakt wat er niet klopt aan de berekening van de toeslag door het Uwv, zodat de rechtbank geen reden ziet om het Uwv hierin niet te volgen.

Conclusie en gevolgen

10. Gezien wat onder punt 7 is overwogen, verklaart de rechtbank zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen de mededeling over de verrekening van de proceskostenvergoeding. Zoals onder punt 4 is overwogen, is het beroep voor zover het betrekking heeft op het vierde primaire besluit van 1 september 2021 gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij niet is beslist op het bezwaar tegen het vierde primaire besluit van 1 september 2021. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar tegen dit besluit gegrond te verklaren. Daarbij zal het Uwv aanvullend een bedrag van € 541,- op de al toegekende proceskosten in bezwaar aan eiseres moeten betalen.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten in beroep. Het Uwv moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 759,-, omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen de mededeling over de verrekening van de proceskostenvergoeding;
- verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op het vierde primaire besluit van 1 september 2021 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij niet is beslist op het bezwaar op het bezwaar tegen het vierde primaire besluit van 1 september 2021;
- verklaart het bezwaar tegen het vierde primaire besluit van 1 september 2021 gegrond;
- bepaalt dat het Uwv met betrekking tot de proceskosten in bezwaar aanvullend een bedrag van € 541,- aan eiseres moet betalen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het Uwv tot betaling van € 759,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Azmi, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 november 2022.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 4:93, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) sinds de vierde tranche van de Awb (Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3).
2.Stb. 2013, 236, Kamerstukken II 2012/13, 33556, nr. 3.
3.Op grond van artikel 4:93, tweede lid, van de Awb.