ECLI:NL:RBMNE:2022:5271

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
11 december 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 2769 en 22_4200
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over last onder dwangsom wegens wijziging van kozijnen van gemeentelijk monument

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 november 2022 een tussenuitspraak gedaan in een beroep tegen een last onder dwangsom die was opgelegd aan eiseres wegens het zonder omgevingsvergunning vervangen van kozijnen en waterdorpels van een gemeentelijk monument. De voorzieningenrechter oordeelde dat er diverse gebreken in het bestreden besluit waren, waaronder onduidelijkheid over de overtreding en de rol van eiseres als overtreder. Eiseres had de kozijnen aan de voor- en achterzijde van het pand vervangen door kunststofkozijnen, wat in strijd was met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was bij het verzoek om voorlopige voorziening, omdat eiseres dreigde een dwangsom te verbeuren. De rechtbank heeft de last onder dwangsom geschorst en verweerder de gelegenheid gegeven om de gebreken in het besluit te herstellen. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de last onder dwangsom niet alleen procedurele stappen mag omvatten, maar ook duidelijk moet zijn in welke staat de kozijnen en waterdorpels moeten worden teruggebracht om de overtreding ongedaan te maken. De termijn voor het herstel van de gebreken is vastgesteld op acht weken na de tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2769 en UTR 22/4200
tussenuitspraak en uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Kavi).

Procesverloop

Bij een controle op 8 oktober 2020 en 10 november 2021 heeft een inspecteur van de afdeling Toezicht en Handhaving Bebouwde Omgeving een controle uitgevoerd bij het pand op het adres [adres] te [woonplaats] . De inspecteur heeft geconstateerd dat zonder (toereikende) omgevingsvergunning kozijnen in de voor- en achtergevel van dit gemeentelijke monument zijn vervangen door kunststofkozijnen. Ook de waterdorpels zijn vervangen. Verweerder heeft besloten hiertegen handhavend op te treden.
Bij besluit van 24 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres gelast om
1. uiterlijk 2 mei 2022 een herstelplan aan te leveren voor de kozijnen en waterdorpels in de voor- en achtergevel van het gemeentelijk monument aan de [adres] in [woonplaats] ;
2. uiterlijk binnen vier weken na goedkeuring van het herstelplan een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de herstelwerkzaamheden conform het herstelplan in te dienen;
3. uiterlijk twaalf weken na de beslissing op de vergunningaanvraag de herstelwerkzaamheden volledig te hebben uitgevoerd cq te hebben (laten) uitgevoerd conform de verleende omgevingsvergunning en goedgekeurd herstelplan. Verweerder heeft aan deze last een eenmalige dwangsom verbonden van € 10.000,-.
Met het besluit van 14 april 2022 heeft verweerder de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom ten aanzien van het indienen van een herstelplan voor de kozijnen en waterdorpels (punt 1.) verlengd tot zes weken na de verzenddatum van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van 1 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft de last onder dwangsom gehandhaafd maar deze ten aanzien van punt 3. gewijzigd op de volgende wijze: ‘uiterlijk zes weken na het onherroepelijk worden van de beslissing op de vergunningaanvraag de herstelwerkzaamheden volledig te hebben (laten) uitgevoerd conform de verleende omgevingsvergunning en goedgekeurd herstelplan.’
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft ook de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Samenhang tussen de bodemzaak en de voorlopige voorziening.
1. Als tegen een besluit beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen als ‘onverwijlde spoed’ gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Dit staat in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft eiseres voldoende spoedeisend belang bij haar verzoek, vanwege de verbeurte van de dwangsom die haar boven het hoofd hangt. Dat eiseres tijdig een herstelplan heeft ingediend (onderdeel 1 van de last) en de termijn voor onderdeel 2 van de last nog niet is aangevangen, zodat geen sprake is van spoedeisendheid zoals verweerder stelt, volgt de voorzieningenrechter niet. Immers de volgende fase van de last kan ieder moment ingaan. Daarbij komt dat verweerder eerder telefonisch heeft laten weten dat hij niet bereid is de begunstigingstermijn te verlengen totdat de uitspraak in de bodemprocedure is gedaan.
2. Partijen hebben op de zitting eensluidend verklaard dat zij behoefte hebben aan duidelijkheid en daarom een uitspraak in de bodemprocedure willen ontvangen. De voorzieningenrechter is het met partijen eens dat er aanleiding is om ook uitspraak te doen in de bodemzaak. Op grond van artikel 8:86 van de Awb doet zij daarom niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening, maar ook meteen op het beroep. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een tussenuitspraak te geven in de bodemprocedure, omdat er een aantal gebreken kleven aan het bestreden besluit. Tevens zal zij een voorlopige voorziening treffen. De voorzieningenrechter legt dat hierna uit.
Beoordeling van het beroep
Het geschil
3. In deze zaak gaat het om de vraag of verweerder terecht een last onder dwangsom heeft opgelegd aan eiseres wegens het wijzigen van de kozijnen en de waterdorpels van het pand aan de [adres] in [woonplaats] (het pand).
De overtreding / de overtreder
4. Voor het vervangen van kozijnen en waterdorpels in de gevel van een monument en het wijzigen van een gemeentelijk monument is op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk artikel 2.2, eerste lid en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), in combinatie met artikel 6, tweede lid, van de Utrechtse Monumentenverordening 2010 (de Monumentenverordening) een omgevingsvergunning vereist. Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo is het in stand laten van een bouwwerk of deel daarvan dat is gebouwd zonder omgevingsvergunning verboden.
Kozijnen 1e etage voorzijde en kozijnen achterzijde.
5.1
Verweerder heeft aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd dat eiseres de kozijnen aan de voorzijde en de achterzijde van het pand, dat op 11 augustus 1998 is aangewezen als gemeentelijk monument, heeft vervangen door kunststof kozijnen en de waterdorpels heeft gewijzigd zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning.
5.2.
Eiseres heeft niet betwist dat zij de kozijnen op de eerste verdieping aan de voorzijde en de kozijnen aan de achterzijde van het pand heeft vervangen door kunststof kozijnen en de waterdorpels heeft vervangen zonder dat zij over een omgevingsvergunning beschikt. Zij erkent dat ze een omgevingsvergunning had moeten aanvragen.
5.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ten aanzien van deze kozijnen en waterdorpels sprake is van een overtreding en dat eiseres als overtreder kan worden aangemerkt.
Kozijnen 2e etage voorzijde.
6.1
Verweerder heeft op de zitting verklaard dat de last onder dwangsom op alle kozijnen in het pand ziet en dus ook op de kozijnen en waterdorpels op de tweede etage aan de voorzijde. Volgens verweerder kan eiseres als eigenaar/gebruiker ook als overtreder als bedoeld in artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo worden aangemerkt.
6.2.
Eiseres betwist dat zij deze kozijnen op de tweede etage aan de voorzijde heeft vervangen door kunststof kozijnen. De last onder dwangsom kan daarom volgens haar geen betrekking hebben op die kozijnen. Ook betwist zij dat zij als eigenaar/gebruiker als overtreder kan wordt aangemerkt.
6.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in de e-mail van eiseres van 17 oktober 2022 wordt gewezen op een tekst die kennelijk van de toezichthouder van de gemeente Utrecht afkomstig is. In die tekst is aangegeven dat in de bestaande situatie op de tweede verdieping geen kunststof kozijnen en ramen zaten en dat deze zijn aangebracht ergens tussen 2010 en 2014. Eiseres betwist dit. Zij heeft op de zitting verklaard dat het pand in 1999 is gekocht. Zij weet niet wanneer deze kozijnen zijn vervangen door kunststof kozijnen. Zij heeft het zelf niet gedaan.
6.4.
De voorzieningenrechter stelt vast het bestreden besluit op dit punt geen duidelijkheid geeft. Niet duidelijk is of ten aanzien van deze kozijnen sprake is van een overtreding, en in het geval er sprake is van een overtreding, of eiseres als overtreder kan worden aangemerkt als degene die de kozijnen heeft vervangen, dan wel als eigenaar/gebruiker op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat artikel 2.3a eerste lid, van de Wabo wel wordt genoemd in het primaire besluit, maar niet in het bestreden besluit van 1 juni 2022.
6.5.
Allereerst is van belang op welk moment deze kozijnen zijn vervangen door kunststof kozijnen. Niet duidelijk is of op deze etage ook sprake is van vervangen van waterdorpels. Dat de kozijnen zouden zijn vervangen tussen 2010 en 2014 heeft verweerder niet onderbouwd. Eiseres betwist dit. Het gevolg is dat niet aannemelijk is gemaakt dat ten aanzien van deze kozijnen en waterdorpels sprake is van een overtreding. Dit is een gebrek in de onderbouwing van het besluit.
6.6.
Indien sprake is van een overtreding ten aanzien van deze kozijnen en waterdorpels komt vervolgens de vraag aan de orde of eiseres als overtreder kan worden aangemerkt. Volgens verweerder kan eiseres, indien zij niet zelf deze kozijnen heeft vervangen, als eigenaar/gebruiker als overtreder worden aangemerkt. Op grond van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo geldt inderdaad dat een last onder dwangsom kan worden opgelegd aan de huidige eigenaar. Daarbij moet verweerder het volgende betrekken. Een nieuwe eigenaar kan pas door het per 1 april 2007 in werking getreden verbod, destijds voor het eerst geregeld in artikel 40, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet, als overtreder worden aangemerkt.
Eiseres heeft op de zitting verklaard dat het pand in 1999 is gekocht. Eiseres is met haar echtgenoot in het pand gaan wonen. Haar echtgenoot is inmiddels overleden. Voor de voorzieningenrechter is niet duidelijk geworden wanneer eiseres de juridische eigendom van het pand heeft verkregen. Indien zij vóór 1 april 2007 de eigendom heeft verkregen, moet worden beoordeeld of zij ten tijde van de verkrijging concrete aanwijzingen had dat de kozijnen op de tweede verdieping aan de voorzijde zonder omgevingsvergunning waren vervangen door kunststof kozijnen. Als dat niet het geval is, dan verzet de rechtszekerheid zich ertegen dat verweerder een last onder dwangsom oplegt. De voorzieningenrechter verwijst naar de vaste rechtspraak hierover [1] . Nu het bestreden besluit hierover geen duidelijkheid geeft is dit ook een gebrek in de motivering van het bestreden besluit.
6.7
De voorzieningenrechter zal verderop in deze uitspraak uitleggen wat de gevolgen hiervan zijn voor de afdoening van het beroep. De voorzieningenrechter houdt haar oordeel over dit deel van de zaak aan.
De bevoegdheid tot handhaving
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in geval van een overtreding de beginselplicht tot handhaving heeft. Alleen in geval van bijzondere omstandigheden mag verweerder van handhaving af zien. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als concreet zicht op legalisatie bestaat of als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is met betrekking tot de kozijnen op de eerste verdieping aan de voorzijde en de kozijnen aan de achterzijde van het pand sprake van een overtreding van een wettelijk voorschrift en kan eiseres als overtreder worden aangemerkt. Verweerder is dan ook bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van handhaving af te zien?
9. De voorzieningenrechter overweegt dat geen zicht op legalisatie bestaat. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om omgevingsvergunning ter legalisatie van de vervangen kozijnen aan de voor- en achterzijde van het pand bij besluit van 25 maart 2021 afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 9 augustus 2021 ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering. Eiseres heeft daartegen geen beroep ingesteld. Het besluit van 9 augustus 2021 staat daarmee in rechte vast.
10. Eiseres heeft aangevoerd dat handhavend optreden onevenredig is en dat aan haar belangen onvoldoende gewicht is toegekend. Zij stelt in dit verband dat zij met het wijzigen van de kozijnen juist tegemoet is gekomen aan de wens van de gemeente en de landelijke overheid om te verduurzamen. Ook is er volgens haar sprake van kapitaalvernietiging. Er is geen zichtbaar verschil tussen de oude houten kozijnen en de kunststof kozijnen en de achterkant van het pand is vanaf de straatkant helemaal niet te zien. De voorzieningenrechter begrijpt deze beroepsgrond aldus dat eiseres de last onder dwangsom disproportioneel en daarmee onevenredig belastend vindt.
11. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat op grond van vaste rechtspraak van de ABRvS het opleggen van een last onder dwangsom om een overtreding ongedaan te maken in beginsel niet onevenredig is. De voorzieningenrechter overweegt verder dat verweerder in het primaire besluit en het bestreden besluit uitgebreid heeft gemotiveerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan van handhaving zou moeten worden afgezien en dat er meer gewicht kan worden toegekend aan het algemeen belang bij handhaving en aan het belang van het behoud van Utrechts bouwkundig cultureel erfgoed dan aan het belang van eiseres. Verweerder heeft hierbij betrokken dat het voor rekening en risico van eiseres als eigenaar van het monumentale pand is, dat zij voorafgaand aan het wijzigen van de kozijnen en dorpels geen omgevingsvergunning heeft aangevraagd of navraag heeft gedaan bij de gemeente. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding waarom verweerder zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
12. Eiseres heeft in haar brief van 16 oktober 2022 een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Zij noemt een aantal adressen van monumentale winkelpanden in Utrecht die volgens haar zijn gemoderniseerd met metalen of kunststof puien en heeft daarvan foto’s bijgevoegd.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder op deze beroepsgrond van eiseres nog niet heeft kunnen reageren. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat eiseres, anders dan in de bezwaarfase, nu wel concrete adressen vermeldt van panden die volgens haar gelijkwaardig zijn. Verweerder zal daarom in de gelegenheid gesteld worden hierover alsnog een standpunt in te nemen. De voorzieningenrechter zal daarom hierover nog geen oordeel geven. Voor zover het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet zou slagen en verweerder tot handhaving mocht overgaan, overweegt de voorzieningenrechter ten aanzien van de lastgeving het volgende.
De lastgeving
14. Eiseres heeft op de zitting toegelicht dat ze geen zeggenschap heeft over het herstelplan. De gemeente walst over haar heen en bepaalt welke stappen gezet moeten worden en dat haar argumenten er niet toe doen. De voorzieningenrechter vat dit op als een beroepsgrond tegen de manier waarop zij aan de last moet voldoen, met andere woorden; hoe het herstel moet worden uitgevoerd.
15. De voorzieningenrechter geeft eiseres hierin gelijk en is van oordeel dat verweerder ten onrechte de dwangsom heeft verbonden aan de te nemen herstelmaatregelen in plaats van aan de ongedaanmaking van de overtreding en het ongedaan houden ervan. Zij legt dat hierna uit.
16. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk herstel van een overtreding. Aan het beëindigen van de overtreding wordt een dwangsom verbonden. Een last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd [2] .
17. De voorzieningenrechter wijst er dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de last, dat wil zeggen het ongedaan maken van de overtreding, en de herstelmaatregel, dat wil zeggen hoe de overtreding beëindigd kan worden. De rechtvaardiging voor het opleggen van een last onder dwangsom kan uitsluitend zijn gelegen in het feit dat sprake is van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens een wettelijk voorschrift. Dit betekent dat de last onder dwangsom uitsluitend kan zijn gericht op de beëindiging van die overtreding. Daarbij dient de overtreder een keuze te worden gelaten ten aanzien van de middelen die hij wenst toe te passen om aan de overtreding een einde te maken.
Ook vereist het rechtszekerheidsbeginsel dat een last zo duidelijk en concreet geformuleerd wordt dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over wat gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen. Daarbij dient de overtreder een keuze te worden gelaten ten aanzien van de middelen die hij wenst toe te passen om aan de overtreding een einde te maken [3] .
18.1
De herstelmaatregelen die in het primaire besluit zijn geformuleerd en zijn herhaald in het bestreden besluit, zien op het indienen van een herstelplan en het aanvragen van een omgevingsvergunning. In feite heeft verweerder procedurele stappen genoemd, die eiseres kan zetten, maar die strikt genomen de overtreding niet kunnen opheffen. Het systeem van de wet laat niet toe dat daaraan een dwangsom wordt verbonden [4] . Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de last op deze wijze is vormgegeven omdat eiseres wil verduurzamen en de kozijnen en dorpels niet in oude staat wil herstellen. Daaraan heeft verweerder toegevoegd dat eiseres geen omgevingsvergunning nodig zou hebben indien zij de kozijnen en dorpels in de oude staat zou herstellen. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat verweerder eiseres heeft willen helpen met het verduurzamen van haar woning op een wijze, die de goedkeuring kan wegdragen van de commissie Erfgoed, maar -zoals hiervoor is uitgelegd- daar kan verweerder geen dwangsom aan verbinden. De wens van eiseres om te verduurzamen staat los van haar plicht om de overtreding te beëindigen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder met de herstelmaatregelen in het stappenplan eiseres ten onrechte dwingend voorgeschreven hoe zij uitvoering moet geven aan de last. De last is daarmee in strijd met de wettelijke regeling [5] vormgegeven.
18.2
Hiermee hangt samen dat uit de huidige lastgeving niet duidelijk is in welke staat eiseres de kozijnen en dorpels moet terugbrengen om de gestelde overtreding ongedaan te maken. Verweerder heeft de last dan ook in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
18.3
Verweerder kan dit gebrek herstellen door duidelijk te maken in welke staat de kozijnen en de dorpels moeten worden gebracht om de overtreding ongedaan te maken. Daarnaast kan verweerder eiseres wijzen op alternatieve mogelijkheden om de overtreding ongedaan te maken en daarbij wijzen op de vergunningplicht die daarmee samenhangt, als maar duidelijk is wat eiseres moet doen om de overtreding te beëindigen. Het is aan eiseres om te beslissen op welke wijze zij de overtreding ongedaan maakt.
Conclusie
19. Omdat sprake is van verschillende gebreken in het bestreden besluit doet de voorzieningenrechter tussenuitspraak op het beroep. Verweerder wordt in de gelegenheid gesteld om de gebreken zoals genoemd in de overwegingen 6.4 – 6.6 en 18.1 – 18.3 te herstellen. Dat kan met een nieuw besluit op bezwaar na, of tegelijkertijd met de intrekking van het bestreden besluit.
20. Om de gebreken te herstellen zal verweerder, met inachtneming van wat de voorzieningenrechter in deze tussenuitspraak heeft overwogen, moeten motiveren of sprake is van een overtreding en of eiseres kan worden aangemerkt als overtreder voor zover de last ziet op het vervangen van de kozijnen op de tweede etage aan de voorzijde van het pand door kunststof kozijnen en of dit ook geldt voor waterdorpels op die etage.
21. Verder moet verweerder de last op juiste wijze conform de wettelijke systematiek vormgeven en inhoudelijk deugdelijk motiveren. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen het ongedaan maken van de overtreding, met de daaraan verbonden dwangsom en de mogelijkheden tot herstel.
22. Tot slot verzoekt de voorzieningenrechter verweerder, gelet op wat onder overweging 12. en 13. is overwogen, te reageren op het beroep van eiseres op het gelijkheidsbeginsel en de in dat verband genoemde adressen.
23. De voorzieningenrechter bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken aan de voorzieningenrechter laten weten of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken te herstellen. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de voorzieningenrechter zonder tweede zitting einduitspraak doen op het beroep.
24. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die in deze tussenuitspraak zijn besproken. Het inbrengen van nieuwe geschilpunten wordt over het algemeen in strijd met de goede procesorde geacht.
25. De voorzieningenrechter houdt in de beroepszaak iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht in de beroepszaak nu nog geen beslissing neemt.
Beoordeling van het verzoek
26. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om de voorziening te treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot de (eind)uitspraak op haar beroep.
27. Omdat het bestreden besluit gebreken vertoont, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een voorziening te treffen. Om te voorkomen dat eiseres in de tussentijd dwangsommen verbeurt schorst de voorzieningenrechter het bestreden besluit en de last onder dwangsom. Gelet op het bepaalde in artikel 8:85, tweede lid, van de Awb vervalt deze voorziening als de voorzieningenrechter einduitspraak heeft gedaan op het beroep.
28. De rechtbank is abusievelijk vergeten een nota griffierecht aan verzoekster te sturen. Daarom is vergoeding van het griffierecht niet aan de orde. Niet gebleken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
29. De beslissing is als volgt.

Beslissing

UTR 22/2769 (het beroep)
De voorzieningenrechter:
- draagt verweerder op binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing op het beroep aan.
UTR 22/4200 (het verzoek)
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en treft de voorziening dat het bestreden besluit en de last onder dwangsom worden geschorst.
De tussenuitspraak op het beroep en de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening zijn gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.T.M. Sips, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2022.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen de tussenuitspraak op het beroep staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2196
2.Artikelen 5:31d en 5:32a, eerste en tweede lid, van de Awb
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1218
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3486
5.Artikel 5:32a van de Awb