4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het als feit 2 onder parketnummer 16/178787-21 tenlastegelegde
De als feit 2 onder parketnummer 16/178787-21 ten laste gelegde poging tot afpersing houdt - kort gezegd - in dat verdachte door middel van geweldshandelingen zou hebben geprobeerd [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 10 euro.
De rechtbank overweegt het volgende.
De term ‘dwingen’ veronderstelt een opzettelijke gedraging. Voor een bewezenverklaring dient vast komen te staan dat verdachte iemand wilde dwingen tot de afgifte van 10 euro door geweld (of bedreiging met geweld). Het openbaar ministerie heeft enkel de geweldshandelingen tenlastegelegd, maar niet een feitelijke handeling die gericht is op de afgifte van het geldbedrag. De rechtbank is van oordeel dat het oogmerk van verdachte, gericht op het afhandig maken van het geldbedrag, niet kan worden bewezen nu geen (begin van) een daarop gerichte feitelijke handeling is opgenomen in de tenlastelegging en dus evenmin bewezen kan worden verklaard.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de als feit 2 onder parketnummer 16/178787-21 ten laste gelegde poging tot afpersing.
Bewijsmiddelen voor de als feit 1 primair onder parketnummer 16/178787-21 ten laste gelegde poging tot doodslag
1. [slachtoffer] heeft op 5 juli 2021 aangifte gedaan en heeft, zoals blijkt uit het daarvan opgemaakte
proces-verbaal van aangifte, onder meer het volgende verklaard:
Op 4 juli 2021 was ik op bezoek bij [getuige] aan de [adres] te [plaatsnaam] . Ik zat nog geen 5 minuten binnen toen ik hoorde dat er werd aangeklopt. Toen kwam [verdachte] binnen.
Ik weet niet waar [verdachte] het mes vandaan haalde. Hij benaderde mij van achteren. Hij pakte mij met zijn rechterarm om mijn voorhoofd vast en trok mij achterover. Vervolgens voelde ik dat hij een mes op mijn keel zette. Ik voelde het mes door mijn huid glijden. Ik voelde dat [verdachte] een snijdende beweging maakte. Dit ging van rechts naar links. Ik had het gevoel dat [verdachte] mijn strot wilde doorsnijden. [verdachte] riep tijdens het maken van de snijdende beweging: "Ik snij je strot door."
De wond in mijn nek is een snijwond van ongeveer 4 centimeter lang. Deze loopt horizontaal over mijn adamsappel. Direct na het incident zijn er door politieagenten foto’s gemaakt.
2. Een
geschriftals bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een foto, als bijlage gehecht aan het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] ;
3. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 5 juli 2021 onder meer het volgende gerelateerd:
Op 4 juli 2021 kreeg ik van een medewerker van de centrale meldkamer de opdracht te gaan naar het adres [adres] te [plaatsnaam] . Alhier zou melder aangevallen zijn door een persoon met een mes.
Ik ben direct met mijn collega [C] ter plaatse gegaan. Het adres [adres] betreft een terrein alwaar allemaal woonunits gevestigd zijn. Op het terrein troffen wij [slachtoffer] en [getuige] .
Ik hoorde dat [slachtoffer] verklaarde dat hij zojuist was aangevallen door [verdachte] . Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat [verdachte] erg boos werd en dat hij een slagersmes had welke hij op de keel van [slachtoffer] zette. Ik zag dat er een snee in de keel van [slachtoffer] te zien was. Ik zag dat dit een snee was van ongeveer 3 a 4 centimeter lang. Ik zag dat deze snee wijkend was. Ik zag dat de snee ongeveer 1,5 cm wijkend was/open stond. Van deze snee is een foto gemaakt.
4. Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een
proces-verbaal van bevindingenvan 7 juli 2021 onder meer het volgende gerelateerd:
Naar aanleiding van het incident in de woning van [getuige] aan de [adres] te [plaatsnaam] , waarbij aangever [slachtoffer] is mishandeld door de aangehouden verdachte [verdachte] , is de afgelopen dagen getracht contact te leggen met de bewoner [getuige] voor een verklaring.
Vandaag, 7 juli 2021, kreeg ik telefonisch contact met [getuige] . Ik heb met toestemming van [getuige] telefonisch een verklaring opgenomen.
[getuige] verklaarde het volgende:
“
Ik ben woonachtig op een wooncomplex aan de [adres] te [plaatsnaam] . Afgelopen zondagavond was ik thuis in mijn woning. Op dat moment was ook [slachtoffer] bij mij op bezoek. Er stond iemand aan de deur. Ik deed open en zag de mij bekende [verdachte] aan de deur staan. Ik heb hem binnen gelaten. Ik hoorde dat [verdachte] boos werd en begon te schreeuwen tegen [slachtoffer] . Het volgende moment zag ik dat [verdachte] om [slachtoffer] heen liep en hem van achteren met 1 arm om de keel vastpakte. Ik zag dat [verdachte] plotseling een mes in zijn andere hand had. Ik zag dat [verdachte] met het mes een snijdende beweging langs de keel van [slachtoffer] maakte.
Later zag ik dat [slachtoffer] een snijwond op zijn keel had en dat die bloedde.”
Bewijsoverweging ten aanzien van de als feit 1 primair onder parketnummer 16/178787-21 ten laste gelegde poging tot doodslag
Voor zover de raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangever en getuige [getuige] niet als betrouwbaar kunnen worden aangemerkt en dat verdachte een ander scenario heeft geschetst, inhoudende dat in de worsteling tussen verdachte en aangever het mes van verdachte tegen de keel/hals van aangever moet zijn gekomen, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaringen van aangever en getuige [getuige] , nu de verklaringen elkaar op belangrijke onderdelen ondersteunen. Bovendien worden de verklaringen ondersteund door de bevindingen van twee verbalisanten, die kort na het incident hebben gerelateerd over een wond op de keel van aangever, waar zij vervolgens een foto van hebben gemaakt. Hiertegenover staat dat verdachte op verschillende momenten tegengestelde verklaringen heeft afgelegd, en tevens heeft aangegeven zich één en ander niet meer goed te kunnen herinneren. Nu de rechtbank uitgaat van de betrouwbaarheid van voormelde verklaringen van aangever en getuige [getuige] en deze aldus tot het bewijs bezigt, acht de rechtbank het door de verdediging geschetste scenario niet aannemelijk geworden. De rechtbank schuift het door de verdediging geschetste scenario dan ook als strijdig met de gebezigde bewijsmiddelen terzijde.
Uit de inhoud van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen volgt derhalve dat verdachte op 4 juli 2021 in [plaatsnaam] aangever heeft vastgepakt en achterover heeft getrokken, een mes op de keel van aangever heeft gezet en met dat mes in de hals van aangever heeft gesneden.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte - al dan niet in voorwaardelijke vorm - opzet heeft gehad op de dood van aangever, waarmee sprake zou zijn van een poging tot doodslag. Naar het oordeel van de rechtbank is er in ieder geval sprake geweest van voorwaardelijk opzet aan de kant van verdachte.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier primair tenlastegelegd de dood van aangever - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader overweegt de rechtbank het volgende.
Het met een koksmes snijden in de hals levert een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer op. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals een zeer kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Dat de bij aangever geconstateerde verwonding slechts oppervlakkig van aard was, laat onverlet dat de dood had kunnen intreden indien de wond dieper was geweest en/of het mes een kwetsbare plek in de hals (zoals een slagader) van aangever had geraakt.
Voornoemde geweldshandelingen zijn naar haar uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat hieruit de bewuste aanvaarding van verdachte van die aanmerkelijke kans volgt.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals hierna onder 5 omschreven.
Bewijsmiddelen voor de onder parketnummer 16/079456-21 ten laste gelegde vernieling
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor het feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2022;
- het proces-verbaal van aangifte door [B] namens [organisatie 2] van 11 december 2021.