ECLI:NL:RBMNE:2022:5244

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
548203 / HA RK 22-244
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 8 december 2022 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland het wrakingsverzoek van verzoekster ongegrond verklaard. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. J.H. Lange, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de veronderstelling dat de rechter vooringenomen was, omdat zij eerder zaken van verzoekster en haar dochter had behandeld. Verzoekster stelde dat de rechter haar had gevraagd om onderbouwing van haar betalingsonmacht, wat zij als partijdig beschouwde.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat er geen sprake was van vooringenomenheid. De kamer oordeelde dat het verzoek om onderbouwing van de betalingsonmacht niet duidt op partijdigheid, maar een noodzakelijke procedurele stap is. Bovendien werd opgemerkt dat de zaak van verzoekster niet in twee zaken was gesplitst, maar dat het om twee verschillende procedures ging waarvoor griffierecht verschuldigd was.

De wrakingskamer benadrukte dat de rechter onpartijdig wordt geacht, tenzij het tegendeel vaststaat. In dit geval was er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De beslissing om het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren werd unaniem genomen door de leden van de wrakingskamer, en de procedure van verzoekster zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 548203 / HA RK 22-244
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van8 december 2022
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoekster] ,
met briefadres in [plaats] ,
(verder te noemen verzoekster).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoekster van 21 november 2022;
  • de reactie van de rechter mr. J.H. Lange van 22 november 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 25 november 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen.
Verzoekster heeft tijdens de zitting een schriftelijke reactie overgelegd. De leden van de wrakingskamer hebben de op schrift gestelde reactie van verzoekster gelezen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. J.H. Lange als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 22/4504.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter heeft eerder zaken van haar en haar dochter behandeld en daarover beslist bij de rechtbank Midden-Nederland. De rechter mag bekend worden verondersteld met haar zaak en haar dossier. In dat licht vindt verzoekster het onterecht dat haar zaak in twee zaken is gesplist waardoor zij verplicht is om twee keer griffierecht te voldoen. Verder heeft de rechter in haar brief van 15 november 2022 aan verzoekster bericht dat het beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard als verzoekster geen stukken ter onderbouwing van haar betalingsonmacht toestuurt. Verzoekster wijst erop dat deze stukken allang in het dossier aanwezig zijn in de vorm van eerder gewezen vonnissen en beslissingen. Deze handelswijze duidt erop dat de rechter vooringenomen is en er schijn van partijdigheid is.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat er geen reden is om enige schijn van vooringenomenheid in objectieve of subjectieve zin aan te nemen. De rechter begrijpt dat de aanleiding voor het wrakingsverzoek de brief van 15 november 2022 is, waarin verzoekster wordt verzocht om een nadere onderbouwing van de door haar gestelde betalingsonmacht. Verzoekster heeft in haar brief van 17 oktober 2022 namelijk gesteld dat zij in betalingsonmacht verkeert om het griffierecht te voldoen, omdat zij geen inkomen en geen rekeningnummer heeft en rondzwerft. Aangezien verzoekster geen stukken heeft overgelegd waaruit haar betalingsonmacht blijkt, heeft de rechtbank verzoekster hier in haar brief van 15 november 2022 nog eens op gewezen om een niet-ontvankelijk verklaring zoveel mogelijk te voorkomen. Deze brief van 15 november 2022 kan geen reden zijn om enige schijn van vooringenomenheid aan te nemen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer verklaart het verzoek tot wraking ongegrond en zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.4.
De wrakingskamer stelt vast dat de zaak van verzoekster niet in twee zaken is gesplitst, maar dat het twee verschillende procedures betreft, namelijk het beroep op het niet tijdig beslissen op het verzoek tot schadevergoeding (UTR 22/4501) en het verzoek om een voorlopige voorziening (UTR 22/4504). Voor iedere procedure dient er griffierecht betaald te worden. Dat vloeit voort uit de wet en is geen beslissing van de behandelend rechter. Daaruit blijkt naar het oordeel van de wrakingskamer geen vooringenomenheid.
3.5.
Er is evenmin sprake van vooringenomenheid dan wel een schijn van partijdigheid vanwege het verzoek om te onderbouwen dat er sprake is van betalingsonmacht. In de brief van 15 november 2022 staat dat het verzoek en het beroep van verzoekster niet-ontvankelijk
kanworden verklaard als er geen onderbouwing van de betalingsonmacht wordt aangeleverd. Verder is in deze brief te lezen dat de voorzieningenrechter tijdens de zitting het verzoek tot betalingsonmacht zal bespreken, waarbij verzoekster haar gestelde betalingsonmacht nog met stukken kan onderbouwen. Daaruit is geen oordeel af te leiden waaruit vooringenomenheid blijkt. Als verzoekster meent dat de stukken ter onderbouwing van haar betalingsonmacht reeds in het dossier aanwezig zijn, kan zij op de zitting nog naar die stukken verwijzen.
3.6.
Voor zover verzoekster meent dat de rechter eerdere beslissingen heeft genomen in zaken van verzoekster of haar dochter is dat enkele feit geen aanleiding om zonder nadere toelichting, die ontbreekt, vooringenomenheid van de rechter te veronderstellen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer UTR 22/4504 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. A. van Dijk en mr. C.S.K. Fung Fen Chung als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. J.J. Terpstra, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2022.
de griffier is buiten staat deze beslissing te ondertekenen de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.