ECLI:NL:RBMNE:2022:518

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
16.168190.21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot zware mishandeling met onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 31 december 2020 in Zeist zou hebben geprobeerd een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan. De verdachte was niet aanwezig tijdens de inhoudelijke behandeling, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.J. Lamers. De officier van justitie, mr. A.E. Lohuis, beschuldigde de verdachte van (poging tot zware) mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft tijdens de zitting de verklaringen van getuigen en de officier van justitie in overweging genomen. De getuigenverklaringen waren niet overtuigend genoeg om de betrokkenheid van de verdachte bij de mishandeling vast te stellen. De rechtbank merkte op dat de naam van de verdachte niet in het proces-verbaal van de wijkagent voorkwam en dat de camerabeelden geen duidelijke identificatie van de verdachte mogelijk maakten. De rechtbank concludeerde dat de kenmerken die door de getuigen werden genoemd niet voldoende onderscheidend waren om de verdachte als dader aan te wijzen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de (poging tot zware) mishandeling had gepleegd. De beslissing werd genomen in het belang van de rechtszekerheid en de waarborging van de rechten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.168190.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1999] in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres] in [woonplaats] ,
verder te noemen: verdachte

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De strafzaak tegen verdachte heeft in het openbaar plaatsgevonden op de zitting van 26 januari 2022. Op deze datum is de zaak tegen verdachte inhoudelijk behandeld. Verdachte heeft, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, geen gebruik gemaakt van zijn recht om bij de inhoudelijke behandeling aanwezig te zijn. De raadsman van verdachte, mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft aangegeven uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd om zijn belangen tijdens de inhoudelijke behandeling te vertegenwoordigen. Juridisch gezien is dus sprake van een procedure op tegenspraak.
De rechtbank heeft tijdens de zitting kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. A.E. Lohuis, en van dat wat de raadsman van verdachte naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De officier van justitie verdenkt verdachte ervan dat hij betrokken is geweest bij een strafbaar feit. Deze verdenking staat beschreven in de tenlastelegging. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd, komt de verdenking er op neer dat verdachte:
Feit 1 (primair):
op 31 december 2020 in Zeist, samen met een ander of anderen, geprobeerd heeft om aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar tegen het lichaam te duwen en te stompen en tegen het hoofd te trappen;
Feit 1 (subsidiair):
op voornoemde datum en plaats, samen met een ander of anderen, [slachtoffer] heeft mishandeld door haar tegen het lichaam te duwen en te stompen en tegen het hoofd te trappen.

3.VOORVRAGEN

Voordat de rechtbank een inhoudelijke beslissing in de zaak van verdachte kan nemen, moet zij eerst onderzoeken of aan de in de wet gestelde voorvragen is voldaan. Dat is het geval: de dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd om deze zaak te beoordelen, de officier van justitie mag verdachte vervolgen en er zijn geen redenen om de vervolging uit te stellen.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het ten laste gelegde strafbare feit wettig en overtuigend te bewijzen is, met dien verstande dat de officier van justitie vindt dat verdachte de (poging tot zware) mishandeling alleen heeft gepleegd. De officier van justitie vindt dan ook dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van het onderdeel op de tenlastelegging dat ziet op het plegen van de (poging tot zware) mishandeling met een ander of anderen.
Voor zover relevant wordt het standpunt van de officier van justitie verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman vindt dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend te bewijzen is en bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het verwijt dat aan hem wordt gemaakt.
Voor zover relevant wordt het standpunt van de raadsman verder besproken onder het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Oudjaarsavond, 31 december 2020, verloopt onrustig op de [straat] te [woonplaats] . Een grote groep jongeren houdt zich op voor en rondom de portieken [nummers] van de zogenoemde ‘ [naam] ’. Er wordt zwaar vuurwerk afgestoken en vanaf de flat naar beneden gegooid. Ook worden verschillende (kleine) brandjes gesticht. Diverse buurtbewoners verklaren over een intimiderende, gevaarlijke, sfeer en enkele bewoners van de flat barricaderen hun voordeur uit voorzorg. Eén van de bewoners van de flat, aangeefster [slachtoffer] , gaat naar buiten om de jongeren aan te spreken op het vuurwerk. Aldaar ontstaat een conflict. Niet in geding is de omstandigheid dat dit conflict resulteert in een vechtpartij, waarbij [slachtoffer] letsel oploopt aan – onder meer – het gezicht.
4.3.2.
Verloop van het onderzoek
Rondom de flat op de [straat] hangen diverse camera’s die (onderdelen van) de vechtpartij registreren. Verschillende verbalisanten, waaronder een van de wijkagenten die op de betreffende avond de jongeren aanspreekt, kijken de camerabeelden uit en schrijven hun bevindingen op. Onderdeel daarvan is de herkenning van de individuen die in de avond van 31 december 2020 onderdeel uitmaakten van de onrust stokende groep.
Vervolgens worden twee personen aangehouden als verdachte ter zake van – onder meer – de (poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer] : [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Verdachte is op dat moment nog niet in beeld bij de politie. De raadsvrouw van één van deze (mede)verdachten legt een filmbestand over wat, op dat moment, nog niet bekend is bij de politie. Deze (nieuwe) beelden zijn gemaakt door getuige [getuige 1] . Verdachte komt pas in beeld wanneer getuige [getuige 2] en (mede)verdachte [medeverdachte 2] verklaren dat verdachte de persoon is op deze beelden. Ook getuige [getuige 3] noemt de naam van verdachte als pleger van de (poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer] .
4.3.3.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De officier van justitie vindt dat op basis van de verklaringen van [getuige 2] , [medeverdachte 2] en [getuige 3] wettig en overtuigend te bewijzen is dat verdachte de (poging tot zware) mishandeling heeft gepleegd. Daarentegen vindt de raadsman dat deze verklaringen niet betrouwbaar genoeg zijn om tot deze vaststelling te komen.
De rechtbank overweegt allereerst dat, zoals de raadsman terecht heeft betoogd, de naam van verdachte niet voorkomt in het proces-verbaal van bevindingen van de wijkagent die de aanwezige jongeren individualiseert en tracht te herkennen op basis van de camerabeelden van de [straat] . Verdachte verklaart weliswaar in de wijk aanwezig te zijn geweest en de vechtpartij van een afstand te hebben gezien, maar ontkent de (poging tot zware) mishandeling te hebben gepleegd.
Voorts overweegt de rechtbank dat op de beelden van getuige [getuige 1] weliswaar te zien valt dat [slachtoffer] door een persoon tegen het hoofd wordt gestompt en geschopt, maar dat op deze beelden geen specifiek onderscheidende persoonskenmerken te ontwaren zijn. Ook overweegt de rechtbank dat op de beelden van getuige [getuige 1] te horen valt dat door één van de toeschouwers aanvankelijk gedacht wordt dat de (poging tot zware) mishandeling wordt gepleegd door [medeverdachte 3] . Uit het dossier volgt dat dit een incorrecte bevinding blijkt te zijn. [medeverdachte 3] , die de beelden ook heeft gezien, heeft op zijn beurt verklaard dat hij de mishandeling heeft gezien, dat hij verdachte redelijk goed kent, maar niet met zekerheid kan zeggen wie de dader is geweest. In dit verband overweegt de rechtbank dat dus niet enkel de officier van justitie en de raadsman van verdachte ter terechtzitting niet in staat zijn om een herkenning uit te voeren op basis van de beelden van getuige [getuige 1] ; ook voor de daadwerkelijke toeschouwers van de vechtpartij blijkt de vraag naar de pleger van de (poging tot zware) mishandeling allerminst een uitgemaakte zaak.
De getuigen [getuige 2] , [medeverdachte 2] en [getuige 3] zeggen – op basis van de beelden van getuige [getuige 1] – wel een herkenning te kunnen doen. Zij noemen immers de naam van verdachte als pleger van de (poging tot zware) mishandeling. De rechtbank vindt echter dat de kenmerken (stevig postuur, houding, kort haar) die door de getuigen worden genoemd, niet van dien onderscheidende aard zijn dat ontegenzeggelijk gesteld kan worden dat de persoon op de beelden van getuige [getuige 1] verdachte betreft. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de wijze waarop de verklaringen tot stand zijn gekomen een bijzondere is. [getuige 2] , de moeder van [medeverdachte 2] , wordt door de verbalisanten immers gehoord in het bijzijn van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] is op dat moment nog verdachte van – onder meer – dezelfde (poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer] . Uit het proces-verbaal van het verhoor van [getuige 2] blijkt voorts dat [medeverdachte 2] een bijdrage levert aan het verhoor. Ook [getuige 3] , de neef van [medeverdachte 2] , is in de woning aanwezig en mengt zich in het verhoor op het moment dat het verhoor over verdachte gaat. Daarnaast constateert de rechtbank dat de verklaringen van [getuige 2] , [medeverdachte 2] en [getuige 3] zijn afgelegd nadat ongeveer een maand is verstreken sinds de betreffende oudjaarsnacht en de (poging tot zware) mishandeling van [slachtoffer] .
Ten slotte overweegt de rechtbank dat getuige [getuige 1] verklaart dat zij de persoon niet kent die de (poging tot zware) mishandeling pleegt. De rechtbank vindt dit onderdeel van de verklaring van belang, omdat getuige [getuige 1] en verdachte in hetzelfde deel van de ‘ [naam] ’ wonen en gebruik (moeten) maken van hetzelfde portiek (te weten het portiek met nummer [nummer] ) om bij hun woning te komen. Deze omstandigheid sterkt de rechtbank in haar twijfel aangaande de betrokkenheid van verdachte bij de (poging tot zware) mishandeling, nu getuige [getuige 1] in haar verklaring van diverse andere aanwezige personen wel de naam kan noemen en dus bekend zou zijn met (op zijn minst enkele personen uit) de groep.
4.3.4.
Conclusie
De rechtbank komt, al het voorgaande in overweging nemende, tot de conclusie dat zij op basis van de wettige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, niet de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het verwijt dat aan hem wordt gemaakt.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bouteibi, voorzitter, en mrs. A.J.P. Schotman en E.W.A. Vonk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.B. Venema, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 februari 2022.
mr. E.W.A. Vonk is buiten staat dit vonnis mede te onderteken.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 31 december 2020, te Zeist, althans in het arrondissement Midden Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) heeft geduwd en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht, althans het lichaam
heeft geslagen en/of gestompt (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam heeft getrapt en/of geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 31 december 2020, te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) te duwen en/of
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, tegen het gezicht, althans het lichaam te slaan en/of te stompen (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond is gevallen) en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, (met kracht) op/tegen het hoofd, althans het lichaam te trappen en/of te schoppen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)