ECLI:NL:RBMNE:2022:518
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in strafzaak wegens poging tot zware mishandeling met onvoldoende bewijs
In de strafzaak tegen de verdachte, die op 31 december 2020 in Zeist zou hebben geprobeerd een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan. De verdachte was niet aanwezig tijdens de inhoudelijke behandeling, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. M.J. Lamers. De officier van justitie, mr. A.E. Lohuis, beschuldigde de verdachte van (poging tot zware) mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.
De rechtbank heeft tijdens de zitting de verklaringen van getuigen en de officier van justitie in overweging genomen. De getuigenverklaringen waren niet overtuigend genoeg om de betrokkenheid van de verdachte bij de mishandeling vast te stellen. De rechtbank merkte op dat de naam van de verdachte niet in het proces-verbaal van de wijkagent voorkwam en dat de camerabeelden geen duidelijke identificatie van de verdachte mogelijk maakten. De rechtbank concludeerde dat de kenmerken die door de getuigen werden genoemd niet voldoende onderscheidend waren om de verdachte als dader aan te wijzen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte de (poging tot zware) mishandeling had gepleegd. De beslissing werd genomen in het belang van de rechtszekerheid en de waarborging van de rechten van de verdachte.