ECLI:NL:RBMNE:2022:5175

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
6 december 2022
Zaaknummer
C/16/547169 / KG ZA 22-533
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering uit registers en herstel bankrelatie na verkoop onderpand zonder toestemming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], en de coöperatie Rabobank U.A. De zaak betreft een leaseovereenkomst voor een BMW, waarbij Rabobank een pandrecht had op het voertuig. [handelsnaam] heeft de BMW verkocht zonder schriftelijke toestemming van Rabobank, wat in strijd was met de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst. Rabobank heeft hierop [handelsnaam] opgenomen in het Incidentenregister en het Intern en Extern Verwijzingsregister, wat leidde tot de opzegging van de bankrelatie.

In het kort geding vorderde [handelsnaam] dat Rabobank binnen 24 uur na het vonnis zijn naam uit de registers zou verwijderen en hem toegang zou geven tot zijn bankrekeningen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [handelsnaam] voldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, aangezien hij door de opname in de registers geen zakelijke bankrekening kon openen, wat essentieel was voor zijn onderneming.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de opname in de registers niet proportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak. [handelsnaam] had Rabobank voorafgaand aan de verkoop van de BMW geïnformeerd over zijn voornemen om het voertuig te verkopen. De rechter oordeelde dat het belang van [handelsnaam] bij verwijdering uit de registers en herstel van de bankrelatie zwaarder woog dan het belang van Rabobank bij de opname in de registers. De vorderingen van [handelsnaam] werden toegewezen, en Rabobank werd veroordeeld tot betaling van een dwangsom en de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/547169 / KG ZA 22-533
Vonnis in kort geding van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser]
handelend onder de naam
[handelsnaam],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Coskun in Heemskerk,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.S. Volleberg in Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en/of [handelsnaam] en Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met als bijlagen producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord met als bijlagen producties 1 tot en met 13;
  • de mondelinge behandeling op 16 november 2022;
  • de pleitnota van [handelsnaam] .
1.2.
Daarna is er bepaald dat op 30 november 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
Op 12 april 2019 hebben partijen een leaseovereenkomst gesloten voor het financieren van een auto, een BMW model I3 (hierna: de BMW). Bij deze overeenkomst verstrekte Rabobank aan [handelsnaam] een lening van € 47.951,23. [handelsnaam] zou dit bedrag (met rente) in 60 maanden terugbetalen. Tot zekerheid van de maandelijkse betalingen heeft Rabobank een pandrecht verkregen op de BMW.
2.2.
Op de leaseovereenkomst zijn de ‘Algemene voorwaarden voor verpanding van de Rabobank voor zakelijke financieringen 2017’ (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing. In artikel 11 lid 1 van deze voorwaarden staat dat het niet is toegestaan het onderpand zonder schriftelijke toestemming van Rabobank te verkopen.
2.3.
Op 9 november 2021 heeft [handelsnaam] telefonisch aan Rabobank laten weten dat hij de BMW wilde verkopen. In de gespreksaantekeningen van Rabobank staat dat [handelsnaam] er in dit telefoongesprek op is gewezen dat als hij de BMW wil verkopen, dan het volledige contract afgekocht moet worden.
2.4.
[handelsnaam] heeft op 13 november 2021 de BMW verkocht. Met het geld van de opbrengst van de BMW heeft [eiser] een loods gekocht. Bij brief van 16 november 2021 heeft Rabobank aan [handelsnaam] een afkoopvoorstel voor de leaseovereenkomst gedaan. Dit voorstel was geldig tot 30 november 2021. In deze brief ging Rabobank er van uit dat de BMW nog niet verkocht was. Toen Rabobank er achter kwam dat de BMW was verkocht, heeft zij op 25 november 2021 nog een brief aan [handelsnaam] gestuurd waarin staat dat de BMW is verkocht en dat [handelsnaam] daarom binnen vijf dagen de restantschuld moet betalen.
2.5.
[handelsnaam] heeft de schuld niet op tijd betaald en heeft aan Rabobank laten weten dat hij in het tweede kwartaal in 2022 zou betalen. Rabobank heeft op 7 januari 2022 laten weten dat dit niet mogelijk is en heeft meegedeeld dat een nieuw afkoopvoorstel zal worden opgestuurd waarbij de in de tussentijd betaalde termijnen in mindering zijn gebracht op de restschuld. Het nieuwe afkoopvoorstel heeft Rabobank in een brief van 14 januari 2022 aan [handelsnaam] meegedeeld. Daarbij is hem opnieuw gezegd de restschuld binnen vijf dagen te betalen.
2.6.
Op 9 februari 2022 heeft Rabobank de leaseovereenkomst beëindigd, net als die van een ook door [handelsnaam] geleaste bestelwagen, merk Nissan. Hem is daarbij gezegd de restschulden van de beide overeenkomsten uiterlijk op 16 februari 2022 aan Rabobank te betalen. De bestelwagen, merk Nissan, is nadien door Rabobank ingenomen en dat contract is afgewikkeld doordat [handelsnaam] de na inname resterende schuld van dat contract heeft voldaan.
2.7.
[handelsnaam] heeft de restschuld (ten aanzien van de BMW) begin april 2022 volledig betaald. Rabobank heeft bij brief van 13 april 2022 de ontvangst van het geld bevestigd.
2.8.
Op 9 mei 2022 heeft Rabobank aan [handelsnaam] een brief gestuurd waarin wordt meegedeeld dat [eiser] en [handelsnaam] (naar de voorzieningenrechter begrijpt: met terugwerkende kracht) per 13 november 2022 zijn opgenomen in het Incidentenregister en het Interne en Externe Verwijzingsregister (hierna: de registers). De in die brief vermelde reden voor opname is het feit dat [handelsnaam] de BMW, het onderpand, zonder toestemming van Rabobank heeft verkocht. Rabobank heeft van deze onttrekking aangifte gedaan bij de politie.
2.9.
Bij brief van 17 mei 2022 heeft Rabobank aan [eiser] laten weten dat de klantrelatie per 18 juli 2022 wordt opgezegd vanwege de opname in de registers. Hierdoor kan [handelsnaam] zijn bankrekeningen bij Rabobank niet meer gebruiken.
2.10.
[handelsnaam] heeft bezwaar gemaakt tegen opname in de registers. Voor Rabobank was dit bezwaar geen reden om tot een andere conclusie te komen. [handelsnaam] vordert daarom in dit kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
Rabobank te bevelen binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis de naam van [handelsnaam] te verwijderen uit alle registers;
Rabobank te bevelen binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis [handelsnaam] vrijelijk toegang te verschaffen tot de betaalrekening, betaalpassen, creditcards en normale bijschrijvingen en afschrijvingen op die rekeningen;
Rabobank te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 2.500,- per dag als Rabobank niet voldoet aan de veroordelingen onder 1 en 2 en het bewijs daarvan niet door middel van een aangetekende brief aan [handelsnaam] binnen 48 uur na het wijzen van het vonnis heeft overgelegd;
Rabobank te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Rabobank te veroordelen tot betaling van de nakosten.
2.11.
Rabobank voert verweer. Primair stelt zij zich op het standpunt dat [handelsnaam] geen spoedeisend belang heeft. Als de voorzieningenrechter van oordeel is dat dit anders is, dan vraagt zij de vorderingen af te wijzen en [handelsnaam] te veroordelen in de proceskosten.
2.12.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

Spoedeisend belang

3.1.
[handelsnaam] heeft voldoende spoedeisend belang bij haar vorderingen omdat hij al enige tijd geen beschikking meer heeft over zijn bankrekeningen bij Rabobank en omdat voldoende aannemelijk is gebleken dat hij door de registraties bij andere banken geen zakelijke bankrekening kan openen, zoals voor zijn onderneming noodzakelijk. Daarmee is de spoedeisendheid gegeven.
Inhoudelijke beoordeling
3.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in een kort geding gaat om de vraag of – vooruitlopend op de uitkomst van een bodemprocedure – een voorlopige voorziening moet worden gegeven. Dat betekent kort gezegd dat, zonder verder onderzoek, al voldoende duidelijk moet zijn dat een bodemrechter de vorderingen zal toewijzen. In deze zaak is dat voldoende duidelijk geworden, zodat de vorderingen zullen worden toegewezen. Hieronder wordt uitgelegd waarom.
3.3.
Tussen partijen staat vast dat [handelsnaam] zich niet aan de voorwaarden van de leaseovereenkomst heeft gehouden. Hij heeft zonder schriftelijke toestemming van Rabobank de BMW verkocht aan een derde. Dat had hij niet mogen doen op grond van artikel 11 lid 1 van de algemene voorwaarden. Deze handelwijze van [handelsnaam] kan worden aangemerkt als een strafbaar feit, namelijk het opzettelijk zijn eigen goed onttrekken aan een pandrecht van een ander. Op grond daarvan kon Rabobank [handelsnaam] in beginsel opnemen in de registers en de bankrelatie vervolgens opzeggen. Maar voor opname in de registers (met dat gevolg) moet ook worden getoetst of dit proportioneel is.
3.4.
Nadat Rabobank in november 2021 ontdekte dat de BMW was verkocht gaf dat voor haar op dat moment geen aanleiding om [handelsnaam] in de registers op te nemen. Rabobank heeft bij brief van 25 november 2022 [handelsnaam] in dat kader gevraagd om binnen vijf dagen de restschuld te betalen. In die brief staat niet dat [handelsnaam] door zijn handelwijze de veiligheid en integriteit van de financiële sector heeft geschaad. [handelsnaam] heeft aan het verzoek tot betaling van de restschuld niet voldaan en heeft de opbrengst van de BMW voor iets anders gebruikt. Wel heeft [handelsnaam] aan Rabobank laten weten dat hij in het tweede kwartaal van 2022 zou betalen en dit heeft hij uiteindelijk ook gedaan. Pas nadat [handelsnaam] de schuld had betaald heeft Rabobank hem opgenomen in de registers. Daarna is de bankrelatie opgezegd.
3.5.
Op de zitting is namens Rabobank naar voren gebracht dat een optelsom van omstandigheden heeft geleid tot opname in de registers. Deze optelsom bestaat uit het onttrekken van de BMW en het vervolgens niet op tijd betalen van de restschuld. Namens Rabobank is ook verklaard dat als [handelsnaam] direct na de verkoop van de BMW de restschuld had betaald, er geen reden was geweest om [handelsnaam] in de registers op te nemen. In dat geval was ook de bankrelatie niet opgezegd. Hieruit volgt dat het verwijt van Rabobank dus voornamelijk ziet op het niet tijdig betalen van de restschuld en niet zozeer op de onttrekking van de BMW.
3.6.
Gelet op deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat [handelsnaam] blijkbaar voor Rabobank niet zo’n groot gevaar of risico was voor de financiële sector dat dit aanleiding was om per november 2021 [handelsnaam] in de registers op te nemen. Dat strookt met het volgende. Wat het al dan niet aan [handelsnaam] klevende ‘gevaar’ betreft, is (in zijn voordeel) van belang dat hij voorafgaande aan de verkoop van de BMW al wel aan Rabobank had gemeld tot verkoop over te willen gaan, anders gezegd: hij heeft de gewenste beëindiging van de leaseovereenkomst en de verkoop van de BMW niet volledig voor Rabobank verheimelijkt. In dat verband telt ook mee dat [handelsnaam] , naar de voorzieningenrechter op grond van mondelinge behandeling aannemelijk oordeelt, steeds het voornemen heeft gehad de financiële verplichtingen uit de leaseovereenkomst (hoewel te laat) volledig na te komen en dat dat een reëel voornemen betrof omdat de omzet die hij in de eerste maanden van 2022 verwachtte te realiseren, daartoe voldoende grond bood. Verder is hier van belang dat [handelsnaam] bij Rabobank over een persoonlijke en een zakelijke rekening beschikte, dat die zakelijke rekening noodzakelijk is voor (het kunnen functioneren van) zijn onderneming en dat bij vermelding in de bedoelde registers het voor [handelsnaam] zeer problematisch, zo niet onmogelijk zal zijn om bij een andere bank een zakelijke rekening te openen. Omdat ook overigens niet is gebleken dat [handelsnaam] een groot gevaar of risico is voor de financiële sector en gelet op de persoonlijke en maatschappelijke context, is opname in de registers op grond van het voorgaande in dit geval niet proportioneel. Dat leidt er toe dat het belang van [handelsnaam] bij verwijdering van de registraties en het behoud van zijn bankrekening zwaarder weegt dan het belang van de bank (en de financiële sector) bij opname in de registers en opzegging van de bankrelatie. De vorderingen van [handelsnaam] worden daarom toegewezen. Rabobank moet de naam van [eiser] en [handelsnaam] uit de registers verwijderen en de bankrelatie herstellen.
Dwangsom
3.7.
Ondanks dat Rabobank stelt het vonnis te zullen respecteren en een dwangsom daarom niet nodig is, zal de gevorderde dwangsom wel worden toegewezen. Van een dergelijke toewijzing heeft Rabobank in dat geval immers ook niks te vrezen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de dwangsom te matigen en bepaalt de dwangsom naar redelijkheid en billijkheid op € 500,- per dag, met een maximum van € 100.000,-.
Proceskosten
3.8.
Omdat Rabobank ongelijk krijgt moet zij de proceskosten van [handelsnaam] betalen. De kosten van [handelsnaam] worden begroot op:
- betekening oproeping € 125,03
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.455,03
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden ook toegewezen.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
beveelt Rabobank binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis de naam van [eiser] en [handelsnaam] te verwijderen uit het Incidentenregister, het Intern Verwijzingsregister en het Extern Verwijzingsregister;
4.2.
beveelt Rabobank binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis [handelsnaam] vrijelijk toegang te verschaffen tot de betaalrekening, betaalpassen, creditcards en normale bijschrijvingen en afschrijvingen op die rekening;
4.3.
veroordeelt Rabobank om aan [handelsnaam] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 4.1 en/of 4.2 uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
4.4.
veroordeelt Rabobank tot betaling van de proceskosten van [handelsnaam] , tot de uitspraak begroot op € 1.455,03, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt Rabobank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: