In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 november 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], handelend onder de naam [handelsnaam], en de coöperatie Rabobank U.A. De zaak betreft een leaseovereenkomst voor een BMW, waarbij Rabobank een pandrecht had op het voertuig. [handelsnaam] heeft de BMW verkocht zonder schriftelijke toestemming van Rabobank, wat in strijd was met de algemene voorwaarden van de leaseovereenkomst. Rabobank heeft hierop [handelsnaam] opgenomen in het Incidentenregister en het Intern en Extern Verwijzingsregister, wat leidde tot de opzegging van de bankrelatie.
In het kort geding vorderde [handelsnaam] dat Rabobank binnen 24 uur na het vonnis zijn naam uit de registers zou verwijderen en hem toegang zou geven tot zijn bankrekeningen. De voorzieningenrechter oordeelde dat [handelsnaam] voldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, aangezien hij door de opname in de registers geen zakelijke bankrekening kon openen, wat essentieel was voor zijn onderneming.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de opname in de registers niet proportioneel was, gezien de omstandigheden van de zaak. [handelsnaam] had Rabobank voorafgaand aan de verkoop van de BMW geïnformeerd over zijn voornemen om het voertuig te verkopen. De rechter oordeelde dat het belang van [handelsnaam] bij verwijdering uit de registers en herstel van de bankrelatie zwaarder woog dan het belang van Rabobank bij de opname in de registers. De vorderingen van [handelsnaam] werden toegewezen, en Rabobank werd veroordeeld tot betaling van een dwangsom en de proceskosten.