In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 november 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming Midden Nederland tot ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige (voornaam)], geboren op [geboortedatum] 2021. De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met als onderbouwing dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] binnen een complex gezinssysteem. Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig geweest. De ouders zijn van mening dat er geen noodzaak is voor een ondertoezichtstelling, omdat zij in staat zijn om samen te werken in het belang van hun kind.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen kindsignalen zijn die wijzen op een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)]. Hoewel er zorgen zijn over de opvoedsituatie en de context waarin [minderjarige (voornaam)] opgroeit, is de kinderrechter van oordeel dat de ouders voldoende hebben geleerd van hun eerdere ervaringen en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de ontwikkeling van [minderjarige (voornaam)] ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling afgewezen, met de overweging dat de ouders in staat zijn om de zorg voor hun kind op zich te nemen en dat er geen wettelijke basis is voor de gevraagde maatregel.
De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft benadrukt dat een ondertoezichtstelling een ingrijpende maatregel is die alleen kan worden opgelegd als aan alle wettelijke vereisten is voldaan.