In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2022, is de verdachte beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van in totaal 9.000 euro. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2022. De officier van justitie, mr. R.E. Craenen, heeft de verdachte beschuldigd van het verhullen van de herkomst van het geld, dat afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld aan de hand van verschillende documenten en verklaringen van betrokkenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 januari 2019 te Utrecht een bedrag van 5.000 euro heeft gewitgewassen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De officier van justitie had een taakstraf van 40 uren geëist, maar de rechtbank heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, onder verwijzing naar de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en eerdere veroordelingen van de verdachte.
Daarnaast hebben twee benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel. De rechtbank heeft de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte veroordeeld, die tot op dat moment op nihil zijn begroot.