ECLI:NL:RBMNE:2022:5138

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
16-045726-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag en niet-ontvankelijkheid benadeelde partijen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2022, is de verdachte beschuldigd van witwassen van een geldbedrag van in totaal 9.000 euro. De rechtbank heeft op tegenspraak geoordeeld naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2022. De officier van justitie, mr. R.E. Craenen, heeft de verdachte beschuldigd van het verhullen van de herkomst van het geld, dat afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte heeft tijdens de zitting een bekennende verklaring afgelegd en de rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld aan de hand van verschillende documenten en verklaringen van betrokkenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 januari 2019 te Utrecht een bedrag van 5.000 euro heeft gewitgewassen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De officier van justitie had een taakstraf van 40 uren geëist, maar de rechtbank heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen, onder verwijzing naar de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting en eerdere veroordelingen van de verdachte.

Daarnaast hebben twee benadeelde partijen, [benadeelde 1] en [benadeelde 2], schadevergoeding gevorderd, maar de rechtbank heeft hen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel. De rechtbank heeft de benadeelde partijen in de kosten van de verdachte veroordeeld, die tot op dat moment op nihil zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-045726-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D van den Broek, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
op 5 januari 2019 te Utrecht en/of te Veenendaal en/of te Odijk een hoeveelheid geld (in totaal 9.000 euro) heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen gelet op de bekennende verklaring van verdachte en de (overige) bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegde pleitnota en heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Het hierna bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de gebruikte bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 november 2022;
  • een geschrift, genummerd PL0600-2019008369-2 en gedateerd 6 januari 2019, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant] , doorgenummerde pagina 53 e.v.;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , mede namens [benadeelde 1] van 6 januari 2019, genummerd PL0600-2019008369-1, opgemaakt door de politie Eenheid Oost-Nederland, inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 2] , doorgenummerde pagina 30 e.v..

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 5 januari 2019 te Utrecht, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (in totaal 5.000,00 euro), de herkomst heeft verhuld, en heeft verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , was, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
witwassen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat voor de strafmaat onder meer relevant is dat de redelijke termijn is overschreden en artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid dat verdachte heeft bekend, dat uit het reclasseringsrapport blijkt dat hij zijn leven op de rit heeft en dat hij momenteel hard werkt om zijn schulden uit het verleden weg te werken. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat vergelijkbare zaken doorgaans op een OM-hoorzitting worden behandeld. Gelet op deze omstandigheden tezamen genomen, verzoekt de raadsvrouw aan verdachte geen nadere straf of maatregel op te leggen en subsidiair een geheel voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf voor een korte duur op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 5.000, door zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor het storten van een geldbedrag van € 9.000 afkomstig van diefstal, en daarvan vervolgens met drie pintransacties een bedrag van in totaal € 5.000 contant te maken. Verdachte was hiervoor een vergoeding in het vooruitzicht gesteld. Door witwassen van geld wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Bovendien werkt de vermenging van crimineel verworven vermogen met ogenschijnlijk legaal vermogen ondermijning van de rechtsorde in de hand. Verdachte heeft hier kennelijk geen oog voor gehad.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 oktober 2022, waaruit onder meer blijkt dat verdachte na het plegen van het onderhavige feit, te weten op 10 september 2020, voor onder andere diefstal met geweld is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf van 40 maanden.
De straf
De rechtbank heeft, gelet op voornoemde eerdere veroordeling en hetgeen is bepaald in artikel 63 Wetboek van Strafrecht, de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte gelijktijdig voor die feiten en de onderhavige zaak zou zijn berecht.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf daarnaast rekening mee dat de redelijke termijn voor berechting van strafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), vastgesteld op twee jaar, is overschreden met ongeveer 1 jaar en 6 maanden, in dit geval gerekend vanaf de datum van het eerste verhoor van verdachte op 27 mei 2019.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Hoewel de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, een (voorwaardelijke) taakstraf in beginsel passend acht, zal zij – met name gezien de omstandigheid dat verdachte tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de datum van dit vonnis is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf in combinatie met de overschrijding van de redelijke termijn – tot het opleggen daarvan niet overgaan. De rechtbank ziet op dit moment geen meerwaarde in het opleggen van een straf, ook niet in een voorwaardelijke vorm. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht en verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van een nadere straf of maatregel.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen beiden een schadevergoeding van € 2.000. Dit bedrag zou bestaan uit immateriële schade, geleden ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen, nu uit de vordering geenszins kan worden opgemaakt dat bij benadeelden sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en er geen sprake is van een causaal verband tussen de geleden schade en het handelen van verdachte.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegde pleitnota en verzoekt om afwijzing dan wel niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van de benadeelde partijen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor toewijzing van immateriële schade moet komen vast te staan dat benadeelde partijen zijn aangetast in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In dit geval is de rechtbank op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat onvoldoende concreet is onderbouwd op basis waarvan geestelijk letsel in deze zin kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vorderingen desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen, zullen de benadeelde partijen in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door C.A.J. van Yperen, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en P.J. Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. B. van Dam en M.E. Wolters, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te te Utrecht en/of te Veenendaal en/of te Odijk,
althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (van in totaal 9.000 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , was, en/of terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.