ECLI:NL:RBMNE:2022:5136

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
16.045729.20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag afkomstig uit diefstal

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1996, werd ervan beschuldigd op 5 januari 2019 in Nederland, samen met een ander, een bedrag van 4.500 euro te hebben gewitgewassen. Dit bedrag was afkomstig van een diefstal van in totaal 75.250 euro. De rechtbank heeft het vonnis bij verstek gewezen na een terechtzitting op 14 november 2022, waar de officier van justitie, mr. R.E. Craenen, de vordering en standpunten naar voren bracht. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, voor feit 2, het witwassen van het geldbedrag, achtte de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte wel bewezen. De verdachte had op verzoek van een ander een bedrag van 5.000 euro op zijn rekening laten storten, dit bedrag vervolgens contant opgenomen en aan die ander overhandigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was, en dat hij zich schuldig had gemaakt aan opzetwitwassen.

Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen, maar verklaarde de verdachte schuldig. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor geestelijk letsel als gevolg van de feiten. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16-045729-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 5 januari 2019 te Veenendaal en/of te Voorthuizen, gemeente Barneveld, en/of te Utrecht en/of te Woerden in vereniging 75.250 euro heeft gestolen door middel van een valse sleutel;
Feit 2 op 5 januari 2019 te Utrecht en/of te Voorthuizen en/of te Barneveld, althans in Nederland, in vereniging een hoeveelheid geld (in totaal 75.250 euro) heeft witgewassen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend te bewijzen en vordert vrijspraak voor dit feit. De officier van justitie acht het onder feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen op grond van de bewijsmiddelen zoals deze zich in het dossier bevinden.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet uit het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij (het medeplegen van) de diefstal van een geldbedrag. De rechtbank zal verdachte hier dan ook van vrijspreken.
Bewijsmiddelen feit 2 primair [1]
-
Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2] en [benadeelde 1] d.d. 6 januari 2019
[benadeelde 2] heeft aangifte gedaan, mede namens slachtoffer [benadeelde 1] , en heeft bij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik doe hierbij aangifte van diefstal van twee bankpassen van mijn echtgenote en het frauduleus opnemen en overboeken van een groot geldbedrag van onze gezamenlijke bankrekeningen. Het geld is overgeboekt vanaf onze spaarrekening naar onze lopende rekening en vervolgens overgeboekt en/of opgenomen uit een geldautomaat. (…) Hierna boekte men 30.000,- euro over van de spaarrekening naar de lopende rekening waarna er 5.000,- euro werd overgeboekt naar [verdachte] , rekeningnummer [rekeningnummer] . [2]
-
Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 17 mei 2019
Ik was gebeld door een vriend van mij genaamd [naam] met de vraag of ik 5000 euro op mijn rekening kon laten storten. Ik heb niet doorgevraagd.
Wij hebben bij de Rabobank afgesproken.
Ik heb 2 x 2000 euro per keer opgenomen. Ik heb daarna 500 euro opgenomen. Ik had zelf nog 320 op zak. Ik heb [naam] 4820 gegeven. Het resterende bedrag van 30 euro was mijn aandeel. [3]
-
Proces-verbaal van verdenking [verdachte] d.d. 14 juni 2019
Verbalisant [verbalisant] heeft in het proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 5 januari 2019, omstreeks 19.47 uur is er een bedrag van 5.000,- euro overgeschreven naar bankrekening [rekeningnummer] . Uit de gevorderde banktransactiegegevens bleek dat enkele minuten na de overschrijving een bedrag van 4.500,- euro bij een geldautomaat was opgenomen. [4]
Bewijsoverweging feit 2 primair
Op grond van de voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op verzoek van een ander, een van diefstal afkomstig geldbedrag van € 5.000 op zijn rekening heeft laten storten. Van dit bedrag heeft verdachte nagenoeg direct daarna op een afgesproken locatie € 4.500 contant opgenomen en aan die ander overhandigd. In ruil hiervoor heeft verdachte een geldelijke vergoeding van € 30 ontvangen. Verdachte heeft geen vragen gesteld over waarom het aanzienlijke bedrag op zijn rekening gestort moest worden en dit direct contant moest worden gemaakt en overhandigd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de uiterlijke verschijningsvorm van de voornoemde gedragingen dat verdachte wist dat het door hem op zijn bankrekening ontvangen en vervolgens gepinde geldbedrag uit misdrijf afkomstig was, zodat hij zich door zijn handelen schuldig heeft gemaakt aan het verhullen van de herkomst van uit diefstal afkomstig geld en daarmee aan opzetwitwassen van het gepinde geldbedrag van € 4.500. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat verdachte wisselend heeft verklaard over de feitelijke toedracht rondom het pinnen van het geld, de aanwezigheid daarbij van [naam] en de wijze van overhandigden van het contante geldbedrag. De rechtbank acht gelet op de gebezigde bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte nauw en bewust met een ander heeft samengewerkt, zodat sprake is van medeplegen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2 primair
op 5 januari 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (4.500 euro), de herkomst heeft verhuld en heeft verhuld wie de rechthebbende, te weten [benadeelde 2] en [benadeelde 1] , van dat voorwerp was, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
witwassen

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een taakstraf van 30 uren, met aftrek van het voorarrest, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 15 dagen hechtenis, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
8.2
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het met opzet witwassen van een geldbedrag van € 4.500, door dit geldbedrag op verzoek van een ander op zijn bankrekening te laten storten, dit bedrag direct daarop bij een geldautomaat op te nemen en vervolgens contant aan die ander te overhandigen. Door witwassen van geld wordt het plegen van criminele activiteiten bevorderd, vergemakkelijkt en in stand gehouden. Bovendien werkt de vermenging van crimineel verworven vermogen met ogenschijnlijk legaal vermogen ondermijning van de rechtsorde in de hand.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 7 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
De straf
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 21 juli 2020 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 230 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en een werkstraf van 190 uren. Op 28 september 2020 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf daarnaast rekening mee dat de op twee jaar vastgestelde redelijke termijn van berechting van strafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met het vonnis van heden, hier rekenend vanaf het verhoor van verdachte bij de politie op 17 mei 2019, is overschreden met ongeveer 1 jaar en 6 maanden.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Hoewel de rechtbank, gelet op de ernst van het feit, een taakstraf in beginsel een passende straf acht, zal zij tot het opleggen daarvan niet overgaan. Met name de omstandigheid dat verdachte tussen het plegen van het bewezenverklaarde feit en de datum van dit vonnis is veroordeeld tot een forse gevangenisstraffen, tezamen genomen met de overschrijding van de redelijke termijn, maken het opleggen van een (taak)straf of maatregel in dit geval niet langer passend, ook niet in voorwaardelijke vorm. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 9a Wetboek van Strafrecht en verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen beide een schadevergoeding van € 2.000,00. Dit bedrag zou bestaan uit door de benadeelde partijen geleden immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, nu daaruit geenszins kan worden opgemaakt dat bij benadeelden sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en geen sprake is van een voldoende direct en rechtstreeks verband tussen de gestelde geleden schade als gevolg van de diefstal van het geld en het handelen van verdachte, te weten witwassen.
9.2
Het oordeel van de rechtbank
Voor toewijzing van immateriële schade moet komen vast te staan dat benadeelde partijen zijn aangetast in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106 BW, aanhef en onder b. Van deze aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daarvoor is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. In dit geval is de rechtbank op grond van het dossier en de vordering tot schadevergoeding van oordeel dat onvoldoende concreet is onderbouwd op basis waarvan geestelijk letsel in deze zin kan worden vastgesteld. De rechtbank zal de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] reeds daarom niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vordering, zullen de zij tevens in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde niet bewezen en spreek verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 primair tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Geen straf
- bepaalt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- verklaart de benadeelde partij van [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij van [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door C.A.J. van Yperen, voorzitter, mrs. H.A. Brouwer en P.J. Blok, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. B. van Dam en M.E. Wolters, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te Veenendaal en/of te Voorthuizen, gemeente
Barneveld, en/of te Utrecht en/of te Woerden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid geld (van in totaal 75.250 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen hoeveelheid geld onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers
heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met de pinpas en/of pincode
van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] (via een inlogmogelijkheid bij de Rabobank)
(al dan niet online) geld overgeboekt naar andere rekeningen vanaf de rekening van
die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 1] , en/of tot welk gebruik hij, verdachte, en/of zijn
mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
2
hij op of omstreeks 5 januari 2019 te te Utrecht en/of te Voorthuizen en/of te
Barneveld, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (van in totaal 75.250 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing
heeft/hebben verborgen en/of verhuld, en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten [benadeelde 2] en/of [benadeelde 1] , was, en/of
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs
moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 januari 2019, te Woerden, althans in Nederland,
een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (van in totaal 75.250 euro), heeft
verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 februari 2020, genummerd PL0900-2019007360, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met pagina 255. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Procesdossier, pagina 30
3.Procesdossier, pagina 231.
4.Procesdossier, pagina 98.