In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 november 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1996, werd ervan beschuldigd op 5 januari 2019 in Nederland, samen met een ander, een bedrag van 4.500 euro te hebben gewitgewassen. Dit bedrag was afkomstig van een diefstal van in totaal 75.250 euro. De rechtbank heeft het vonnis bij verstek gewezen na een terechtzitting op 14 november 2022, waar de officier van justitie, mr. R.E. Craenen, de vordering en standpunten naar voren bracht. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het onder feit 1 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, voor feit 2, het witwassen van het geldbedrag, achtte de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte wel bewezen. De verdachte had op verzoek van een ander een bedrag van 5.000 euro op zijn rekening laten storten, dit bedrag vervolgens contant opgenomen en aan die ander overhandigd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was, en dat hij zich schuldig had gemaakt aan opzetwitwassen.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank besloot geen straf of maatregel op te leggen, maar verklaarde de verdachte schuldig. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat zij onvoldoende bewijs hadden geleverd voor geestelijk letsel als gevolg van de feiten. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil.