In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2022 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1996, werd ervan verdacht op 5 januari 2019 in Utrecht, Veenendaal en/of Odijk een bedrag van in totaal € 9.000 te hebben gewitgewassen. De rechtbank heeft op 14 november 2022 een terechtzitting gehouden, waar de officier van justitie, mr. R.E. Craenen, de vordering heeft gepresenteerd en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. D van den Broek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft het tenlastegelegde feit bekend, en de rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbaal van aangifte, in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit, namelijk het verhullen van de herkomst van een geldbedrag, wettig en overtuigend bewezen is. De rechtbank heeft echter besloten om geen straf of maatregel op te leggen, onder verwijzing naar de omstandigheden van de zaak, waaronder de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd voor geestelijk letsel. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering, tot op heden begroot op nihil.