ECLI:NL:RBMNE:2022:5133

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 2513
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om kwijtschelding van vorderingen in het kader van Bbz en Tozo, beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft eiser, een ondernemer, verzocht om kwijtschelding van vorderingen die de Regionale Sociale Dienst (RDWI) op hem heeft in het kader van de Bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) en de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Eiser had eerder geldleningen ontvangen van de RDWI, maar in een later besluit heeft de RDWI de te veel verstrekte uitkering op grond van de Tozo teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn verzoek om kwijtschelding, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door de RDWI. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 26 oktober 2022 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de RDWI onredelijk handelde door te stellen dat de periode van 60 maanden nog niet was volgelopen. Eiser betoogde dat hij door de coronamaatregelen niet kon werken en dat dit een bijzondere omstandigheid was die de RDWI had moeten erkennen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de RDWI terecht heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor kwijtschelding, omdat hij nog niet gedurende vijf jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De rechtbank achtte het beleid van de RDWI niet kennelijk onredelijk en concludeerde dat de omstandigheden van eiser geen reden vormden om van de beleidsregels af te wijken.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen gelijk heeft gekregen in zijn verzoek om kwijtschelding. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 28 november 2022 en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2513

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

Het dagelijks bestuur van de RDWI, Regionale Sociale Dienst, verweerder

(gemachtigde: V. Tuchkova).

Inleiding en procesverloop

In de besluiten van 12 oktober 2018 en 5 april 2019 heeft verweerder aan eiser bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). In het besluit van 29 mei 2020 heeft verweerder aan eiser een geldlening toegekend op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). In het besluit van 11 maart 2021 heeft verweerder de te veel (en daarmee ten onrechte) aan eiser verstrekte uitkering op grond van de Tozo van hem teruggevorderd.
Eiser heeft verzocht om kwijtschelding van de vorderingen die verweerder in het kader van bovengenoemde besluiten op hem heeft.
In het besluit van 7 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
In het besluit van 11 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij vindt het onredelijk dat verweerder aan hem tegenwerpt dat de periode van 60 maanden nog niet is volgelopen, omdat de vorderingen die verweerder op hem heeft nu eenmaal nog geen 60 maanden bestaan. Eiser vindt verder dat verweerder op grond van bijzondere individuele omstandigheden van de beleidsregels had moeten afwijken. Eiser wijst er hierbij op dat hij door de overheidsmaatregelen rondom het coronavirus gedwongen werd om niet te werken.
2. De rechtbank overweegt en oordeelt als volgt. Verweerder heeft beleidsregels [1] ontwikkeld ten aanzien van het afzien van (verdere) terug- en/of invordering van vorderingen in het kader van het Bbz en de Tozo. Dit beleid houdt onder meer in dat verweerder van (verdere) terug- en/of invordering kan afzien, indien belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser nog niet gedurende vijf jaar (60 maanden) aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Verweerder heeft daarom terecht beslist dat eiser op grond van genoemde beleidsregel niet in aanmerking komt voor kwijtschelding van de vorderingen die verweerder op hem heeft. De omstandigheid dat eiser door de maatregelen rondom het coronavirus niet kon werken, heeft verweerder niet hoeven aanmerken als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder van de beleidsregels had moeten afwijken.
3. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Beleidsregels Terug- en Invordering Bbz 2004 en artikel 10 van de Beleidsregel herziening, intrekking en terugvordering RDWI 2016.