4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
16-045728-20 feit 1
De rechtbank acht, in lijn met het betoog van de officier van justitie en de raadsvrouw, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem verweten gekwalificeerde diefstal al dan niet tezamen met anderen heeft gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet worden geconcludeerd dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de wegneming van een geldbedrag zoals dat is ten laste gelegd. De rechtbank zal verdachte dan ook van vrijspreken van dit feit.
16-045728-20 feit 2
Ten aanzien van feit 2 stelt de rechtbank vast dat enkel het witwassen door verdachte zelf en niet (tevens) het medeplegen van witwassen aan hem ten laste is gelegd. De rechtbank overweegt dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld dat verdachte zelfstandig een witwashandeling heeft verricht. Het (verondersteld) door verdachte in ontvangst nemen van een geldbedrag dat door een ander op diens rekening is ontvangen en door die ander vervolgens is gepind, is immers niet aan te merken als een verhullen of verbergen zoals aan hem ten laste gelegd. De rechtbank spreekt verdachte reeds daarom vrij van het hem ten laste gelegde witwassen.
De rechtbank komt zodoende niet toe aan de bewijsverweren van de raadsvrouw inhoudende dat verdachte op andere gronden moet worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
05-153476-20 feit 1 en feit 2
-
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 12 juni 2020
[getuige] heeft als getuige bij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben woonachtig aan de [adres 2] te [plaats] . Mijn woning betreft een bovenwoning. Vanuit mijn woning heb ik vrij zicht op een school. Deze school wordt momenteel gerenoveerd. Het terrein om de school is afgebakend met grote metalen hekken. Op 11 juni 2020 omstreeks 00.25 uur hoorde ik veel lawaai van buiten komen. Ik keek vervolgens naar buiten en zag 4 personen lopen op het bouwterrein, achter het hek. Vervolgens heb ik 112 gebeld.
-
Proces-verbaal van aanhouding verdachte d.d. 11 juni 2020
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 11 juni 2020 omstreeks 00:39 uur, hielden wij op de locatie [adres 1] , [plaats] , als verdachte aan:
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1995
Op 11 juni 2020, omstreeks 00.31 uur, kregen wij verbalisanten de melding om te gaan naar de [adres 1] te [plaats] . Aldaar zou de melder personen op het bouwterrein zien lopen die veel lawaai zouden veroorzaken. Omstreeks 00.35 uur, kwamen wij verbalisanten ter plaatse op het bovengenoemde adres. Ik zag direct drie personen aan de voorzijde van het pand. Ik zag dat deze drie personen zich op het bouwterrein tussen de hekken bevonden. Ik zag dat de drie personen bij een aantal bouwgereedschappen stonden. Ik, [verbalisant 1] , zag dat die drie personen schichtig naar ons keken en bij het zien van ons weg renden.
-
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2020
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in het proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik ben vervolgens samen met collega [verbalisant 4] naar de plek gegaan waar ik de verdachten als eerste zag om te kijken of daar sporen van een inbraak waren achter gebleven. Ik zag de verdachten als eerste rechts van de hoofdingang, achter de hekken. Vervolgens zag ik dat er een raam open stond. Dit raam zit rechts ten opzichte van de hoofdingang en kwam uit op een soort keuken. Ik zag dat onder aan het raamkozijn een moetspoor zat en dat het rubber in het raam kozijn verbogen was. Het rubber van het raamkozijn was zowel aan de onderkant als bovenkant verbogen. Op de vensterbank bij het raam zag ik een afdruk van een schoen. Onder het raam, aan de buitenzijde, lag een vloerschuurmachine, een soort van tas met gereedschap en een wit met zwart apparaat.
-
Proces-verbaal van aangifte [aangever] namens [bedrijf] d.d. 11 juni 2020
[aangever] heeft als aangever bij de politie onder meer het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik ben op dit moment werkzaam bij bedrijf [bedrijf] Mijn functie is uitvoerder bij een renovatie project gelegen aan de [adres 1] te [plaats] . Het betreft hier een school genaamd " [naam school] ", die gerenoveerd wordt. Het buitengedeelte waar wij onze werkzaamheden verrichtten is omheind met stalen hekken en voorzien van het bord "verboden voor onbevoegden”.
Op woensdag 10 juni 2020 heb ik het pand waar wij onze werkzaamheden verrichten afgesloten om ongeveer 16:00 uur. Het pand was op dat moment in goede orde en onbeschadigde toestand achtergelaten door mij. Nadat ik het alarm in het gebouw had ingeschakeld heb ik het bouwterrein verder afgesloten en verlaten. Op donderdag 07.00 uur kwam ik bij de ingang van het hek.
Na enkele minuten kwam er een medewerker naar mij toe en vertelde dat er was
ingebroken. Ik zag dat het kozijn ontzet was.
Ik zag dat er een schuurmachine en diversen andere gereedschappen buiten op het terrein lagen, deze gereedschappen lagen er niet toen ik gisteren het pand had afgesloten. Het gereedschap hoorde binnen te liggen in het pand.
De onderaannemers troffen buiten een schuurmachine, verfspuitmachine en diverse ander gereedschappen aan. Buiten het hek in de struiken werd even later twee koffers gevonden van het merk Makita. Inhoud hiervan waren twee boormachines met diversen accu's.
Bewijsoverwegingen
05-153476-20 feit 1 en feit 2
Op grond van de inhoud van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat getuige [getuige] om 00.25 uur een viertal personen heeft zien staan achter het hek op het betreffende bouwterrein. Om 00.31 uur kwam hiervan een melding binnen bij de politie. Slechts vier minuten later, om 00.35 uur, kwamen de verbalisanten ter plaatse en daar zagen zij drie personen, onder wie verdachte, op het bouwterrein tussen de hekken. De drie personen stonden buiten, bij meerdere bouwgereedschappen, welke gereedschappen blijkens de aangifte nog in het pand lagen toen aangever de middag daarvoor om 16.00 uur het pand had afgesloten en het terrein had verlaten. Verdachte en zijn medeverdachten renden bij het zien van de politie weg en werden vervolgens aangehouden.
Verdachte heeft als verklaring voor zijn aanwezigheid op het besloten bouwterrein die betreffende nacht ter terechtzitting verklaard dat hij samen met een vriend, medeverdachte [medeverdachte] , meereed in een auto, dat die [medeverdachte] vervolgens uitstapte en dat verdachte in de auto op hem moest wachten. Omdat [medeverdachte] lang wegbleef, zou verdachte hem zijn gaan zoeken op het bouwterrein. Verdachte zou hier slechts enkele minuten zijn geweest.
De rechtbank acht deze lezing van verdachte niet aannemelijk geworden. Daarbij is allereerst van belang dat verdachte deze verklaring, nadat hij zich in het verhoor bij de politie op zijn zwijgrecht had beroepen, eerst ter zitting heeft afgelegd, op een moment dat het einddossier gereed was en hij zijn verklaring daarop heeft kunnen afstemmen. Daarbij komt dat getuige [getuige] om 00.25 uur vier personen had gezien op het bouwterrein en op dat moment veel lawaai hoorde. Verdachte is tien minuten later door de politie op het terrein aangetroffen, samen met twee andere personen en dus niet slechts met medeverdachte [medeverdachte] . De verklaring van verdachte dat hij op het moment dat de politie ter plaatse kwam nog maar enkele minuten op het terrein was, past daar niet bij.
Gelet op het gebezigde bewijs kan het – naar uiterlijke verschijningsvormen – niet anders zijn dan dat verdachte zich met de medeverdachten op het terrein bevond om het op het terrein nabij de verdachten aangetroffen gereedschap weg te nemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot diefstal met braak en inklimming. Door zich met anderen op het met hekken omheinde besloten bouwterrein te begeven, heeft verdachte zich tegelijkertijd schuldig gemaakt aan het medeplegen van erfvredebreuk.