ECLI:NL:RBMNE:2022:5114

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
16.006967.19 en 21.007038.17 (tul)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging woninginbraak en wederspannigheid met bewijswaardering en strafoplegging

Op 5 december 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 oktober 2018 samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning in [woonplaats]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraakpoging, onder andere door het aantreffen van schoensporen die overeenkomen met de schoenen van de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte zich verzet tegen zijn aanhouding door de politie, wat heeft geleid tot de tenlastelegging van wederspannigheid. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 1 dag had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden opgelegd, met een proeftijd van 2 jaar. Dit besluit is genomen met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure, die meer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen schoenen gelast, omdat deze niet vatbaar waren voor verbeurdverklaring. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16.006967.19 en 21.007038.17 (tul)
Vonnis van de meervoudige kamer van 5 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1997] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen de (gemachtigde) raadsvrouw van verdachte, mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht, naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1:op 5 oktober 2018 te [woonplaats] met (een) ander(en) heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres] ;
feit 2:zich op 5 oktober 2018 te Naarden heeft verzet tegen zijn aanhouding.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde en zich ten aanzien van een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverwegingen feit 1
Het verweer van de raadsvrouw komt er in de kern op neer dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van verdachte bij de inbraakpoging in de betreffende woning. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er is gepoogd in te breken in de betreffende woning, en dat er meerdere (in elk geval drie) personen bij die inbraakpoging betrokken waren. Er zijn braaksporen aangetroffen, er zijn schoensporen aangetroffen die zijn onderzocht en er zijn drie gevluchte verdachten aangehouden, waaronder verdachte. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte één van de personen was die bij die poging tot inbraak betrokken was.
Op grond van de in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden, in onderling
verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte inderdaad als pleger betrokken is geweest bij deze inbraakpoging. Op 5 oktober 2018 rond 21.23 uur had de (eerste) melder een harde knal vanaf de betreffende woning gehoord en zag hij twee personen gehurkt zitten die zich duidelijk aan het verstoppen waren. Toen één van de agenten kort erna, om 21.29 uur, bij de woning kwam, meldde een automobiliste dat zij zojuist drie personen had zien wegrennen uit de richting van die woning. Om 21.34 uur werd een Seat Ibiza gezien in de omgeving waar de zojuist weggelopen personen zich zouden bevinden. Aan het voertuig werd (uiteindelijk) op de A1 een stopteken gegeven en er werd gestopt op een parkeerplaats (Bastion) langs de Rijksweg A1.
Twee personen stapten uit de auto en renden weg (de derde persoon, te weten de bestuurder – medeverdachte [medeverdachte] – werd aangehouden). Om 22.25 uur werden andere verbalisanten verzocht positie in te nemen op de [straat] te [woonplaats] , ter hoogte van het viaduct onder de Rijksweg A1, omdat zich in deze buurt mogelijk de twee gevluchte verdachten zouden ophouden. Vervolgens kwam er om 22.35 uur een melding van de bewoner van de [adres] te [woonplaats] dat er een voor hem onbekende man onder zijn carport stond. Deze woning is op 200 meter gelegen van de positie die verbalisanten hadden ingenomen vanwege de even daarvoor gevluchte personen. De politie was daarom vrijwel direct ter plaatse en zag – naar later bleek – verdachte daar verdekt opgesteld staan en bij aanroepen vluchtte verdachte weg. Uiteindelijk kon verdachte, na een tweede vluchtpoging vanuit de politieauto, aangehouden worden.
Uit de hierboven vermelde tijdstippen, die steeds kort op elkaar zijn, en de beschrijving wat er op die tijdstippen werd gezien en wat er plaatsvond, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte één van de drie personen is geweest die bij de betreffende woning is weggevlucht en later ook is aangehouden. De betrokkenheid van verdachte bij die inbraakpoging wordt ondersteund door de resultaten uit het schoensporenonderzoek. Eén van de schoensporen, aangetroffen op de vensterbank aan de rechterzijde van de erker van de woning, is waarschijnlijk veroorzaakt met de rechterschoen van verdachte. Hierbij is opgemerkt dat het profiel overeenkomt, dat de afmetingen praktisch overeenkomen en twee onregelmatigheden in het schoonspoor qua plaats en globaal in vorm overeenkomen met twee beschadigingen in de zool van de rechterschoen van verdachte en de door het schoenspoor weergegeven slijtage vertoont bovendien overeenkomst met de slijtage aan de zool van de rechterschoen van verdachte. Van een ander aangetroffen schoenspoor – aangetroffen op het platte dak van de erker van de woning – is geconcludeerd dat het spoor is veroorzaakt met een schoen, soortgelijk aan de linkerschoen van verdachte.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 5 oktober 2018 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, aan de [adres] , alwaar verdachte en zijn mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevonden, goederen en/of geld van hun gading, in elk geval enig goed, dat toebehoorde aan [benadeelde] ,
weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak en inklimming, tezamen met zijn mededaders,
- over een hekwerk is geklommen en
- op een vensterbank is geklommen en/of is gaan staan en
- op het dak van een erker is geklommen en
- een schroevendraaier tussen de sluitnaad van een draai-/kiepraam heeft gestoken en/of deze heen en weer heeft bewogen/gewrikt,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2op 5 oktober 2018 te Naarden zich met geweld en/of bedreiging met geweld,heeft verzet tegen ambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (agenten van politie), werkzaamin de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding vanverdachte, door zich los te rukken/trekken van de greep van die [verbalisant 2] en slaandeen duwende bewegingen te maken naar/in die richting van die [verbalisant 1] en[verbalisant 2] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
poging tot diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning
door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming
feit 2:
wederspannigheid

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 1 dag, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en het door hem opgelopen letsel, waarbij de officier van justitie wel heeft opgemerkt dat het opgelopen letsel aan zijn eigen schuld is te wijten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de door de officier van justitie gevorderde straf in voorwaardelijke vorm op te leggen vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en het gegeven dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft met zijn mededaders geprobeerd in te breken in een woning. Inbraken zijn ergerlijke feiten die naast schade en hinder voor de gedupeerden, gevoelens van onrust en onveiligheid veroorzaken bij de betrokkenen en in de samenleving. Bovendien maakt een woninginbraak een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Vervolgens heeft hij geprobeerd te ontkomen aan de politie door voor de politie te vluchten, zelfs nadat hij al was aangehouden en geboeid in de politieauto had plaatsgenomen. Verdachte heeft zich verzet tegen zijn aanhouding en deed er alles aan om aan de politie te ontkomen. Dergelijk gedrag is ernstig, niet alleen omdat hiermee het werk van de politie wordt bemoeilijkt, maar ook omdat de desbetreffende ambtenaren erdoor in hun gezag worden aangetast. Bovendien getuigt dergelijk gedrag jegens politieambtenaren in functie van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van het op zijn naam gestelde uittreksel justitiële documentatie van 17 oktober 2022. Hieruit volgt dat verdachte voorafgaande aan het plegen van onderhavig feit reeds meermalen is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Kennelijk heeft dat verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een vermogensdelict te plegen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de strafoplegging de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals binnen de Rechtspraak vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) betrokken. Deze oriëntatiepunten nemen voor een (voltooide) woninginbraak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden tot uitgangspunt en in geval van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden. In beginsel is – ten aanzien van alleen de poging woninginbraak – in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op zijn plaats vanwege de eerdere veroordelingen van verdachte ter zake van soortgelijke vermogensdelicten.
De rechtbank zal echter niet overgaan tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf omdat zij rekening houdt met artikel 63 Sr en de overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt geldt immers dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met een eindvonnis moet zijn afgerond. In deze zaak is verdachte op 6 oktober 2018 gehoord. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem ter zake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. Dit betekent dat het vonnis vóór 6 oktober 2020 had moeten worden uitgesproken. De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden met een periode van ruim twee jaar, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging. Deze periode komt voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De rechtbank hanteert hierbij de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit blijkt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden de straf met 10% dient te worden verminderd. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak, wordt naar bevind van zaken gehandeld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. Hiermee wordt in voldoende mate rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en artikel 63 Sr. De rechtbank heeft daarbij ook acht geslagen op de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd. Bovendien zal de rechtbank, ondanks dat verdachte ook ter zake van wederspannigheid is veroordeeld, niet uitstijgen boven de straffen die tegen de medeverdachten zijn opgelegd. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat strafvermindering op zijn plaats is vanwege het letsel van verdachte, merkt de rechtbank op dat dit letsel gevolg is van het handelen van verdachte zelf en verwerpt zij die stelling. Verdachte heeft er alles aan gedaan om aan de politie te ontkomen. Zelfs toen hij in de politie auto zat, heeft hij nog een vluchtpoging ondernomen en is hij tijdens zijn vlucht – toen hij al geboeid was – ten val gekomen op zijn voorhoofd waardoor hij letsel heeft bekomen.
De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, en merkt daarover op dat zij die eis onbegrijpelijk vindt, mede bezien in het licht van de vorderingen die kortgeleden zijn gedaan door het Openbaar Ministerie in de strafzaken tegen de medeverdachten. In die zaken werden onvoorwaardelijke gevangenisstraffen van 3 maanden gevorderd.
8.4
BESLAG
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring gevorderd van de onder verdachte inbeslaggenomen schoenen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot teruggave van de onder verdachte inbeslaggenomen schoenen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van het onder hem in beslag genomen paar schoenen (maat 40, kleur zwart, merk Brooks Adrinaline GTS) die aan hem toebehoren, aangezien dit paar schoenen niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

9.VORDERING TENUITVOERLEGGING

De officier van justitie heeft gevorderd, en de raadsvrouw heeft verzocht, de vordering af te wijzen. De rechtbank komt tot dezelfde conclusie en zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 180 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- als voorwaarde geldt dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het volgende voorwerp:
 een paar schoenen (maat 40, kleur zwart, merk Brooks Adrinaline GTS, goednummer G2275247);
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 21-007038-17
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.S. Terporten-Hop, voorzitter, mr. H. den Haan en
mr. J. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. Hardeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 december 2022.
De voorzitter, jongste rechter en de griffier zijn buiten staat het vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 5 oktober 2018 te [woonplaats]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s)
voorgenomen misdrijf
om gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd
in een woning en/of op een besloten erf waarop een woning stond, de Van
[adres] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of
tegen de wil van de rechthebbende bevond(en),
goederen en/of geld van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander
toebehoorde, te weten aan [benadeelde] ,
weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot
de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen
onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of
inklimming,
tezamen met een zijn mededaders, althans alleen,
- over een hekwerk is geklommen en/of
- op een vensterbank is geklommen en/of is gaan staan en/of
- op het dak van een erker is geklommen en/of
- een schroevendraaier, althans een voorwerp tussen de sluitnaad van een
draai/kiepraam heeft gestoken en/of deze heen en weer heeft bewogen/gewrikt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 5 oktober 2018 te Naarden, gemeente Gooise Meren,
zich met geweld en/of bedreiging met geweld,
heeft verzet
tegen een ambtenaar, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] (agenten van politie), werkzaam
in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van
verdachte,
door te rukken/te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die [verbalisant 1]
en/of [verbalisant 2] verdachte trachtte te geleiden en/of
zich los te rukken/trekken van de greep van die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] en/of slaande
en/of duwende bewegingen te maken naar/in die richting van die [verbalisant 1] en/of
[verbalisant 2] .