8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een jonge vrouw ’s nachts op straat in Utrecht. Verdachte is daarbij flink tekeer gegaan en heeft het slachtoffer onder meer tegen het lichaam geschopt terwijl zij in een kwetsbare houding en onbeschermd op de grond lag. Door toedoen van enkele omstanders zijn de geweldshandelingen van verdachte gestopt. Verdachte en het slachtoffer kenden elkaar niet, maar omdat verdachte haar dacht te herkennen, heeft zij het op een verschrikkelijke manier moeten ontgelden. Vanuit het perspectief van het slachtoffer moet het een zeer beangstigende situatie zijn geweest: ’s nachts midden op straat te worden aangevallen door een wildvreemde man, die ontzettend boos is en een verwarde indruk maakt. Het slachtoffer heeft via haar slachtofferverklaring ook te kennen gegeven wat dit incident met haar heeft gedaan. Zij is veel angstiger dan zij voorheen was en durft niet goed alleen over straat te gaan. Niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor de directe omstanders en de maatschappij in het algemeen zorgt dit soort gebeurtenissen voor gevoelens van angst, onveiligheid en wantrouwen.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 januari 2022;
- een reclasseringsadvies van 14 januari 2022, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een psychiatrisch rapport van 23 december 2021, uitgebracht door dr. B.A. Blansjaar.
Het psychiatrisch onderzoek naar verdachte heeft geleid tot de conclusie van de psychiater dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, die waarschijnlijk is veroorzaakt door het gebruik van stimulantia en andere middelen en mogelijk ook deels door onderliggende primaire psychopathologie, mogelijk een schizoaffectieve stoornis of een bipolaire stemmingsstoornis. Daarnaast is volgens de psychiater sprake van een stoornis in het gebruik van stimulantia en mogelijk ook andere middelen. Omdat de psychotische stoornis ook tijdens het plegen van het feit aanwezig was en verdachte herhaaldelijk behandeling heeft geweigerd voor zijn stoornis in het gebruik van stimulantia en andere middelen, is door de psychiater geadviseerd verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank neemt de laatstgenoemde conclusie over en beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde feit.
De psychiater beschrijft verder dat bij verdachte een hoog recidiverisico bestaat en dat een klinische psychiatrische behandeling in een Forensisch Psychiatrische Afdeling met ambulante nazorg door een forensische polikliniek dit recidivegevaar zou kunnen beperken.
De reclassering schat het algemene recidiverisico in als gemiddeld tot hoog en het risico op geweldsrecidive als gemiddeld. De reclassering sluit zich aan bij de conclusie van de psychiater dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De reclassering herkent de risicofactoren die beschreven worden door het NIFP zoals de problematische opvoedsituatie, eerder (agressief) delictgedrag, vermoedelijk middelengebruik en een psychotische stoornis. De reclassering acht het noodzakelijk om meer zicht te krijgen op het middelen- en medicatiegebruik en het effect hiervan op het psychosociaal functioneren van verdachte. De reclassering schrijft dat het risico op recidive kan worden verlaagd wanneer verdachte goed is ingesteld op medicatie en abstinent is van drugs. Net als de psychiater ziet de reclassering argumenten voor een klinische behandeling. De reclassering heeft echter twijfels over de proportionaliteit van zo’n behandeling, omdat verdachte tot op heden nog geen ambulant behandeltraject heeft gevolgd binnen een forensisch kader. Daarnaast is verdachte in detentie abstinent van middelen en is hij nu ingesteld op medicatie. De reclassering beschrijft dat de risico’s mogelijk voldoende kunnen worden beperkt met een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname).
Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken aan een ambulante behandeling, maar dat hij het niet ziet zitten om mee te werken aan een klinische opname. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij medicatie krijgt in de PI en dat hij daardoor stabiel is.
Ten slotte volgt uit het strafblad van verdachte dat het niet de eerste keer is dat verdachte met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor mishandeling. Het strafblad speelt bij het bepalen van de hoogte van de straf daarom geen rol.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor mishandeling (ingevolge artikel 300 Sr) met letsel tot gevolg uit van een geldboete. De rechtbank vindt het echter in deze situatie volstrekt niet passend om aan te sluiten bij deze oriëntatiepunten. De oorzaak daarvan ligt in de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. In dat licht acht de rechtbank het oriëntatiepunt voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging passender. Dat oriëntatiepunt houdt in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Dit oriëntatiepunt sterkt de rechtbank in haar oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, in deze zaak niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 24 november 2021 door de politierechter in Rotterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen voorwaardelijk voor wederspannigheid. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk (artikel 63 Sr).
Gelet op de persoon van verdachte is de rechtbank met de psychiater en de reclassering van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel dient te worden opgelegd met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien acht de rechtbank het van belang dat verdachte een behandeling ondergaat en op die manier hulp geboden krijgt. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat tot een andere bewezenverklaring wordt gekomen dan door de officier van justitie is gevorderd en omdat de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zwaarder weegt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. De rechtbank legt daarbij de bijzondere voorwaarden op zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, inhoudende een meldplicht, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en een drugsverbod. De rechtbank overweegt dat zij een (langdurige) klinische opname (nog) niet geboden acht, nu verdachte eerst de kans moet krijgen mee te werken aan behandeling in een ambulant kader. De rechtbank gaat over tot de oplegging van het drugsverbod, gelet op hetgeen uit de rapportages over het drugsgebruik van verdachte is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het psychiatrisch rapport en het reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.