ECLI:NL:RBMNE:2022:510

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
16-287966-21
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot diefstal met geweld en veroordeling voor mishandeling met bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1985 en gedetineerd in Detentiecentrum Zeist. De verdachte werd beschuldigd van poging tot diefstal met geweld en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot diefstal, omdat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij het oogmerk had om de tas van het slachtoffer weg te nemen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en getuigen onvoldoende aanknopingspunten boden voor de intentie tot diefstal. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij het slachtoffer op 23 oktober 2021 in Utrecht meermaals had getrapt terwijl zij op de grond lag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Bij de strafoplegging werd rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een drugsverbod. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen in haar vordering tot schadevergoeding van € 600,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.287966.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 7 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] te [woonplaats] ,
gedetineerd in Detentiecentrum Zeist,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.A. Nieli en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.C. Coster, advocaat te Utrecht, alsmede mevrouw [Medewerkster slachtofferhulp nederland] van Slachtofferhulp Nederland, namens de benadeelde partij [slachtoffer] , naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
Primair
op 23 oktober 2021 te Utrecht heeft geprobeerd een tas met inhoud van [slachtoffer] weg te nemen, terwijl deze voorgenomen diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ;
Subsidiair
op 23 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte kan het oogmerk van verdachte op het zich wederrechtelijk toe-eigenen van het tasje van aangeefster wettig en overtuigend worden bewezen. De verklaring van verdachte dat hij het tasje niet weg wilde nemen is volgens de officier van justitie ongeloofwaardig, gelet op de verklaring van aangeefster, de getuige en de bevindingen van de verbalisanten omtrent de camerabeelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde, omdat het vereiste oogmerk (de zwaarste opzetvariant) niet kan worden vastgesteld. Verdachte ontkent dat hij het tasje van aangeefster wilde stelen. Anders dan de officier van justitie is de verdediging van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte geen oogmerk kan worden afgeleid. Het enkele trekken aan het tasje is voor oogmerk namelijk onvoldoende. Aangeefster heeft bovendien gezegd ‘laat mij los’ en heeft het dus niet over haar tasje. De getuige benoemt in haar verklaring hetzelfde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring is nodig dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk had op het wegnemen van het tasje van aangeefster. Omdat verdachte ontkent dat hij het tasje wilde wegnemen, kan het oogmerk niet uit zijn verklaring worden afgeleid. Voorts is de rechtbank van oordeel dat het oogmerk ook niet kan worden afgeleid uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen van verdachte. Uit het dossier volgt wel dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar tas wilde pakken en dat de getuige heeft verklaard dat verdachte aan de tas van aangeefster heeft getrokken, maar de rechtbank ziet daarnaast geen verdere aanknopingspunten en juist contra-indicaties voor de intentie van verdachte op diefstal van het tasje. Zo ging verdachte niet door met trekken aan het tasje toen aangeefster op de grond lag, is verdachte niet weggerend maar heeft hij gewacht op de politie en hebben zowel aangeefster als de getuige verklaard dat aangeefster meermalen heeft geroepen ‘laat mij los’. Kijkend naar alle feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad om het tasje van aangeefster weg te nemen.
Bewijsmiddelen subsidiair ten laste gelegde [1]
Uit
een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer]blijkt onder meer het volgende:
Op 23 oktober 2021 omstreeks 01:23 uur liep ik samen met mijn vriendin [getuige] over straat in Utrecht. Ik zag dat de man rechtstreeks op mij af kwam lopen. Ik voelde dat hij mij vanuit het niks schopte tegen mijn rechterbeen. Ik hoorde dat de man tegen mij aan het schreeuwen was terwijl hij mij bleef schoppen op mijn rechterbeen. [2] Ik voelde dat ik werd onderuit getrapt tegen mijn benen. Ik viel voorover op de grond. Ik lag op de grond op mijn buik. Ik voelde dat de man op mijn rug en in mijn ribben trapte. Ik denk dat hij mij wel 3 a 4 keer heeft getrapt. Ik voelde dat de man doorging met trappen op mijn rug en ribben. Ik voelde dat de trap van zijn schoen ook mijn buik raakte. Ik heb tijdens het doen van de aangifte erg veel pijn aan mijn ribben, handen, achterkant van mijn rug en aan mijn rechterachterbeen. [3]
Uit
een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige]blijkt onder meer het volgende:
Ik zag dat de man [slachtoffer] tegen haar benen trapte. Ik zag dat de man tegen haar rechterbeen aan trapte. Ik zag dat de man haar meerdere malen van achteren tegen haar benen aan schopte. Ik zag dat [slachtoffer] naar voren viel. Ik zag dat [slachtoffer] op de grond lag. Ik zag dat de man [slachtoffer] schopte terwijl zij op de grond lag. Ik zag dat de man dit deed aan de rechterkant van haar lichaam, ter hoogte van haar ribben. Ik zag dat de man doorging. Ik zag dat hij haar nog een paar keer schopte. [4]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting:
Op 23 oktober 2021 te Utrecht heb ik [slachtoffer] geduwd en daarna heb ik van me af geschopt. [5]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 23 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door meermaals tegen het been van die [slachtoffer] te trappen en (vervolgens) die [slachtoffer] onderuit te trappen en vervolgens terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermaals tegen haar rug, ribben en buik te trappen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf van 228 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als (bijzondere) voorwaarden de meldplicht bij de reclassering, een drugsverbod en een klinische opname.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten voor artikel 300 Wetboek van Strafrecht (Sr) en het voorarrest van verdachte dat thans 94 dagen betreft. Gelet daarop is er geen ruimte meer voor een voorwaardelijk strafdeel. Verdachte zit al langer vast dan proportioneel is en doorgaans wordt in dit soort zaken een kortere (of minder zware) straf opgelegd. De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke (psychische dan wel medische) omstandigheden van verdachte. Indien de rechtbank de oplegging van bijzondere voorwaarden geboden acht, verzoekt de verdediging dat wordt gekozen voor een ambulante behandeling in plaats van een klinische opname. De verdediging ziet geen aanleiding om een drugsverbod op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een jonge vrouw ’s nachts op straat in Utrecht. Verdachte is daarbij flink tekeer gegaan en heeft het slachtoffer onder meer tegen het lichaam geschopt terwijl zij in een kwetsbare houding en onbeschermd op de grond lag. Door toedoen van enkele omstanders zijn de geweldshandelingen van verdachte gestopt. Verdachte en het slachtoffer kenden elkaar niet, maar omdat verdachte haar dacht te herkennen, heeft zij het op een verschrikkelijke manier moeten ontgelden. Vanuit het perspectief van het slachtoffer moet het een zeer beangstigende situatie zijn geweest: ’s nachts midden op straat te worden aangevallen door een wildvreemde man, die ontzettend boos is en een verwarde indruk maakt. Het slachtoffer heeft via haar slachtofferverklaring ook te kennen gegeven wat dit incident met haar heeft gedaan. Zij is veel angstiger dan zij voorheen was en durft niet goed alleen over straat te gaan. Niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor de directe omstanders en de maatschappij in het algemeen zorgt dit soort gebeurtenissen voor gevoelens van angst, onveiligheid en wantrouwen.
Persoon van de verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 11 januari 2022;
- een reclasseringsadvies van 14 januari 2022, uitgebracht door Reclassering Nederland;
- een psychiatrisch rapport van 23 december 2021, uitgebracht door dr. B.A. Blansjaar.
Het psychiatrisch onderzoek naar verdachte heeft geleid tot de conclusie van de psychiater dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis, die waarschijnlijk is veroorzaakt door het gebruik van stimulantia en andere middelen en mogelijk ook deels door onderliggende primaire psychopathologie, mogelijk een schizoaffectieve stoornis of een bipolaire stemmingsstoornis. Daarnaast is volgens de psychiater sprake van een stoornis in het gebruik van stimulantia en mogelijk ook andere middelen. Omdat de psychotische stoornis ook tijdens het plegen van het feit aanwezig was en verdachte herhaaldelijk behandeling heeft geweigerd voor zijn stoornis in het gebruik van stimulantia en andere middelen, is door de psychiater geadviseerd verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank neemt de laatstgenoemde conclusie over en beschouwt verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde feit.
De psychiater beschrijft verder dat bij verdachte een hoog recidiverisico bestaat en dat een klinische psychiatrische behandeling in een Forensisch Psychiatrische Afdeling met ambulante nazorg door een forensische polikliniek dit recidivegevaar zou kunnen beperken.
De reclassering schat het algemene recidiverisico in als gemiddeld tot hoog en het risico op geweldsrecidive als gemiddeld. De reclassering sluit zich aan bij de conclusie van de psychiater dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De reclassering herkent de risicofactoren die beschreven worden door het NIFP zoals de problematische opvoedsituatie, eerder (agressief) delictgedrag, vermoedelijk middelengebruik en een psychotische stoornis. De reclassering acht het noodzakelijk om meer zicht te krijgen op het middelen- en medicatiegebruik en het effect hiervan op het psychosociaal functioneren van verdachte. De reclassering schrijft dat het risico op recidive kan worden verlaagd wanneer verdachte goed is ingesteld op medicatie en abstinent is van drugs. Net als de psychiater ziet de reclassering argumenten voor een klinische behandeling. De reclassering heeft echter twijfels over de proportionaliteit van zo’n behandeling, omdat verdachte tot op heden nog geen ambulant behandeltraject heeft gevolgd binnen een forensisch kader. Daarnaast is verdachte in detentie abstinent van middelen en is hij nu ingesteld op medicatie. De reclassering beschrijft dat de risico’s mogelijk voldoende kunnen worden beperkt met een ambulante behandeling (met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname).
Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is mee te werken aan een ambulante behandeling, maar dat hij het niet ziet zitten om mee te werken aan een klinische opname. Verdachte heeft ter zitting bevestigd dat hij medicatie krijgt in de PI en dat hij daardoor stabiel is.
Ten slotte volgt uit het strafblad van verdachte dat het niet de eerste keer is dat verdachte met justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor mishandeling. Het strafblad speelt bij het bepalen van de hoogte van de straf daarom geen rol.
Strafoplegging
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor mishandeling (ingevolge artikel 300 Sr) met letsel tot gevolg uit van een geldboete. De rechtbank vindt het echter in deze situatie volstrekt niet passend om aan te sluiten bij deze oriëntatiepunten. De oorzaak daarvan ligt in de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. In dat licht acht de rechtbank het oriëntatiepunt voor een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging passender. Dat oriëntatiepunt houdt in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Dit oriëntatiepunt sterkt de rechtbank in haar oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden van het geval, in deze zaak niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 24 november 2021 door de politierechter in Rotterdam is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 dagen voorwaardelijk voor wederspannigheid. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk (artikel 63 Sr).
Gelet op de persoon van verdachte is de rechtbank met de psychiater en de reclassering van oordeel dat een voorwaardelijk strafdeel dient te worden opgelegd met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Bovendien acht de rechtbank het van belang dat verdachte een behandeling ondergaat en op die manier hulp geboden krijgt. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat tot een andere bewezenverklaring wordt gekomen dan door de officier van justitie is gevorderd en omdat de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte zwaarder weegt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 42 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden is. De rechtbank legt daarbij de bijzondere voorwaarden op zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd, inhoudende een meldplicht, ambulante behandeling met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en een drugsverbod. De rechtbank overweegt dat zij een (langdurige) klinische opname (nog) niet geboden acht, nu verdachte eerst de kans moet krijgen mee te werken aan behandeling in een ambulant kader. De rechtbank gaat over tot de oplegging van het drugsverbod, gelet op hetgeen uit de rapportages over het drugsgebruik van verdachte is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op het psychiatrisch rapport en het reclasseringsadvies is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zullen worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

9.BESLAG

Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een mes, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Dit voorwerp kan bovendien dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 600,00. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen. De vordering is onderbouwd en het rechtstreekse verband tussen de geleden schade en het gepleegde feit staat vast.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen of dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de vordering zorgt voor een onevenredige belasting van het strafgeding. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het bedrag aan gevorderde schade sterk te matigen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Deze vergoeding kan worden toegekend indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in haar eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Benadeelde heeft lichamelijk letsel opgelopen door het handelen van verdachte, waardoor zij alleen al daarom aanspraak kan maken op de vergoeding van immateriële schade. Uit de aangifte blijkt dat benadeelde na het incident (tijdens het doen van aangifte) erg veel pijn aan haar ribben, handen, achterkant van haar rug en haar rechter achterbeen had. Uit het schade-onderbouwingsformulier volgt verder dat zij pijnlijke en beurse ribben en blauwe plekken op haar been heeft overgehouden aan de mishandeling. De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier vast is komen te staan dat de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van de bewezenverklaarde mishandeling.
Bij de begroting van de vast te stellen vergoeding voor immateriële schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het letsel. Hierbij moet worden gekeken naar de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Op basis van al het voorgaande acht de rechtbank toewijzing van de gevorderde immateriële schade voor het gevorderde bedrag van € 600,00 billijk. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling en ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 12 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 36f, 63, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 150 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 42 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee (2) jarenvast;
Algemene voorwaarden
- als algemene voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Bijzondere voorwaarden
- als bijzondere voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich meldt binnen twee werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Inforsa op het adres Witte vrouwenkade 6 te Utrecht . Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
* zich laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodra deze beschikbaar is. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij een aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
* geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de reclassering dadelijk uitvoerbaar zijn;
Voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp onttrokken aan het verkeer:
 een mes (vouwmes) ( G2894598 );
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 600,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 600,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 oktober 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 12 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Maas, voorzitter, mrs. N.M. Spelt en H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Dijkstra griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 februari 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tas met inhoud in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
- die [slachtoffer] meermaals tegen de benen heeft getrapt en/of (vervolgens)
- meermaals aan de tas van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of (vervolgens)
- die [slachtoffer] onderuit heeft getrapt/geduwd en/of (vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag aan de tas van die [slachtoffer] heeft getrokken en/of (vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermaals tegen haar rug, ribben en buik althans haar lichaam heeft getrapt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2021 te Utrecht [slachtoffer] heeft mishandeld door meermaals tegen het been van die [slachtoffer] te trappen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] onderuit te trappen/duwen en/of (vervolgens) terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermaals tegen haar rug, ribben en buik althans tegen haar lichaam te trappen;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 25 oktober 2021, genummerd PL0900-2021336452, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 32. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. De bewijsmiddelen zijn zakelijk weergegeven.
2.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 3.
3.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 4.
4.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 16.
5.Een proces-verbaal ter terechtzitting van 24 januari 2022.