ECLI:NL:RBMNE:2022:5092

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
5 december 2022
Zaaknummer
548225 / HA RK 22-245
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2022, heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris ongegrond verklaard. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.B.O. van Soest, was gericht tegen de rechter-commissaris in een strafzaak met parketnummer 16-299615-22. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris op 18 november 2022 een onjuiste beslissing had genomen met betrekking tot de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling, waarbij hij zich enkel had gebaseerd op TCI-informatie. Verzoeker meende dat er meer informatie beschikbaar moest zijn om iemand als verdachte aan te merken, wat volgens hem leidde tot een schijn van partijdigheid en een gebrek aan onafhankelijkheid van de rechter-commissaris.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er geen sprake was van een gewezen eindbeslissing. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid niet lichtvaardig in twijfel mag worden getrokken en dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bewijs was van vooringenomenheid van de rechter-commissaris en dat de beslissing van de rechter-commissaris niet als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De wrakingskamer verklaarde het verzoek ongegrond en droeg de griffier op om de beslissing aan alle betrokken partijen te sturen, waarbij de procedure in de strafzaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 548225 / HA RK 22-245
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van2 december 2022
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
ingeschreven te [woonplaats] ,
(verder te noemen verzoeker),
advocaat mr. W.B.O. van Soest te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van verzoeker van 21 november 2022;
  • de reactie van de rechter-commissaris van 21 november 2022.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 25 november 2022 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen: verzoeker en zijn advocaat.
1.3.
De advocaat van verzoeker heeft een pleitnota overgelegd en deze voorgelezen.
1.4.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechter-commissaris, in de zaak met het parketnummer 16-299615-22.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter-commissaris heeft op 18 november 2022 een evident onjuiste beslissing genomen bij de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling. Hierbij heeft de rechter-commissaris zich uitsluitend gebaseerd op TCI informatie, terwijl er op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad meer informatie beschikbaar moet zijn om iemand als verdachte aan te merken. Dit levert een handelen in strijd met de geldende wet- en regelgeving van dien aard op dat er sprake is van een schijn van partijdigheid en geen sprake is van onafhankelijkheid van de zijde van de rechter-commissaris.
2.3.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij vast dat het verzoek is gedaan nadat de beslissing dat de aanhouding rechtmatig is geweest, is genomen. De wrakingsgrond ziet uitsluitend op de stelling dat die beslissing onjuist zou zijn. Omdat dit ziet op de inhoud van de beslissing geeft dit hem geen aanleiding voor een nadere reactie.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat er geen sprake is van een gewezen eindbeslissing. De beslissing over de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling was weliswaar al genomen toen het verzoek werd gedaan, maar dit betreft geen eindbeslissing. Ook na deze beslissing blijft de rechter-commissaris als rechter in beginsel betrokken bij deze zaak.
3.2.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3.
De wrakingskamer onderzoekt in deze wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.4.
De wrakingskamer zal het verzoek ongegrond verklaren en zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
3.5.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt met zich dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt daarom ook geen oordeel toe over de juistheid van de beoordeling en de beslissing van de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris. [1]
3.6.
Dit is slechts anders als de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter-commissaris. Daar is in dit geval naar het oordeel van de wrakingskamer niet van gebleken. De rechter-commissaris heeft kennelijk (gezien de motivering van zijn beslissing) afgewogen en geoordeeld dat er meer informatie dan alleen de TCI informatie beschikbaar was om tot een verdenking tegen verdachte te komen en te beslissen dat de inverzekeringstelling rechtmatig is. Dat die beslissing mogelijk niet op juiste gronden is gebaseerd, zoals verzoeker meent, is op zichzelf onvoldoende om de motivering van de beslissing als blijk van vooringenomenheid van de rechter-commissaris te verstaan.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechter-commissaris waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team, waarin de rechter-commissaris werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16-299615-22 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. A. van Dijk en mr. C.S.K. Fung Fen Chung als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2022.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hoge Raad, 25 september 2018,