Uitspraak
1.De procedure
- het wrakingsverzoek van verzoeker van 21 november 2022;
- de reactie van de rechter-commissaris van 21 november 2022.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 2 december 2022, heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris ongegrond verklaard. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.B.O. van Soest, was gericht tegen de rechter-commissaris in een strafzaak met parketnummer 16-299615-22. Verzoeker stelde dat de rechter-commissaris op 18 november 2022 een onjuiste beslissing had genomen met betrekking tot de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling, waarbij hij zich enkel had gebaseerd op TCI-informatie. Verzoeker meende dat er meer informatie beschikbaar moest zijn om iemand als verdachte aan te merken, wat volgens hem leidde tot een schijn van partijdigheid en een gebrek aan onafhankelijkheid van de rechter-commissaris.
De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat er geen sprake was van een gewezen eindbeslissing. De wrakingskamer benadrukte dat de rechterlijke onpartijdigheid niet lichtvaardig in twijfel mag worden getrokken en dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd moet zijn. De wrakingskamer concludeerde dat er geen bewijs was van vooringenomenheid van de rechter-commissaris en dat de beslissing van de rechter-commissaris niet als blijk van vooringenomenheid kon worden opgevat. De wrakingskamer verklaarde het verzoek ongegrond en droeg de griffier op om de beslissing aan alle betrokken partijen te sturen, waarbij de procedure in de strafzaak moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing.