In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert eiser, handelende onder de naam [handelsnaam], betaling van een factuur van € 1.622,50 van gedaagde partijen, [gedaagde sub 2] c.s., voor het plaatsen van een schutting. De factuur is op 2 november 2021 verzonden, maar gedaagde heeft deze niet betaald. Gedaagde stelt dat hij de betaling heeft opgeschort omdat eiser niet heeft voldaan aan een mondelinge afspraak over het verven van de schuttingplanken, en omdat de schutting niet aan zijn verwachtingen voldoet. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij de dagvaarding, conclusie van antwoord, repliek en dupliek zijn ingediend.
De kantonrechter oordeelt dat gedaagde geen recht heeft op opschorting van de betaling. De rechter stelt vast dat eiser de schutting heeft geplaatst conform de offerte en dat het werk is opgeleverd. De nieuwe afspraak over het verven van de planken staat los van de oorspronkelijke overeenkomst en rechtvaardigt geen opschorting van de betaling. Gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de schutting gebreken vertoont die niet bij oplevering konden worden ontdekt. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van de factuur, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur.
Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze zijn afgewezen omdat de aanmaningen niet voldeden aan de wettelijke eisen. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 729,11. Het vonnis is uitgesproken op 7 december 2022 door mr. D.A. van Steenbeek.