ECLI:NL:RBMNE:2022:5085

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
10035599 \ UC EXPL 22-5257
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling van een factuur voor het plaatsen van een schutting en het beroep op opschorting

In deze civiele zaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, vordert eiser, handelende onder de naam [handelsnaam], betaling van een factuur van € 1.622,50 van gedaagde partijen, [gedaagde sub 2] c.s., voor het plaatsen van een schutting. De factuur is op 2 november 2021 verzonden, maar gedaagde heeft deze niet betaald. Gedaagde stelt dat hij de betaling heeft opgeschort omdat eiser niet heeft voldaan aan een mondelinge afspraak over het verven van de schuttingplanken, en omdat de schutting niet aan zijn verwachtingen voldoet. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij de dagvaarding, conclusie van antwoord, repliek en dupliek zijn ingediend.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde geen recht heeft op opschorting van de betaling. De rechter stelt vast dat eiser de schutting heeft geplaatst conform de offerte en dat het werk is opgeleverd. De nieuwe afspraak over het verven van de planken staat los van de oorspronkelijke overeenkomst en rechtvaardigt geen opschorting van de betaling. Gedaagde heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de schutting gebreken vertoont die niet bij oplevering konden worden ontdekt. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van de factuur, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de vervaldatum van de factuur.

Daarnaast heeft eiser aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten, maar deze zijn afgewezen omdat de aanmaningen niet voldeden aan de wettelijke eisen. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 729,11. Het vonnis is uitgesproken op 7 december 2022 door mr. D.A. van Steenbeek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 10035599 \ UC EXPL 22-5257
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[eiser] HANDELENDE ONDER DE NAAM [handelsnaam],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: M. Hennen (Juristu),
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen (in mannelijk enkelvoud): [gedaagde sub 2] c.s.,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 augustus 2022,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] heeft op grond van een overeenkomst van aanneming van werk bij [gedaagde sub 2] c.s. in de tuin een schutting geplaatst.
2.2.
Op 2 november 2021 heeft [eiser] voor zijn werkzaamheden een factuur van € 1.622,50 gestuurd aan [gedaagde sub 2] c.s.. [gedaagde sub 2] c.s. heeft de factuur niet betaald en daarom vordert [eiser] in deze procedure betaling van de factuur van € 1.622,50, vermeerderd met rente en kosten.
2.3.
[gedaagde sub 2] c.s. heeft verweer gevoerd. Hij heeft de factuur niet betaald, omdat [eiser] niet voldaan heeft aan de afspraak die partijen gemaakt hebben nadat de schutting was geplaatst. Bovendien voldoet de schutting niet aan zijn verwachtingen.

3.De beoordeling

[gedaagde sub 2] c.s. moet de factuur aan [eiser] betalen
3.1.
[eiser] heeft een schutting geplaatst in opdracht van [gedaagde sub 2] c.s.. [gedaagde sub 2] c.s. heeft niet voor deze werkzaamheden betaald, omdat hij stelt dat [eiser] een nader gemaakte afspraak niet is nagekomen en het werk niet aan zijn verwachtingen voldoet. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagde sub 2] c.s. een beroep doet op opschorting. De vraag die beantwoord moet worden is dus of [gedaagde sub 2] c.s. de betaling mocht opschorten.
3.2.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] de schutting heeft geplaatst conform de offerte en dat het werk is opgeleverd. [gedaagde sub 2] c.s. wilde de planken geverfd hebben omdat deze niet volledig zwart waren, maar het verven van de planken was geen onderdeel van de overeenkomst tussen partijen. Dat staat immers niet op de offerte op basis waarvan [eiser] zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd. [gedaagde sub 2] c.s. stelt dat partijen daarom na oplevering van de schutting (mondeling) een nadere afspraak hebben gemaakt: [eiser] zou de planken van de schutting afhalen zodat [gedaagde sub 2] c.s. deze kon verven, waarna [eiser] de planken weer terug zou plaatsen. [gedaagde sub 2] c.s. is ook bereid om hier voor te betalen. [eiser] heeft deze afspraak betwist en voert aan dat het verven van de planken niet in de offerte is meegenomen en dus niet is uitgevoerd. Met deze stelling miskent hij echter dat [gedaagde sub 2] c.s. zich beroept op een nieuwe afspraak, die los staat van de eerdere overeenkomst. Bovendien volgt uit de door [eiser] overgelegde WhatsApp-correspondentie dat [eiser] en [gedaagde sub 2] c.s. meerdere keren hebben geprobeerd een afspraak te maken voor het verven van de schutting en dat [eiser] hier al een pot verf voor heeft geleverd. Op grond daarvan kan geconcludeerd worden dat deze nieuwe afspraak gemaakt is.
3.3.
[gedaagde sub 2] c.s. kan zich echter niet beroepen op een opschortingsrecht. Op grond van artikel 6:52 BW bestaat er alleen een opschortingsrecht indien tussen de vordering en de verbintenis voldoende samenhang bestaat om opschorting te rechtvaardigen. In dit geval moet dus beoordeeld worden of er voldoende samenhang bestaat tussen het nakomen van de nieuwe afspraak door [eiser] en het betalen van de werkzaamheden op grond van de eerste overeenkomst door [gedaagde sub 2] c.s., om opschorting te rechtvaardigen. De factuur waar in deze procedure betaling van wordt gevorderd ziet op het plaatsen van de schutting en dat heeft [eiser] gedaan. De nieuwe afspraak heeft weliswaar met dezelfde schutting te maken, maar daarmee is de samenhang niet gegeven. Het gaat immers om twee aparte overeenkomsten. Het opschorten van de betaling door [gedaagde sub 2] c.s. is daarom in dit geval niet gerechtvaardigd. [gedaagde sub 2] c.s. kan betaling niet opschorten omdat [eiser] een andere, nieuwe afspraak, waar kennelijk later ook voor betaald moet worden, niet nakomt, terwijl het werk waar nu voor betaald moet worden volledig is uitgevoerd. Daarbij is ook van belang dat uit de correspondentie volgt dat het niet alleen aan [eiser] , maar ook aan [gedaagde sub 2] c.s. toe te rekenen is dat partijen geen moment hebben gevonden om de planken van de schutting los te maken en deze te verven, en dus gevolgen te geven aan de nieuwe afspraak.
3.4.
[gedaagde sub 2] c.s. stelt verder dat de schutting niet voldoet aan zijn verwachtingen. Een aantal planken van de schutting zijn gespleten en de betonpalen staan niet allemaal op de juiste hoogte. Na de oplevering is de aannemer alleen nog maar aansprakelijk voor gebreken die de opdrachtgever redelijkerwijs niet had kunnen ontdekken ten tijde van de oplevering (artikel 7:758 lid 3 BW). Het ligt op de weg van [gedaagde sub 2] c.s. als opdrachtgever om dit te stellen en te bewijzen, maar dat heeft hij onvoldoende gedaan. De enkele verwijzing naar foto’s en filmpjes is niet voldoende om aansprakelijkheid van [eiser] aan te nemen. Daarbij moet onder andere ook aangegeven worden wanneer de vermeende gebreken zijn ontdekt. Dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst kan dus niet komen vast te staan, waardoor er ook geen grond bestaat om betaling op te schorten.
3.5.
Tot slot stelt [gedaagde sub 2] c.s. dat het tegelwerk in zijn steeg is beschadigd doordat [eiser] met een shovel door de steeg heeft gereden. [gedaagde sub 2] c.s. heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij op grond hiervan betaling van de factuur kan opschorten. Niet is gebleken dat [eiser] hiermee is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, nog los van de vraag of er schade is en of deze schade door [eiser] is veroorzaakt.
3.6.
De conclusie is dat [gedaagde sub 2] c.s. geen beroep kan doen op opschorting. [gedaagde sub 2] c.s. moet de factuur daarom betalen. Het bedrag van € 1.622,50 wordt toegewezen.
Wettelijke rente
3.7.
[gedaagde sub 2] c.s. is in verzuim met het betalen van de factuur. Daarom is hij wettelijke rente verschuldigd vanaf 16 november 2021, de vervaldatum van de factuur.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.8.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft aan [gedaagde sub 2] c.s. echter geen aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Zo is [gedaagde sub 2] c.s. niet vruchteloos (dus zonder rente en kosten in rekening te brengen) aangemaand en bevatten de aanmaningen die [eiser] heeft overgelegd een kortere betalingstermijn dan veertien dagen na ontvangst daarvan. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden daarom afgewezen.
Proceskosten en nakosten
3.9.
[gedaagde sub 2] c.s. heeft ongelijk gekregen en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 111,11
- griffierecht € 244,00
- salaris gemachtigde €
374,00(2 punten x tarief € 187,00)
Totaal € 729,11
3.10.
De gevorderde nakosten worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 2] c.s. om aan [eiser] te betalen € 1.622,50 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 november 2021 tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 2] c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 729,11;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] c.s., onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 93,50 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.