ECLI:NL:RBMNE:2022:5083

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 november 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
10149355 UV EXPL 22-231
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding

In deze zaak heeft [eiser] [gedaagde] op 20 oktober 2022 in kort geding gedagvaard, met als doel de schorsing van een concurrentiebeding dat in zijn arbeidsovereenkomst is opgenomen. [eiser] was sinds 1 december 2010 in dienst bij [gedaagde] en had zijn arbeidsovereenkomst op 13 juli 2022 opgezegd. Hij wilde in dienst treden bij [naam 1] B.V., maar [gedaagde] weigerde toestemming te geven, stellende dat [naam 1] een directe concurrent was. [eiser] vorderde in het kort geding primair de schorsing van het concurrentiebeding en subsidiair een vergoeding voor de periode dat het beding in stand blijft. [gedaagde] voerde verweer en vorderde in reconventie [eiser] te verbieden zijn werkzaamheden voor [naam 1] aan te vangen.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang bij beide partijen. Bij de beoordeling van de vorderingen werd gekeken naar de kans van slagen in een bodemprocedure. De kantonrechter concludeerde dat het concurrentiebeding niet bedoeld is om werknemers te binden, maar om het bedrijfsdebiet van de werkgever te beschermen. De rechter oordeelde dat [gedaagde] en [naam 1] concurrenten zijn en dat [eiser] door in dienst te treden bij [naam 1] het concurrentiebeding zou overtreden.

Echter, de kantonrechter oordeelde ook dat [eiser] onbillijk benadeeld werd door het concurrentiebeding, omdat het beding te ruim was geformuleerd en niet duidelijk was welke werkzaamheden hij wel of niet mocht verrichten. De kantonrechter besloot daarom het concurrentiebeding te schorsen en wees de vorderingen in reconventie van [gedaagde] af. [gedaagde] werd veroordeeld in de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10149355 UV EXPL 22-231 CMR/51145
Kort geding vonnis van 21 november 2022
inzake
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. C.C. Oberman en mr. N.M. Cuppen,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.L. Traag.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft [gedaagde] op 20 oktober 2022 in kort geding gedagvaard. Op 4 november 2022 heeft [gedaagde] een eis in reconventie ingediend en een aantal producties overgelegd.
1.2.
Op 7 november 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. De gemachtigden van partijen hebben een pleitnota voorgedragen.
1.3.
Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiser] is sinds 1 december 2010, aanvankelijk op detacheringsbasis, werkzaam bij (de rechtsvoorganger van) [gedaagde] . Per 1 januari 2012 is hij voor onbepaalde tijd in dienst getreden in de functie van [functie 1] . In 2018 is hij [functie 2] geworden. In september 2020 is [eiser] [functie 3] geworden.
2.2.
In artikel 6 van de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Hierin staat het volgende:

(…)Artikel 6 Geheimhouding en boeteclausule
(…)
2. Het is de werknemer verboden zonder schriftelijke voorafgaande toestemming van de werkgever gedurende een tijd van één (1) jaar na het beëindigen van de dienstbetrekking, in enigerlei vorm een bedrijf te beginnen of te drijven, dat producten fabriceert en/of verhandeld dan wel diensten verleent, welke gelijk of verwant zijn met de producten en/of diensten die de werkgever of op enigerlei wijze met de werkgever verbonden vennootschappen produceert, verhandelt of verleent. Evenzeer is het de werknemer verboden gedurende bovenvermelde perioden een dergelijk bedrijf werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, nog is het hem/haar toegestaan in enig opzicht zich direct of indirect financieel in een zodanig bedrijf te interesseren.
3. Bij overtreden van het bepaalde in artikel 6 lid 1 en 2 van deze overeenkomst verbeurt de werknemer een onmiddellijk opeisbare en niet voor rechtelijke matiging vatbare boete van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro) voor iedere dag of gedeelte van de dag, dat de werknemer in overtreding is c.q. in strijd met voormelde artikelen handelt, zonder dat ingebrekestelling vereist is en onverlet het recht van de werkgever nakoming en schadevergoeding te vorderen.
2.3.
Op 13 juli 2022 heeft [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met [gedaagde] opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand en een extra maand. Zijn dienstverband is per 1 oktober 2022 geëindigd.
2.4.
[eiser] wil in dienst treden bij [naam 1] B.V. (hierna: [naam 1] ) in de functie van [functie 4] . Hij heeft hiervoor toestemming gevraagd aan [gedaagde] , maar [gedaagde] heeft die toestemming niet gegeven. Zij stelt zich op het standpunt dat [naam 1] een directe concurrent is van [gedaagde] , omdat beide bedrijven actief zijn in de modulaire bouw, en dat [eiser] door aldaar in dienst te treden dus het overeengekomen beding zou overtreden.
2.5.
[eiser] vordert daarom in deze kort geding procedure – kort gezegd – primair schorsing van het concurrentiebeding en subsidiair betaling van een vergoeding door [gedaagde] aan [eiser] voor de periode dat het concurrentiebeding in stand blijft, met een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
2.6.
[gedaagde] voert verweer en vordert in reconventie – kort gezegd – [eiser] te verbieden zijn werkzaamheden voor [naam 1] aan te vangen dan wel deze werkzaamheden te staken en [eiser] te gebieden zich te onthouden van enige andere werkzaamheden die in strijd zijn met het concurrentiebeding, beide onder verbeurte van een dwangsom, met een veroordeling van [eiser] in de proceskosten.

3.Wat oordeelt de kantonrechter?

3.1.
Hierna zullen de vorderingen in conventie en in reconventie, voor zover mogelijk, samen worden behandeld.
Spoedeisend belang
3.2.
Zowel [eiser] als [gedaagde] hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen. Aangezien het gaat om een concurrentiebeding, is het spoedeisend belang gegeven met de aard van de vorderingen.
Toetsingskader
3.3.
In dit kort geding moet, op basis van de processtukken en dat wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, worden beoordeeld of het in deze zaak aannemelijk is dat de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat, vooruitlopend daarop, toewijzing van de vorderingen in dit kort geding is gerechtvaardigd. De kantonrechter moet in deze zaak dus beoordelen of het voldoende aannemelijk is geworden dat in een bodemprocedure wordt bepaald dat het concurrentiebeding geen werking (meer) heeft of dat het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk zal worden vernietigd.
3.4.
Vooropgesteld wordt dat een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet (de opgebouwde knowhow en goodwill) van de werkgever te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden, of om te bewerkstelligen dat een werknemer pas na betaling van een vergoeding kan vertrekken. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, ook niet bij vertrek naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet wordt aangetast op zodanige wijze dat dit bescherming verdient. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever meeneemt is immers inherent aan zijn vertrek.
Overtreedt [eiser] het concurrentiebeding door bij [naam 1] in dienst te treden?
3.5.
[eiser] stelt dat hij het concurrentiebeding niet overtreedt door bij [naam 1] te gaan werken, omdat [gedaagde] en [naam 1] geen concurrenten zijn. Het bedrijfsdebiet van [gedaagde] komt daardoor niet in gevaar. [gedaagde] is een bedrijf dat huisvestingsoplossingen bouwt, waarbij zij de modulaire bouwmethode gebruikt en [naam 1] gebruikt deze modulaire bouwmethode volgens [eiser] niet. Volgens [gedaagde] is [naam 1] wel een directe concurrent, omdat [naam 1] ook de modulaire bouwmethode gebruikt. [gedaagde] en [naam 1] zijn in omvang vergelijkbaar en bedienen dezelfde markt in Nederland. Zij komen elkaar dan ook tegen in tenders voor het bouwen van (modulaire) woningen.
3.6.
[eiser] heeft uitgelegd dat [naam 1] onderdeel is van een bouwgroep, [naam 2] , maar dat [naam 1] een aparte B.V. is met eigen personeel. [eiser] stelt dat [naam 1] alleen gebruik maakt van de traditionele bouwmethode en niet van de modulaire bouwmethode. [naam 2] houdt zich echter wel bezig met de modulaire bouwmethode, zo blijkt uit door [gedaagde] overgelegde screenshots van de website van [naam 2] . Dat is door [eiser] ook niet betwist. Op de website van [naam 2] is niet duidelijk uitgelegd dat [naam 1] een zelfstandig bedrijf is met eigen personeel, dat (zoals [eiser] stelt) alleen de traditionele bouwmethode gebruikt. [naam 1] wordt daar aangemerkt als een vestiging van [naam 2] en niet is gebleken dat [naam 1] een eigen website heeft. Op de website van [naam 2] wordt bovendien geen onderscheid gemaakt tussen de bouwprojecten van de verschillende vestigingen. Naar buiten toe lijken [naam 2] en [naam 1] dan ook hetzelfde bedrijf, waardoor de indruk wordt gewekt dat [naam 1] en [naam 2] beide gebruik maken van of kennis hebben van de modulaire bouwmethode. [eiser] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat [naam 1] alleen de traditionele bouwmethode gebruikt. Dat [eiser] niet meer in de modulaire bouw wil werken maakt voor dit oordeel geen verschil.
3.7.
Bovendien is gebleken dat [gedaagde] en zowel [naam 1] als [naam 2] elkaar tegenkomen bij tenders. Met betrekking tot de tender waarbij [gedaagde] en [naam 1] elkaar tegenkwamen en die [naam 1] uiteindelijk won, heeft [naam 1] weliswaar bij de uitvoering van het project gebruik gemaakt van de traditionele bouwmethode (althans, dat stelt [eiser] ), maar dat doet niet af aan het feit dat zij wel in dezelfde tender hebben geconcurreerd.
3.8.
De kantonrechter is gezien het bovenstaande van oordeel dat er voorshands van kan worden uitgegaan dat [gedaagde] en [naam 1] concurrenten zijn in de zin van het concurrentiebeding. Wanneer [eiser] in dienst treedt bij [naam 1] , levert dat in beginsel een overtreding van het concurrentiebeding op. Het bedrijfsdebiet zou hierdoor immers aangetast kunnen worden.
Is het concurrentiebeding zwaarder gaan drukken?
3.9.
[eiser] stelt verder dat het concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken, waardoor het beding zijn gelding heeft verloren. Om de rechtsgeldigheid van een concurrentiebeding op deze grond aan te tasten moet beoordeeld worden 1) of sprake is van een ingrijpende, niet-voorzienbare wijziging van de arbeidsverhouding, en 2) of, en zo ja op grond waarvan, die wijziging meebrengt dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken. [1]
3.10.
[eiser] is sinds de ondertekening van het concurrentiebeding twee keer van functie gewijzigd: in 2018 van [functie 1] naar [functie 2] en in 2020 van [functie 2] naar [functie 3] . Volgens [eiser] had het concurrentiebeding bij deze promoties opnieuw moeten worden overeengekomen. De kantonrechter is echter van oordeel dat deze functiewijzigingen binnen een normaal carrière pad passen. [eiser] is op hetzelfde gebied werkzaam gebleven, namelijk op het gebied van bouwkundig tekenen. [eiser] heeft er weliswaar in de loop van de jaren meer taken bij gekregen, waaronder leidinggevende taken, en is meer dan het dubbele gaan verdienen, maar dat is in een dienstverband van meer dan 10 jaar een te voorziene gang van zaken. Aangezien het gaat om een normaal verloop in functies, is er geen sprake van een ingrijpende en onvoorzienbare wijziging van de arbeidsverhouding. Dat het beding om die reden zwaarder is gaan drukken kan daarom niet worden aangenomen.
3.11.
De overgang van onderneming maakt ook niet dat het beding zwaarder is gaan drukken. [eiser] stelt dat, toen hij het concurrentiebeding tekende, de rechtsvoorganger van [gedaagde] , [naam 3] B.V., een transportbedrijf en unit-verhuur bedrijf was en niet actief was in de (modulaire) bouw. Dit is volgens [eiser] pas gekomen na de overgang van [naam 3] B.V. naar uiteindelijk [gedaagde] . Deze stelling heeft [eiser] echter niet voldoende onderbouwd en bovendien, zoals [gedaagde] ook aanvoert, ligt het ook niet voor de hand dat [eiser] als bouwkundige in de functie van [functie 1] in dienst treedt bij een transportbedrijf, althans een bedrijf dat niets doet in de bouw. Dit heeft [eiser] ook niet nader uitgelegd.
3.12.
De kantonrechter acht het daarom aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat het concurrentiebeding zijn geldigheid niet heeft verloren.
Wordt [eiser] onbillijk benadeeld door het concurrentiebeding?
3.13.
Tot slot stelt [eiser] dat hij onbillijk benadeeld wordt door het concurrentiebeding. Op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk worden vernietigd indien, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door het beding onbillijk wordt benadeeld. De belangen van [eiser] en van [gedaagde] moeten dus tegen elkaar worden afgewogen.
3.14.
Zoals overwogen in 3.4, is een concurrentiebeding bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever te beschermen. Het concurrentiebeding uit artikel 6 van de arbeidsovereenkomst is ruim geformuleerd. In het beding zelf is het door [gedaagde] te beschermen belang niet nader geconcretiseerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] toegelicht dat [eiser] gedurende zijn dienstverband (technische) kennis heeft opgedaan van onder meer de aanpak en bedrijfsstrategie van [gedaagde] op het gebied van modulair bouwen. [gedaagde] wil voorkomen dat deze kennis bij [naam 1] komt, een voor haar belangrijke concurrent. [gedaagde] heeft echter nagelaten om te onderbouwen welke essentiële relevante technische kennis [eiser] heeft of van welke werkprocessen en strategieën binnen de modulaire bouw hij op de hoogte is. [gedaagde] heeft deze kennis niet gespecificeerd. Evenmin is toegelicht waarom het (eventuele) bezit van die kennis een risico vormt voor het door [gedaagde] te beschermen bedrijfsdebiet. Dat is niet zonder meer vanzelfsprekend. Haar belang is dus onvoldoende duidelijk geworden.
3.15.
Tijdens de mondelinge behandeling is bovendien gebleken dat beide partijen een andere definitie hanteren van modulair bouwen. Volgens [gedaagde] wordt het ook wel geïndustrialiseerd bouwen genoemd, wat inhoudt dat een (groot) deel van het bouwproces plaatsvindt in de fabriek en dat het gebouwde of in de fabriek of op de bouwplaats in elkaar wordt gezet. Hier valt dus ook het bouwen met zogenaamde prefab onderdelen onder, aldus [gedaagde] . Volgens [eiser] is het bouwen met prefab onderdelen echter iets anders dan modulair bouwen. De kantonrechter stelt in ieder geval vast dat [gedaagde] een uitleg van het overeengekomen beding hanteert waarbij ook bedrijven die met de prefab/geïndustrialiseerde bouwmethode werken daar onder vallen. Dat zou betekenen dat [eiser] bij (nagenoeg) geen enkel bouwbedrijf in Nederland in dienst zou mogen treden. [eiser] heeft immers op de mondelinge behandeling aangegeven dat de hele bouwsector in meer of mindere mate met prefab of geïndustrialiseerde bouwmethodes werkt, ook bouwbedrijven die de traditionele bouwmethode gebruiken. Dit is door [gedaagde] niet betwist. [eiser] zal dan ook ernstig nadeel ondervinden van het concurrentiebeding bij het vinden van een passende werkkring. [eiser] is namelijk bouwkundige en heeft zijn hele loopbaan in de bouw gewerkt als [functie 1] . Het overstappen naar een andere sector ligt daarom niet voor de hand. [eiser] wordt hierdoor in vergaande mate geschaad in zijn vrije arbeidskeuze.
3.16.
De door [gedaagde] gehanteerde ruimere definitie van geïndustrialiseerd bouwen heeft [gedaagde] overigens ook pas ter zitting kenbaar gemaakt aan [eiser] . In de door [eiser] overgelegde e-mail van 14 juli 2022 van de heer [A] (de CEO van [gedaagde] ) en brieven van 25 juli 2022 en 5 augustus 2022 wordt slechts gesproken over modulair bouwen, zonder hier enige definitie van te geven. Hierdoor kan ook niet gezegd worden dat [eiser] redelijkerwijs heeft kunnen begrijpen wat de reikwijdte van het beding was en bij welke (bouw)bedrijven hij wel of niet in dienst mag treden.
3.17.
De verklaring ter zitting van [gedaagde] dat [eiser] wel aan het werk zou kunnen bij grotere bouwbedrijven zoals [.] en [..] , waarmee dus niet de hele bouwsector is uitgesloten, kan ook niet leiden tot een andere afweging van de belangen. [gedaagde] heeft gesteld dat zij deze bedrijven, die grotere bouwprojecten doen, niet tegenkomt bij tenders en die bedrijven in die zin dus geen directe concurrenten zijn, in tegenstelling tot [naam 1] . Daarbij heeft [gedaagde] echter niet gesteld en onderbouwd dat deze twee bedrijven niet werken met de prefab, geïndustrialiseerde of modulaire bouwmethode. Nog daargelaten dat het voor [eiser] daarmee nog onduidelijker is geworden waar hij wel en niet zou mogen werken, valt zonder verdere toelichting niet in te zien waarom indiensttreding door [eiser] bij die bedrijven andere gevolgen zou hebben voor het bedrijfsdebiet van [gedaagde] . Met haar stelling miskent [gedaagde] dat het concurrentiebeding geen bescherming biedt tegen enkel het in dienst treden bij een directe concurrent (zie overweging 3.4). Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet te beschermen.
3.18.
De kantonrechter acht op grond van het bovenstaande de conclusie gerechtvaardigd dat [eiser] in verhouding tot het belang van [gedaagde] door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld. Het is dan ook aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure het concurrentiebeding in zijn geheel zal vernietigen.
Conclusie
3.19.
De vordering van [eiser] tot het schorsen van het concurrentiebeding wordt toegewezen. Hieruit volgt dat de vorderingen in reconventie van [gedaagde] worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
3.20.
[gedaagde] heeft zowel in conventie als in reconventie ongelijk gekregen en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in conventie aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
747,00(tarief kort geding gemiddelde zaak)
Totaal € 958,03
3.21.
Omdat de eis in reconventie voortvloeit uit de vordering in conventie, worden de kosten in reconventie aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
3.22.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen op de hierna te bepalen wijze.

4.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
in conventie
4.1.
schorst het concurrentiebeding dat is opgenomen in artikel 6 lid 2 en 3 van de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] ;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 958,03;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
4.6.
wijst de vorderingen af;
4.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 november 2022.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2224.