In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen de naamloze vennootschap [geopposeerde] N.V. en [opposant], de bestuurder van [onderneming] B.V. [geopposeerde] had eerder, op 12 januari 2022, een verstekvonnis verkregen waarin [onderneming] werd veroordeeld tot betaling van € 12.559,24, inclusief declaraties, rente en incassokosten. [opposant] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, waarbij hij de hoogte van de declaraties betwistte, maar erkende dat hij hoofdelijk aansprakelijk was voor de betaling indien [onderneming] niet zou betalen.
De procedure begon met een dagvaarding op 24 juni 2021, gevolgd door een tussenvonnis en een verstekvonnis. [geopposeerde] had in totaal negen declaraties gestuurd aan [onderneming] voor werkzaamheden die tussen 1 november 2016 en 1 maart 2017 waren verricht, met een totaalbedrag van € 11.024,01. Het verstekvonnis werd openbaar betekend omdat [onderneming] geen bekend kantooradres had. Ondanks het vonnis heeft [onderneming] niet betaald, wat leidde tot het leggen van executoriaal beslag.
De kantonrechter oordeelde dat [opposant] als bestuurder van [onderneming] aansprakelijk is voor de betaling van de declaraties, aangezien het verstekvonnis onherroepelijk was geworden. De rechter wees erop dat [opposant] zijn verweer tegen de hoogte van de declaraties had moeten voeren in de eerdere procedure. De kantonrechter bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde [opposant] in de proceskosten van de verzetprocedure, die op € 373,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het geval van niet-betaling door hun onderneming.