ECLI:NL:RBMNE:2022:5075

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
9846318 AC EXPL 22-1059
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis inzake betaling van declaraties door bestuurder van onderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 september 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen de naamloze vennootschap [geopposeerde] N.V. en [opposant], de bestuurder van [onderneming] B.V. [geopposeerde] had eerder, op 12 januari 2022, een verstekvonnis verkregen waarin [onderneming] werd veroordeeld tot betaling van € 12.559,24, inclusief declaraties, rente en incassokosten. [opposant] heeft verzet aangetekend tegen dit verstekvonnis, waarbij hij de hoogte van de declaraties betwistte, maar erkende dat hij hoofdelijk aansprakelijk was voor de betaling indien [onderneming] niet zou betalen.

De procedure begon met een dagvaarding op 24 juni 2021, gevolgd door een tussenvonnis en een verstekvonnis. [geopposeerde] had in totaal negen declaraties gestuurd aan [onderneming] voor werkzaamheden die tussen 1 november 2016 en 1 maart 2017 waren verricht, met een totaalbedrag van € 11.024,01. Het verstekvonnis werd openbaar betekend omdat [onderneming] geen bekend kantooradres had. Ondanks het vonnis heeft [onderneming] niet betaald, wat leidde tot het leggen van executoriaal beslag.

De kantonrechter oordeelde dat [opposant] als bestuurder van [onderneming] aansprakelijk is voor de betaling van de declaraties, aangezien het verstekvonnis onherroepelijk was geworden. De rechter wees erop dat [opposant] zijn verweer tegen de hoogte van de declaraties had moeten voeren in de eerdere procedure. De kantonrechter bekrachtigde het verstekvonnis en veroordeelde [opposant] in de proceskosten van de verzetprocedure, die op € 373,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het geval van niet-betaling door hun onderneming.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9846318 AC EXPL 22-1059 CMR/51145
Vonnis van 28 september 2022
inzake
de naamloze vennootschap
[geopposeerde] N.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [geopposeerde] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
gemachtigde: mr. C.E. Beens,
tegen:
[opposant],
wonend in [woonplaats] , Spanje,
verder ook te noemen [opposant] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
gemachtigde: mr. I.J. Penning.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 24 juni 2021;
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2021;
  • de akte van [geopposeerde] ;
  • het verstekvonnis van 12 januari 2022;
  • de verzetdagvaarding van 19 april 2022;
  • de conclusie van antwoord in oppositie (aan te merken als conclusie van repliek);
  • de conclusie van repliek in oppositie (aan te merken als conclusie van dupliek).
1.2.
Hierna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[geopposeerde] is een advocatenkantoor dat werkzaamheden heeft verricht voor [onderneming] B.V. (hierna: [onderneming] ). [opposant] is enig bestuurder van [onderneming] .
2.2.
[geopposeerde] heeft tussen 1 november 2016 en 1 maart 2017 aan [onderneming] negen declaraties gestuurd, waarop [geopposeerde] haar honorarium en kantoorkosten in rekening brengt. In totaal gaat het om € 11.024,01 aan declaraties.
2.3.
Op 26 juli 2017 is een verstekvonnis gewezen, waarin [onderneming] is veroordeeld tot betaling van € 12.559,24 (bestaande uit het totale bedrag van € 11.024,01 aan declaraties, € 650,00 aan contractuele rente tot en met 13 juni 2017 en € 885,24 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de contractuele rente van 1% over € 11.024,01 vanaf 13 juni 2017 tot aan de voldoening.
2.4.
Omdat [onderneming] geen bekend kantooradres meer heeft binnen en buiten Nederland, is het vonnis openbaar betekend aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie van deze rechtbank. Betaling door [onderneming] is uitgebleven. [geopposeerde] heeft executoriaal beslag laten leggen, maar dat trof geen doel.
2.5.
[onderneming] heeft ondanks de openbare betekening en het executoriaal beslag niet aan het verstekvonnis voldaan. De declaraties van [geopposeerde] zijn dus onbetaald gebleven. [geopposeerde] heeft daarom van [opposant] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van [onderneming] , betaling gevorderd van de declaraties van in totaal € 11.024,01, vermeerderd met de contractuele rente. Ook heeft [geopposeerde] betaling gevorderd van de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten die in het verstekvonnis van 26 juli 2017 zijn toegewezen, met een veroordeling van [opposant] in de proceskosten van deze procedure en de nakosten. [geopposeerde] stelt dat [opposant] persoonlijk aansprakelijk is voor hetgeen [onderneming] is veroordeeld in het verstekvonnis van 2017, primair op grond van artikel 9 van de algemene voorwaarden van [geopposeerde] en subsidiair op grond van onrechtmatige daad omdat [opposant] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
2.6.
In het verstekvonnis van 12 januari 2022 zijn de vorderingen van [geopposeerde] toegewezen.
2.7.
Hier is [opposant] tegen in verzet gegaan. [opposant] vordert vernietiging van het verstekvonnis van 12 januari 2022, met daarbij afwijzing van de vorderingen van [geopposeerde] , met een veroordeling van [geopposeerde] in de proceskosten. [opposant] erkent dat hij zich hoofdelijk heeft verbonden om de declaraties van [geopposeerde] te betalen, maar hij betwist de omvang van de werkzaamheden en daarmee de hoogte van de declaraties.

3.De beoordeling

3.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [opposant] in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
3.2.
De vraag die in deze zaak beantwoord moet worden is of [opposant] als bestuurder van [onderneming] moet betalen voor hetgeen waarvoor [onderneming] is veroordeeld in het verstekvonnis van 26 juli 2017, waaronder betaling van de declaraties van [geopposeerde] . Vooropgesteld wordt dat dit verstekvonnis onherroepelijk is geworden. [onderneming] heeft daar namelijk geen rechtsmiddelen tegen aangewend. Het staat dus vast dat [onderneming] de declaraties van in totaal € 11.024,01 moet betalen aan [geopposeerde] .
3.3.
[opposant] heeft erkend dat hij zich hoofdelijk heeft verbonden om voor de werkzaamheden van [geopposeerde] te betalen indien [onderneming] daar niet voor betaald. Omdat [onderneming] niet heeft betaald, kan [opposant] dus voor deze vordering worden aangesproken.
3.4.
[opposant] betwist de omvang van de werkzaamheden en de hoogte van de declaraties. Dit kan echter niet leiden tot een (gedeeltelijke) afwijzing van onderhavige vordering. Het verweer tegen de hoogte van de declaraties had namelijk gevoerd moeten worden in de procedure die heeft geleid tot het verstekvonnis van 2017. Op grond van het verstekvonnis van 2017 staat vast dat [onderneming] de declaraties is verschuldigd. Ook de hoogte van het bedrag aan declaraties is in dat verstekvonnis vastgesteld. De stelling van [opposant] dat de inhoud van het verstekvonnis van 2017 geen betrekking heeft op [opposant] in persoon klopt in dit geval niet, aangezien hij in deze procedure heeft erkend hoofdelijk verbonden te zijn voor het betalen van de declaraties van [geopposeerde] voor [onderneming] . Indien [opposant] meende dat het verstekvonnis van 2017 onjuist was, bijvoorbeeld omdat hij het niet eens is met de hoogte van de declaraties, had het op zijn weg gelegen om namens [onderneming] hiertegen een rechtsmiddel aan te wenden. Als bestuurder was hij daartoe bevoegd. Niet is gebleken dat hij dat heeft gedaan, waardoor het verstekvonnis van 2017 onherroepelijk is geworden. Dat komt voor rekening en risico van [onderneming] , en daarmee ook van [opposant] als bestuurder die zich hoofdelijk heeft verbonden tot betaling van de declaraties.
3.5.
[opposant] stelt nog dat hij van de procedure op grond waarvan het verstekvonnis in 2017 is gewezen niet eerder op de hoogte was dan toen hij het verstekvonnis van 12 januari 2022 ontving. [opposant] woont namelijk sinds december 2016 in Spanje. Bovendien zegt hij vanwege zijn gezondheidstoestand wilsonbekwaam te zijn, waardoor hij geen werkzaamheden kan verrichten voor [onderneming] . Het is voor de kantonrechter niet duidelijk welk rechtsgevolg [opposant] aan deze stellingen verbindt. Indien [opposant] hiermee bedoelt dat hij om deze redenen nu alsnog in deze procedure inhoudelijk verweer mag voeren tegen de hoogte van de declaraties zoals die in het verstekvonnis van 2017 zijn vastgesteld, gaat dat niet op. In dat geval had [opposant] immers op het moment dat hij bekend werd met het verstekvonnis van 2017 namens [onderneming] in verzet moeten gaan tegen dat verstekvonnis, maar dat heeft hij niet gedaan.
3.6.
Aangezien [onderneming] in 2017 (onherroepelijk) is veroordeeld tot betaling van de declaraties aan [geopposeerde] , en [opposant] in deze procedure heeft erkend zich hoofdelijk verbonden te hebben tot betaling van de door [onderneming] verschuldigde declaraties, is [opposant] (ook) gehouden de declaraties van € 11.024,01 te betalen aan [geopposeerde] . Om dezelfde redenen moet [opposant] ook de in het verstekvonnis in 2017 toegewezen contractuele rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aan [geopposeerde] betalen. De verschuldigdheid van deze kosten vloeit immers voort uit de verschuldigdheid van de declaraties die door [onderneming] niet zijn betaald.
3.7.
Omdat de verweren van [opposant] niet tot een ander oordeel kunnen leiden, zal het verstekvonnis van 12 januari 2022 worden bekrachtigd.
3.8.
[opposant] heeft ongelijk gekregen. Daarom zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van de verzetprocedure aan de zijde van [geopposeerde] worden begroot op € 373,00 (1 punt x tarief € 373,00) aan salaris voor de gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
bekrachtigt het verstekvonnis dat op 12 januari 2022 is gewezen;
4.2.
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verzetprocedure aan de zijde van [geopposeerde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 373,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.