ECLI:NL:RBMNE:2022:5074

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
9560033 UC EXPL 21-8373
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanneming van werk en onverschuldigde betaling met betrekking tot verbouwing hotel

In deze zaak heeft [eiser sub 1], handelend als vennoot van de vennootschap onder firma [onderneming 1], [gedaagde] B.V. gedagvaard wegens onverschuldigde betaling en tekortkomingen in de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De procedure begon op 19 november 2021, waarna verschillende producties zijn ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 mei 2022. De kantonrechter heeft op 21 september 2022 uitspraak gedaan.

De kern van het geschil betreft de kosten voor de installatie van een boiler en een hydrofoor, die [eiser sub 1] als meerwerk beschouwde, terwijl [gedaagde] deze kosten als onderdeel van de aannemingsovereenkomst zag. De kantonrechter oordeelde dat er afspraken waren gemaakt over de betaling van deze kosten, waardoor er geen sprake was van onverschuldigde betaling. Daarnaast vorderde [eiser sub 1] herstel van de hotelkamerdeuren en de radiator, maar de kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] niet tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De vorderingen van [eiser sub 1] werden afgewezen, terwijl de vordering van [gedaagde] tot betaling van een factuur werd toegewezen.

De kantonrechter concludeerde dat de gemaakte afspraken bindend waren en dat [eiser sub 1] niet kon terugkomen op deze afspraken. De vorderingen in reconventie van [gedaagde] werden toegewezen, inclusief de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9560033 UC EXPL 21-8373 CMR/51145
Vonnis van 21 september 2022
inzake

1.[eiser sub 1] , handelend als vennoot vande vennootschap onder firma [onderneming 1] ,

wonend in [woonplaats]

2.[eiseres sub 2] , handelend als vennoot vande vennootschap onder firma [onderneming 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
verder ook gezamenlijk en in mannelijk enkelvoud te noemen: [eiser sub 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. W.J. de Vries,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.R. Vossen.

1.De procedure

1.1.
[eiser sub 1] heeft [gedaagde] op 19 november 2021 gedagvaard. Daarbij zijn 40 producties overgelegd. [gedaagde] heeft schriftelijk gereageerd met een conclusie van antwoord met 9 producties en heeft daarbij ook een eis in reconventie ingediend. [eiser sub 1] heeft daar schriftelijk op gereageerd met een conclusie van antwoord in reconventie. [gedaagde] heeft voorafgaand aan de zitting drie aanvullende producties ingediend.
1.2.
Op 18 mei 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de gemachtigden van partijen pleitnota voorgedragen.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat het vonnis in deze zaak vandaag wordt uitgesproken.

2.Wat is er gebeurd?

2.1.
[eiser sub 1] huurt een pand aan de [straat] [nummer] en [nummer/letter] te [plaats] . Om de twee verdiepingen, alwaar zich vier woonappartementen bevonden, te kunnen exploiteren als hotel heeft [eiser sub 1] een bestek en voorwaarden laten opstellen voor de bouwwerkzaamheden voor de verbouwing van het pand.
2.2.
In het bestek staat, voor zover van belang, het volgende:

(…)Voorwaarden
Par. 01. Standaard voorwaarden
Voor zover niet anders bepaald, gelden voor het werk de volgende voorwaarden, zoals zij op het tijdstip van de aanbesteding gelden.
1. a. Bouwbesluit van 2012, (...)
b.Uniforme Administratieve Voorwaarden voor de uitvoering van werken en van technische installatiewerken 2012 (UAV 2012)
(...)
Par. 17. Kozijnen, ramen en deuren.
A. Binnenkozijnen, en deuren. (let op 30 WBDBO)
Standaard kozijnen (bijv. 83x231,5 met sponning van 15 mm) voor de hotelkamers
Stompe deuren voorzien van hang & sluitwerk evt. met knopcilinder n.t.b. (uitgaan van standaard H&S)
Eventueel beuken stofdorpel
Deuren eventueel voorzien van drangers (…)
Par. 22. Waterinstallaties
(…)
4. Warmwater voorziening aanbrengen per kamer,2 kamers, verdieping of alle kamers t.b.v. douchen
Voor de WW-capaciteit rekening houden met een bezetting van 80% ca. 25 liter/dag (uitgaande van 7 minuten douchen ca. 0,6 l/s) Let op warmwater via stads verwarming (…)”.
2.3.
[eiser sub 1] en [gedaagde] hebben in januari 2019 een mondelinge overeenkomst van aanneming van werk gesloten voor het verbouwen van vier woonappartementen tot negen hotelkamers. Op 3 april 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser sub 1] de opdrachtbevestiging gestuurd, waarin staat dat zij de werkzaamheden zal uitvoeren conform het bestek, de tekeningen en de verleende omgevingsvergunning. De aanneemsom bedraagt € 375.000,00 exclusief btw.
2.4.
[eiser sub 1] en [gedaagde] hebben samen met de heer [A] (de bouwbegeleider van [eiser sub 1] , hierna: [A] ) en met [onderneming 2] B.V. (een onderaannemer van [gedaagde] , hierna: [onderneming 2] ) meerdere bouwvergaderingen gehad over de uitvoering van de werkzaamheden en de voortgang daarvan. Tijdens deze bouwvergaderingen zijn ook de warmwatercapaciteit en de waterdruk aan de orde geweest.
2.5.
Tijdens de bouwvergadering op 18 september 2019 is besproken dat er te weinig waterdruk gerealiseerd kan worden. Daarom heeft [gedaagde] voorgesteld om een hydrofoor te plaatsen. Ook is tijdens deze bouwvergadering gesproken over het plaatsen van een boiler om aan de warmwatercapaciteit te kunnen voldoen.
2.6.
Op 19 september 2019 stuurt [eiser sub 1] aan [gedaagde] via WhatsApp het volgende bericht: “
De boiler zal er moeten komen toch… ik sta voor de helft garant.. dan delen we het risico, wat betreft Hydrophoor, dat moeten we dus afwachten…
2.7.
Op 25 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser sub 1] en
[gedaagde] . Tijdens dit gesprek is besproken dat [eiser sub 1] € 7.000,00 exclusief btw zal betalen voor de boiler en dat [gedaagde] de overige kosten met betrekking tot de boiler op zich zal nemen. [gedaagde] heeft diezelfde dag per e-mail een meer- en minderwerkoverzicht aan [eiser sub 1] gestuurd. Hierin is de boiler installatie als meerwerk opgenomen voor € 7.000,00 exclusief btw. In deze e-mail staat onder meer het volgende:
“Hierbij zoals vanmorgen besproken het aangepaste meer-minderwerk overzicht, ik heb de boiler omschreven als meerwerk post 18, te factureren bedrag zoals overeengekomen staat op het overzicht blad.”
2.8.
Op 30 september 2019 heeft [gedaagde] aan [eiser sub 1] een e-mail gestuurd, waarin zij op een e-mail van [A] reageert. [gedaagde] schrijft hierin het volgende:

(…) @ [eiser sub 1 (voornaam)] , wij hebben in ons overleg van 25-09-2019 een deal gemaakt over de alle posten met uitzondering van het meerwerk tegels. Op basis van vertrouwen hebben wij alles in werking gesteld waarbij de boiler vandaag naar boven gehesen zal worden, ik verzoek jou om het meerwerk voor 13:00 uur te accorderen anders zullen wij de boiler niet plaatsen. De post van het tegelwerk mag daar uiteraard buiten blijven. Ik hoor het graag. (…)”.
Diezelfde dag om 12:45 uur heeft [eiser sub 1] aan [gedaagde] het volgende WhatsApp-bericht gestuurd: “
Boiler akkoord……”.
2.9.
Op 22 oktober 2019 heeft [gedaagde] [eiser sub 1] nogmaals geadviseerd om een hydrofoor te plaatsen. Daarom heeft [onderneming 2] op 28 oktober 2019 een offerte verstrekt voor het leveren en plaatsen van een hydrofoor. Op 5 november 2019 stuurt [gedaagde] aan [eiser sub 1] een e-mail, waarin onder meer het volgende staat: “
(…) Zoals zojuist besproken gaan wij akkoord met jou voorstel om de kosten voor de hydrofoor installatie te delen door drie. 1 deel voor jou, 1 deel voor [onderneming 2] en 1 deel voor [gedaagde] . Bij akkoord zal de hydrofoor besteld en geïnstalleerd worden. Ieder draagt een deel van € 1.895,66 excl. 21% btw. Hier komen geen aanvullende kosten bij voor de voorbereidingen, deze hadden wij al voor onze rekening genomen. Graag jouw bevestiging. (…)
Diezelfde dag heeft [eiser sub 1] deze e-mail beantwoord met: “
Bij deze bevestigd”.
2.10.
[gedaagde] heeft op 7 november 2019 en op 28 november 2019 facturen gestuurd naar [eiser sub 1] met daarop de kosten voor de boiler en de hydrofoor. [eiser sub 1] heeft de facturen betaald.
2.11.
Op 13 november 2019 heeft [gedaagde] het werk opgeleverd, waarna [eiser sub 1] het hotel ‘ [hotel] ’ is gaan exploiteren.
2.12.
Naar aanleiding van opmerkingen en klachten van hotelgasten over geluidsoverlast, heeft [eiser sub 1] [onderneming 3] opdracht gegeven om een akoestisch onderzoek te laten uitvoeren in de algemene ruimtes en de hotelkamers. [onderneming 3] heeft in haar rapport van 10 april 2020 geconcludeerd dat – kort gezegd – de geluidswering van de deuren tekortschiet en daarom niet wordt voldaan aan de eisen van luchtgeluid.
2.13.
Op 26 mei 2020 heeft [gedaagde] aan [A] en "CC” aan [eiser sub 1] een e-mail gestuurd over onder andere de deuren, waarin onder meer het volgende staat:

(…) De reden dat de deuren verder zijn ingekort komt voort uit vlakheid van de aanwezige vloeren, deze afwijkingen in vlakheid zijn dermate groot dat er om te voorkomen dat deze deuren aanlopen de onderzijde zijn afgezaagd. Bestellen van nieuwe deuren lost het probleem dan ook niet op, deze zullen aan de onderzijde aanlopen en dus alsnog ingekort moeten worden waardoor deze uitgevoerd moeten worden met opbouw valdorpels. Later aanbrengen van inbouw dorpels in reeds geproduceerde deuren of het dieper infrezen van een bestaande sponning is niet toegestaan vandaar mijn voorstel om deze opbouw aan te brengen. (…)”.
2.14.
Op 18 mei 2020 heeft [A] gereageerd met een e-mail, met daarin het volgende: “
(…) Wij gaan alsnog als goed alternatief akkoord met het aanbrengen van opbouw-valdorpel (…)”.
2.15.
Op 18 juni 2020 heeft [A] een e-mail gestuurd aan [gedaagde] en “CC” aan [eiser sub 1] , met daarin onder andere het volgende: “
(…) Graag per omgaande de aluminium dorpels plaatsen op alle kamers en de deuren goed afhangen welke niet voldoen aan de brandveiligheidseisen. (…)”.
2.16.
Vervolgens heeft [gedaagde] op alle hotelkamerdeuren aluminium opbouwvaldorpels geplaatst.

3.Wat vorderen partijen en wat vinden zij van elkaars vordering?

In conventie
3.1.
[eiser sub 1] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
I. om aan [eiser sub 1] een bedrag van € 10.763,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke (handels)rente vanaf 29 oktober 2020 tot de dag van algehele voldoening;
II. a) primair, om de opbouwdorpels van de hotelkamerdeuren zonder schade aan de deuren te verwijderen en de binnendeuren (daaronder begrepen alle hotelkamerdeuren en de deur naar de technische ruimte) te voorzien van een inbouwvaldorpel, teneinde er zorg voor te dragen dat de deuren aan de daaraan te stellen eisen van brandwerendheid en geluidwerendheid voldoen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per deur per dag dat [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 20.000,00;
b) subsidiair, om aan [eiser sub 1] een bedrag van € 110.011,00 te betalen;
III. a) primair, om de radiator in de derde (hoek)kamer aan de voorzijde op de eerste verdieping van het hotel op correcte wijze te bevestigen aan de daarvoor bestemde montagebeugels, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag dat gedaagde niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 7.500,00;
b) subsidiair, om aan [eiser sub 1] een bedrag van € 1.089,00 te betalen;
IV. om aan [eiser sub 1] een bedrag van € 1.089,00 te betalen, zijnde de kosten voor het onderzoek door [onderneming 3] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
V. om aan [eiser sub 1] een bedrag van € 2.069,10 te betalen, zijnde de (meer)kosten die [eiser sub 1] als gevolg van het tekortschieten van [gedaagde] aan [A] is verschuldigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
VI. om aan [eiser sub 1] alle bescheiden te verstrekken zoals genoemd onder randnummer 115 van de dagvaarding, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per document per dag dat [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
VII. om aan [eiser sub 1] een bedrag van € 882,63 aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
VIII. de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag waarop het vonnis wordt gewezen tot aan de dag van algehele voldoening;
IX. de nakosten.
3.2.
[eiser sub 1] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag.
Ten eerste heeft [eiser sub 1] aan [gedaagde] een bedrag van € 10.763,75 onverschuldigd betaald. [gedaagde] heeft namelijk het plaatsen van de boiler en de hydrofoor ten onrechte als meerwerk in rekening gebracht bij [eiser sub 1] . De kosten hiervoor vallen onder de opdracht zoals die in het bestek is geformuleerd in paragraaf 22.4 en daarmee onder de overeengekomen aanneemsom. [eiser sub 1] heeft deze kosten onder voorbehoud betaald omdat [gedaagde] oneigenlijke druk op hem uitoefende.
Na de oplevering is gebleken dat er onder de door [gedaagde] geplaatste hotelkamerdeuren te grote kieren zaten, waardoor die deuren niet voldoen aan de geluidseisen en de brandwerendheidseisen. [gedaagde] heeft dit geprobeerd te verhelpen door het plaatsen van aluminium opbouwvaldorpels aan de buitenzijde van de hotelkamerdeuren. [eiser sub 1] is echter niet tevreden met deze herstelwijze. Voorts heeft [gedaagde] geen herstelwerkzaamheden aan de deur van technische ruimte uitgevoerd.
Na de oplevering is voorts gebleken dat één radiator niet goed bevestigd is. Deze is niet in de daarvoor bestemde monteerbeugels gemonteerd. [gedaagde] is daarmee dus tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst.
Ten slotte heeft [gedaagde] een aantal bescheiden niet aan [eiser sub 1] verstrekt, die hij wel nodig heeft voor de exploitatie van het hotel. Het gaat om tekeningen die zien op en verband houden met en waarop zijn ingetekend de riolering, de elektra-installatie, de waterleidingen (koud/warm) en de luchtkanalen.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser sub 1] in de proceskosten en de nakosten.
3.4.
[gedaagde] betwist dat het plaatsen van de boiler en de hydrofoor meerwerk is en voert aan dat ten aanzien hiervan aanvullende afspraken zijn gemaakt over welke bedragen [eiser sub 1] hiervoor aan [gedaagde] zou betalen. [eiser sub 1] is akkoord gegaan met deze afspraken en heeft ook uitvoering aan die afspraken gegeven.
Verder betwist [gedaagde] dat zij is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen met betrekking tot de deuren en de radiator. De door [gedaagde] geleverde en geplaatste deuren voldoen aan de brandwerendheidseisen zoals die in het bestek staan genoemd en aan de geluidseisen, waarbij van belang is dat [gedaagde] de deuren op eigen kosten heeft voorzien van brandwerende valdorpels waarmee eventuele kieren aan de onderzijde van deuren zijn opgevuld. Ook hier zijn afspraken over gemaakt met [eiser sub 1] . Wat betreft de radiator had [eiser sub 1] dit vermeende gebrek moeten constateren en melden ten tijde van de oplevering. Dat is niet gebeurd en daarom komt dit niet voor rekening van [gedaagde] . [gedaagde] betwist dat sprake is van een verborgen gebrek.
Ten slotte betwist [gedaagde] dat zij verplicht is de door [eiser sub 1] genoemde tekeningen aan [eiser sub 1] te verstrekken. Dit vloeit namelijk niet voort uit de overeenkomst.
In reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [eiser sub 1] hoofdelijk te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen het bedrag van € 4.658,03, een kredietbeperkingstoeslag van € 93,16, een contractuele rente van 1,5% per maand (samengesteld) over € 4.658,03, althans de wettelijke handelsrente, vanaf 13 november 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede € 590,80 ter zake van buitengerechtelijke kosten met een veroordeling van [eiser sub 1] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten.
3.6.
Aan haar vordering legt [gedaagde] het volgende ten grondslag. [eiser sub 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting door de factuur van 30 oktober 2019 niet te betalen. De gevorderde nevenvorderingen zijn gebaseerd op de algemene voorwaarden van [gedaagde] , die van toepassing zijn op de overeenkomst.
3.7.
[eiser sub 1] heeft verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.8.
[eiser sub 1] stelt meerdere opeisbare vorderingen op [gedaagde] te hebben, zoals deze zijn gevorderd in conventie. De vordering van [gedaagde] tot betaling van haar factuur is door verrekening dus teniet gegaan. Subsidiair doet [eiser sub 1] een beroep op opschorting. Zolang [gedaagde] niet aan haar verplichtingen heeft voldaan, kan [eiser sub 1] niet verplicht worden om de factuur te betalen. [eiser sub 1] voert tot slot aan dat niet de algemene voorwaarden van
[gedaagde] , maar de door haar gehanteerde UAV 2012 van toepassing zijn op de overeenkomst.

4.Wat oordeelt de kantonrechter?

4.1.
Hierna worden de vordering in conventie en reconventie, voor zover mogelijk, samen behandeld.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat partijen deze zaak op grond van artikel 96 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) aan de kantonrechter hebben voorgelegd, waarbij partijen zich op grond van artikel 333 van het Rv uitdrukkelijk de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van de kantonrechter hebben voorbehouden.
Heeft [eiser sub 1] onverschuldigd betaald aan [gedaagde] ? Nee
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de kosten voor het plaatsen van de boiler en de hydrofoor gekwalificeerd kunnen worden als meerwerk. Indien het namelijk geen meerwerk is en onder de aannemingsovereenkomst valt, zou [eiser sub 1] de kosten hiervoor onverschuldigd betaald hebben. De vraag of de boiler en de hydrofoor meerwerk zijn, kan echter in het midden worden gelaten. De kantonrechter is namelijk van oordeel dat [eiser sub 1] en [gedaagde] over de betaling van de kosten van de boiler en de hydrofoor nadere afspraken hebben gemaakt en dat [eiser sub 1] het bedrag van € 10.763,25 daarom niet onverschuldigd heeft betaald. Hierna wordt toegelicht waarom.
Boiler
4.4.
Wat betreft de kosten voor de boiler heeft [eiser sub 1] op 19 september 2019 via WhatsApp voor het eerst akkoord gegeven voor het plaatsen van de boiler en gezegd dat partijen hiervan het risico delen (zie onder 2.6.). Daaruit maakt de kantonrechter op dat de kosten van de boiler gedeeld zullen worden. De woorden “
ik sta voor de helft garant”in dit WhatsAppbericht kan niet tot een ander oordeel leiden. Een voorbehoud op de betaling van (in ieder geval) de helft van de kosten voor de boiler kan hier niet in worden gelezen. Bovendien staat tussen partijen vast ( [eiser sub 1] heeft dit niet betwist) dat zij op 25 september 2019 hebben besproken dat [eiser sub 1] € 7.000,00 exclusief btw zal betalen voor de boiler en dat de rest van de kosten van de boiler en het plaatsen daarvan voor rekening van [gedaagde] komt. Deze afspraak heeft [gedaagde] via een e-mail aan [eiser sub 1] bevestigd, door de boiler aan te merken als meerwerk in het meer-minderwerk overzicht. Niet is gebleken dat [eiser sub 1] op deze afspraak een voorbehoud heeft gemaakt. [A] heeft namens [eiser sub 1] op 30 september 2019 nog wel een e-mail gestuurd met daarin de vraag of hij een open begroting kan ontvangen van onder andere de boilerinstallatie, zodat hij deze post kan beoordelen. Voor zover daaruit kan worden opgemaakt dat [eiser sub 1] wel een voorbehoud heeft gemaakt op (betaling van) de kosten van de boiler, is dat voorbehoud later weggenomen. [gedaagde] heeft namelijk in een reactie op de e-mail van [A] nogmaals de op 25 september 2019 gemaakte afspraak herhaald, waarop [gedaagde] akkoord heeft gegeven via WhatsApp (zie onder 2.8.). Niet is gebleken dat [eiser sub 1] (kort hierna) een voorbehoud heeft gemaakt op zijn bevestiging van de afspraak dat de boiler wordt geplaatst en dat [eiser sub 1] hiervoor € 7.000,00 exclusief btw zal betalen. Dat valt niet op te maken uit de overgelegde email- en WhatsApp-correspondentie en heeft [eiser sub 1] ook niet verder onderbouwd.
Hydrofoor
4.5.
Wat betreft de kosten voor de hydrofoor hebben [eiser sub 1] en [gedaagde] op 5 november 2019 in een overleg afgesproken dat zij ieder 1/3e deel van deze kosten voor hun rekening nemen, wat neerkomt op een bedrag van € 1.895,66 exclusief btw. Het overige 1/3e deel komt voor rekening van [onderneming 2] . Deze afspraak is door [gedaagde] en [eiser sub 1] via e-mail bevestigd (zie onder 2.9.). Anders dan [eiser sub 1] stelt, is niet gebleken dat hij deze afspraak onder protest of onder voorbehoud heeft gemaakt. Dit blijkt immers niet uit de overgelegde e-mailcorrespondentie en heeft [eiser sub 1] ook niet verder onderbouwd.
Oneigenlijke druk
4.6.
[eiser sub 1] stelt dat hij door [gedaagde] onder oneigenlijke druk is gezet en dat hij daarom akkoord is gegaan met bovenstaande betalingsafspraken. [gedaagde] heeft namelijk aangegeven dat zij de boiler en hydrofoor niet zou plaatsen (en dus haar werkzaamheden zou opschorten) indien [eiser sub 1] niet akkoord zou gaan met betaling van de kosten hiervan. [eiser sub 1] wilde niet dat de voortgang van de werkzaamheden en dus de opening van het hotel zouden vertragen en is daarom akkoord gegaan.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het enkele voornemen van [gedaagde] om gebruik te maken van haar opschortingsrecht niet gezien worden als het uitoefenen van oneigenlijke druk. Dat [eiser sub 1] die druk ervaarde mede omdat hij anders schade zou lijden doordat het hotel anders niet op tijd open zou kunnen is begrijpelijk, maar dat levert geen druk op die op een oneigenlijke manier veroorzaakt is door [gedaagde] .
Conclusie
4.8.
Uit de e-mail- en WhatsApp-correspondentie tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat zij over de betaling van de kosten voor de boiler en de hydrofoor afspraken hebben gemaakt. Partijen zijn aan die afspraken gehouden. [eiser sub 1] heeft zich achteraf op het standpunt gesteld dat de boiler en de hydrofoor geen meerwerk zijn, maar dat kan niet gezien worden als voorbehoud ten aanzien van de toen al gemaakte en uitgevoerde betalingsafspraken hierover. Door zonder voorbehoud akkoord te gaan met de gemaakte afspraken, kan [eiser sub 1] daar niet zomaar van terug komen.
4.9.
Omdat er een grondslag bestaat voor het door [eiser sub 1] betaalde bedrag van € 10.763,25, namelijk de nader gemaakte betalingsafspraken, is er geen sprake van een onverschuldigde betaling. De vordering van [eiser sub 1] tot betaling van dit bedrag wordt dan ook afgewezen.
Moet [gedaagde] herstelwerk uitvoeren aan de hotelkamerdeuren? Nee
4.10.
[eiser sub 1] vordert herstel van de hotelkamerdeuren in die zin dat de opbouwvaldorpels moeten worden vervangen door inbouwvaldorpels, zodat die deuren aan de eisen van brandwerendheid en geluidwerendheid voldoen. [gedaagde] betwist dat de door haar geleverde en geplaatste deuren niet aan deze eisen voldoen nadat zij aluminium opbouwvaldorpels op de deuren geplaatst heeft.
4.11.
Voor het beantwoorden van de vraag of [gedaagde] de hotelkamerdeuren moet herstellen, moet worden beoordeeld of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de overeenkomst met betrekking tot de brandwerendheid en de geluidwerendheid van die deuren.
Brandwerendheid
4.12.
In paragraaf 17 van het bestek staat dat de binnendeuren van het hotel, eventueel met beuken stofdorpel, 30 WBDBO moeten zijn (zie onder 2.2.). 30 WBDBO houdt in dat de deuren (inclusief dorpel) moeten voldoen aan de brandveiligheidseis van minimaal 30 minuten brandwerendheid. Nergens uit blijkt dat de hotelkamerdeuren in combinatie met de later door [gedaagde] geplaatste aluminium opbouwvaldorpels niet voldoen aan deze eis van brandwerendheid. Deze stelling van [eiser sub 1] dat de door [gedaagde] geleverde en geplaatste hotelkamerdeuren waarop [gedaagde] opbouwvaldorpels heeft bevestigd niet voldoen aan de eisen van brandwerendheid, is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd en wordt daarom verworpen.
Geluidwerendheid
4.13.
Op grond van artikel 3.17 lid 1 van het Bouwbesluit 2012 (zie onder 2.2.) mag de luchtgeluidisolatie tussen de hotelkamers onderling niet kleiner zijn dan 52 dB. [eiser sub 1] heeft [onderneming 3] ingeschakeld om een onderzoek te doen naar de geluidsisolatiewaarden van de algemene ruimtes en de hotelkamers. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in april 2020. In juni 2020 heeft [gedaagde] op alle hotelkamerdeuren aluminium opbouwvaldorpels geplaatst. Dit heeft zij dus na het onderzoek van [onderneming 3] gedaan. De gegevens uit het rapport van [onderneming 3] zijn daardoor achterhaald. Er zijn immers geen gegevens over hoe de geluidsisolatie is na plaatsing van de opbouwvaldorpels. [eiser sub 1] heeft zijn stelling dat de door [gedaagde] geleverde en geplaatste hotelkamerdeuren waarop [gedaagde] opbouwvaldorpels heeft bevestigd niet voldoen aan de eisen van geluidwerendheid, daarom onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd. Deze stelling wordt daarom verworpen.
Ontevredenheid over de wijze van herstel
4.14.
[eiser sub 1] stelt verder nog dat hij niet tevreden is met de wijze waarop [gedaagde] het probleem met de geluidsisolatie en brandveiligheid heeft geprobeerd op te lossen, dus door middel van het plaatsen van aluminium opbouwvaldorpels op de hotelkamerdeuren. In het bestek wordt namelijk gesproken over een stofdorpel en de door [gedaagde] geplaatste opbouwvaldorpels passen niet in het design van het hotel, aldus [eiser sub 1] .
4.15.
[A] is namens [eiser sub 1] op 18 mei 2020 akkoord gegaan met het voorstel van [gedaagde] om opbouwvaldorpels te plaatsen (zie onder 2.14). Op 18 juni 2020 heeft [A] namens [eiser sub 1] opdracht gegeven om de aluminium opbouwvaldorpels te plaatsen (zie onder 2.15). De kantonrechter concludeert hieruit dat partijen een afspraak hebben gemaakt over de manier waarop de hotelkamerdeuren zouden worden hersteld, namelijk door plaatsing van de aluminium opbouwvaldorpels. Dat [eiser sub 1] hier achteraf niet tevreden mee is omdat het niet past in het design van het hotel, doet daar niet aan af. In het bestek staat namelijk niet beschreven wat het design van het hotel zou moeten zijn en bovendien heeft [eiser sub 1] zelf de kleur en type van de opbouwvaldorpels gekozen. Dit leidt er dan ook niet toe dat [gedaagde] de deuren (nogmaals) moet herstellen. [eiser sub 1] voert nog aan dat hij onder protest heeft ingestemd met de door [gedaagde] voorgestelde opbouwvaldorpels, maar dit blijkt nergens uit. Uit de door [A] gestuurde e-mails hierover kan immers niet worden opgemaakt dat hij een voorbehoud heeft gemaakt bij het maken van deze afspraak.
Moet [gedaagde] herstelwerk uitvoeren aan de deur van de technische ruimte? Nee
4.16.
[eiser sub 1] heeft zijn stelling dat de deur naar de technische ruimte niet voldoet aan de eisen van brand- en geluidwerendheid geenszins onderbouwd, ook niet nadat [gedaagde] deze stelling in haar conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie gemotiveerd heeft weersproken. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat uit het rapport van [onderneming 3] niet blijkt, dat onderzocht is of de deur van de technische ruimte aan de eisen van geluidwerendheid voldoet. Voormelde stelling van [eiser sub 1] wordt dan ook verworpen.
Conclusie
4.17.
Gezien het bovenstaande kan niet komen vast te staan dat de binnendeuren niet voldoen aan de eisen van brandwerendheid en geluidwerendheid en dat [gedaagde] daarmee tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De vordering tot het herstel van de binnendeuren van het hotel, met de daarbij gevorderde dwangsom, wordt daarom afgewezen.
Moet [gedaagde] de radiator terugplaatsen? Nee
4.18.
[eiser sub 1] heeft na oplevering van het hotel geconstateerd dat de radiator in de derde (hoek)kamer aan de voorzijde van de eerste verdieping van het hotel niet op de juiste manier is gemonteerd. Na de oplevering is een aannemer alleen nog maar aansprakelijk voor gebreken die de opdrachtgever redelijkerwijs niet had kunnen ontdekken ten tijde van de oplevering, hetgeen de opdrachtgever moet stellen en bewijzen (artikel 7:758 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen: (i) de gebreken die ten tijde van de oplevering bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden moeten zijn en (ii) de zogeheten ‘verborgen gebreken’, die de opdrachtgever ten tijde van de oplevering niet had behoeven te constateren en die hij eerst na de oplevering ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken.
4.19.
Volgens [eiser sub 1] is de radiator niet in de daarvoor bestemde beugels opgehangen door [gedaagde] , waardoor de radiator op de leidingen staat. Ervanuit gaande dat de radiator inderdaad niet in de beugels is opgehangen, is dit naar het oordeel van de kantonrechter een gebrek dat ten tijde van de oplevering redelijkerwijs bekend had moeten zijn. Een niet goed opgehangen radiator is eenvoudig te detecteren. Daar had [eiser sub 1] bij de oplevering meer onderzoek naar kunnen en dus moeten doen. [eiser sub 1] heeft onvoldoende onderbouwd waarom hij dit niet had kunnen ontdekken bij oplevering.
4.20.
Omdat het gaat om een gebrek dat ten tijde van de oplevering redelijkerwijs bekend had moeten zijn, is [gedaagde] hier niet meer aansprakelijk voor. De vordering tot het op de juiste manier bevestigen van de radiator, met de daarbij gevorderde dwangsom, wordt daarom afgewezen.
Moet [gedaagde] bescheiden verstrekken aan [eiser sub 1] ? Nee
4.21.
[eiser sub 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat de tekeningen die verband houden met de riolering, de elektra-installatie, de waterleidingen en de luchtkanalen niet (compleet) zijn aangeleverd door [gedaagde] . Het is de kantonrechter echter niet duidelijk geworden op grond waarvan [gedaagde] verplicht is deze tekeningen aan [eiser sub 1] te verstrekken. In paragraaf 10.1a UAV 2012 staat geregeld dat indien in het bestek is voorgeschreven dat de aannemer de opdrachtgever revisietekeningen met betrekking tot het technische installatiewerk zal verstrekken, dat hij deze uiterlijk drie maanden na de dag waarop het technische installatiewerk is opgeleverd overhandigt. Niet is gebleken dat in het bestek iets is geregeld over het verstrekken van bepaalde tekeningen. Bovendien staat in de opdrachtbevestiging die [gedaagde] aan [eiser sub 1] heeft gestuurd op 3 april 2019 dat het maken van tekeningen (inclusief revisietekeningen) niet zijn opgenomen als werkzaamheden. De vordering tot het verstrekken van de tekeningen wordt dus vanwege het ontbreken van een verplichting hiertoe afgewezen.
Moet [eiser sub 1] de expertisekosten voor [onderneming 3] en [A] en de overige kosten betalen? Nee
Kosten [onderneming 3]
4.22.
Gelet op hetgeen in overweging 4.13 en 4.16. is besproken, wordt de vordering met betrekking tot de kosten voor het onderzoek van [onderneming 3] afgewezen.
Kosten [A]
4.23.
Volgens [eiser sub 1] heeft zijn bouwbegeleider [A] veel extra uren moeten besteden aan de kwesties omtrent de hydrofoor, de boiler, de radiator en de hotelkamerdeuren vanwege het tekortschieten van [gedaagde] . Indien [gedaagde] haar werk correct zou hebben opgeleverd, zou [A] minder uren gewerkt hebben en zou [eiser sub 1] minder kosten hebben gemaakt, aldus [eiser sub 1] .
4.24.
Aangezien niet is komen vast te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, komen de kosten voor [A] niet voor vergoeding in aanmerking. Nog los daarvan heeft [eiser sub 1] ook onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [A] minimaal 30 uur extra werk heeft verricht. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente
4.25.
Omdat de hoofdvordering wordt afgewezen, delen de vorderingen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente hetzelfde lot.
Moet [eiser sub 1] het bij factuur van 30 oktober 2019 gefactureerde bedrag aan [gedaagde] betalen? Ja
4.26.
[eiser sub 1] betwist niet dat het meerwerk dat op de factuur van 30 oktober 2019 in rekening is gebracht door [gedaagde] is uitgevoerd en dat hij de kosten daarvan aan [gedaagde] verschuldigd is. Zoals hiervoor in overwegingen 4.3. tot en met 4.9. is geoordeeld, heeft [eiser sub 1] geen vordering op grond van onverschuldigde betaling op [gedaagde] . [eiser sub 1] kan die gestelde maar niet bestaande vordering dan ook niet verrekenen met vorenbedoelde kosten van meerwerk. Ook kan [eiser sub 1] geen beroep (meer) doen op zijn opschortingsrecht, omdat [gedaagde] aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. [eiser sub 1] is daarom gehouden de kosten van het gefactureerde meerwerk te betalen. De vordering van [gedaagde] tot betaling van een bedrag van € 4.658,03 wordt daarom toegewezen.
4.27.
[gedaagde] vordert naast betaling van de factuur ook betaling van de kredietbeperkingstoeslag van 2% van het factuurbedrag en de contractuele handelsrente van 1,5% per maand. [gedaagde] baseert deze vorderingen op haar algemene voorwaarden. [eiser sub 1] betwist dat deze algemene voorwaarden van toepassing zijn.
4.28.
De vraag die beantwoord moet worden is welke algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] . In paragraaf 01.1b van het bestek zijn de UAV 2012 van toepassing verklaard op het werk. [eiser sub 1] en [gedaagde] hebben in januari 2019 mondeling overeenstemming bereikt over dat [gedaagde] het werk zou uitvoeren conform (onder andere) het bestek. Daarmee heeft [gedaagde] dus ook aanvaard dat de UAV 2012 van toepassing zijn. Op 3 april 2019 heeft [gedaagde] de opdracht bevestigd en in de opdrachtbevestiging haar eigen algemene voorwaarden van toepassing verklaard. Hierbij heeft [gedaagde] echter niet de toepasselijkheid van de UAV 2012 uitdrukkelijk van de hand gewezen. In dat geval komt op grond van artikel 6:225 lid 3 van het BW op deze tweede verwijzing naar algemene voorwaarden door [gedaagde] geen werking toe. De UAV 2012 zijn de algemene voorwaarden die op de overeenkomst tussen [eiser sub 1] en [gedaagde] van toepassing zijn.
4.29.
Omdat niet de algemene voorwaarden van [gedaagde] van toepassing zijn maar de UAV 2012, wordt de vordering tot betaling van de kredietbeperkingstoeslag afgewezen. Op grond van paragraaf 45.1 UAV 2012 heeft de aannemer bij niet tijdig verrichte betaling recht op een vergoeding van rente tegen het wettelijke percentage. Het wettelijke rente percentage dat in dit geval geldt is de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a van het BW, omdat er sprake is van een handelsovereenkomst. De (subsidiair gevorderde) wettelijke handelsrente wordt daarom toegewezen vanaf de datum van verzuim. De factuur bevat een uiterste betalingstermijn van 14 dagen waarbinnen de factuur moet zijn betaald. Omdat [eiser sub 1] de factuur niet binnen die termijn heeft betaald, is hij per 14 november 2019 in verzuim.
4.30.
Tot slot maakt [gedaagde] nog aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [gedaagde] heeft door middel van de overgelegde correspondentie tussen partijen voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 590,80 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt toegewezen.
Proceskosten en nakosten
4.31.
[eiser sub 1] is zowel in conventie als in reconventie de partij die ongelijk krijgt en hij wordt daarom in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat hij zijn eigen proceskosten moet dragen en de proceskosten van [gedaagde] aan haar moet betalen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten in conventie aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 746,00
(2 punten x tarief € 373,00) aan salaris gemachtigde.
4.32.
Omdat de eis in reconventie voortvloeit uit de vordering in conventie, worden de kosten in reconventie aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 155,50 (1 punt x tarief € 311,00 x factor 0,5) aan salaris gemachtigde. De proceskosten voor de mondelinge behandeling zijn in conventie toegewezen.
4.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen met inachtneming van de hierna in de beslissing te bepalen termijn.
4.34.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Hoofdelijkheid veroordeling
4.35.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken, zoals gevorderd. Dat betekent dat van iedere veroordeelde kan worden verlangd dat hij of zij het hele bedrag betaalt. Als de één (een deel van) een bedrag betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.36.
Tegen de door [gedaagde] gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de veroordelingen van [eiser sub 1] , is [eiser sub 1] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die deze vordering in de weg staan. De veroordelingen worden daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.5. De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 746,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening;
in reconventie
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 5.248,83 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a van het BW over € 4.658,03 met ingang van 14 november 2019 tot de voldoening;
5.4.
veroordeelt [eiser sub 1] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 155,50 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de voldoening;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
zowel in conventie als in reconventie
5.6.
veroordeelt [eiser sub 1] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,00 aan salaris gemachtigde;
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.