ECLI:NL:RBMNE:2022:5072

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
9912796 UE VERZ 22-168
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en betaling van achterstallig loon in arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een arbeidsconflict tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap [verweerster] B.V. De werknemer had op 31 mei 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin hij onder andere verzocht om een verklaring voor recht dat zijn arbeidsovereenkomst rechtsgeldig was geëindigd op 1 april 2022, en om betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen. De werknemer stelde dat hij een dringende reden had voor het onverwijld opzeggen van zijn arbeidsovereenkomst, omdat hij stelselmatig onderbetaald was en omdat de werkgever zich agressief tegenover hem had gedragen. De werkgever betwistte deze claims en diende een tegenverzoek in voor betaling van een gefixeerde schadevergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2022 was geëindigd door de opzegging van de werknemer, maar dat er geen dringende reden was voor deze opzegging. De kantonrechter wees de verzoeken van de werknemer om een gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding af, omdat de werkgever niet ernstig verwijtbaar had gehandeld. Wel werd de werkgever veroordeeld tot betaling van een bedrag aan achterstallig loon, omdat de werknemer in een te lage functieloonschaal was ingeschaald. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer geen recht had op betaling van overuren, omdat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor het aantal gewerkte overuren. De zaak eindigde met een veroordeling van de werknemer tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding aan de werkgever, na verrekening van de bedragen die de werkgever aan de werknemer verschuldigd was.

De uitspraak benadrukt het belang van het correct indelen van werknemers in functieloonschalen en de noodzaak voor werknemers om hun claims goed te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9912796 UE VERZ 22-168 CMR/51145
Beschikking van 7 september 2022
inzake
[verzoeker],
wonend in [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
verwerende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. H. Sala,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
verzoekende partij in het tegenverzoek,
gemachtigde: mr. R.R. Surquin.

1.De procedure

1.1.
[verzoeker] heeft op 31 mei 2022 een verzoekschrift met producties ingediend. [verzoeker] heeft daarna zijn verzoek gewijzigd. [verweerster] heeft hierop gereageerd door middel van een verweerschrift met producties, met daarin een tegenverzoek. [verzoeker] heeft vervolgens zijn verzoek nogmaals gewijzigd. Zowel [verzoeker] als [verweerster] hebben een aanvullende productie ingediend.
1.2.
Op 16 augustus 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Beide partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota toegelicht. Verder hebben partijen vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben zij op elkaars standpunten gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog een loonspecificatie overgelegd.
1.3.
Hierna heeft de kantonrechter gezegd dat de uitspraak op 14 september 2022 zal worden gedaan, of zoveel eerder als mogelijk is.

2.Waar gaat deze zaak over?

Feiten
2.1.
[verzoeker] is op 2 augustus 2020 in de functie koerier in dienst getreden bij [verweerster] op basis van een oproepovereenkomst. Op 2 september 2021 hebben [verzoeker] en [verweerster] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten op basis waarvan [verzoeker] vaste uren ging werken, namelijk 40 uur per week. De overeenkomst zou op 1 september 2022 van rechtswege eindigen. De cao Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen (hierna: de cao) is van toepassing op de arbeidsovereenkomst.
2.2.
In artikel 7.1 van de arbeidsovereenkomst staat dat het loon van [verzoeker] op basis van functieloonschaal A0 € 1.868,34 bruto per maand bedraagt. Uit de laatste loonstrook van [verzoeker] volgt dat hij een bedrag van € 1.929,08 bruto per maand heeft ontvangen.
2.3.
Op 31 maart 2022 heeft [verzoeker] aan [verweerster] laten weten dat hij niet meer voor [verweerster] wil werken en dat hij zijn arbeidsovereenkomst per 1 april 2022 wil beëindigen.
Geschil
2.4.
[verzoeker] verzoekt in deze procedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het volgende:
een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd op 1 april 2022;
voor zover de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd op 1 april 2022, de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c lid 1 BW;
betaling van het achterstallige loon van € 3.79320 bruto exclusief vakantietoeslag over de periode 2 augustus 2020 tot en met 1 april 2022;
betaling van de gewerkte overuren van € 7.624,35 bruto exclusief vakantietoeslag over de periode september 2021 tot en met maart 2022;
betaling van de vakantietoeslag van € 926,49;
betaling van € 1.461,60 als vergoeding voor niet opgenomen vakantiedagen;
betaling van de wettelijke verhoging van 50% van € 5.872,42 over het volledig achterstallig brutoloon inclusief de overuren van september 2021 tot en met maart 2022;
betaling van de wettelijke rente van € 246,88;
betaling van de wettelijke transitievergoeding van € 1.177,08 bruto;
betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 2.288,24 bruto op grond van artikel 7:677 lid 2 juncto lid 3 sub a BW;
voor zover van toepassing, een onkostenvergoeding voor telefoonkosten;
afgifte van de eindafrekening op straffe van een dwangsom;
veroordeling van [verweerster] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[verzoeker] had eerder ook om een billijke vergoeding verzocht, maar dit verzoek heeft hij op de zitting ingetrokken.
2.5.
[verweerster] is het hier grotendeels niet mee eens en voert verweer. [verweerster] heeft daarnaast een tegenverzoek ingediend. Zij verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, betaling van, na verrekening, € 1.235,53 bruto aan gefixeerde schadevergoeding, met een veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

3.Wat oordeelt de kantonrechter?

De arbeidsovereenkomst is geëindigd
3.1.
Vooropgesteld wordt dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2022 is geëindigd door de opzegging met onmiddellijke ingang van [verzoeker] . Daar zijn partijen het over eens. [verzoeker] heeft dan ook geen belang bij de door hem verzochte verklaring voor recht. Omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd, wordt ook niet toegekomen aan het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De vraag of [verzoeker] de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd moet nog wel beantwoord worden. Deze vraag is namelijk van belang voor een aantal andere verzoeken van [verzoeker] .
Geen dringende reden
3.2.
Bij een opzegging door de werknemer dient hij een opzegtermijn in acht te nemen, tenzij sprake is van een dringende reden (artikel 7:677 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW)). Volgens artikel 7:679 lid 1 BW worden als dringende redenen beschouwd zodanige omstandigheden die tot gevolg hebben dat van de werknemer redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren.
3.3.
Volgens [verzoeker] had hij een dringende reden om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, omdat hij stelselmatig is onderbetaald door [verweerster] en omdat [verweerster] zich schuldig heeft gemaakt aan dreigend en agressief gedrag tegenover [verzoeker] . Wat betreft het loon heeft [verweerster] erkend dat zij [verzoeker] – naar eigen zeggen per ongeluk – in een te lage functieloonschaal heeft ingeschaald, namelijk functieloonschaal A0 in plaats van functieloonschaal C0. Niet is gebleken dat [verzoeker] dit eerder dan 31 maart 2022 met [verweerster] heeft besproken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verteld dat hij van andere werknemers had gehoord dat er iets niet klopte in hun arbeidsovereenkomsten en dat hij tegen [verweerster] wel eens heeft gezegd dat hij vond dat hij te weinig loon kreeg. [verzoeker] heeft echter nooit met [verweerster] besproken dat hij op grond van de cao te weinig betaald kreeg, omdat hij onjuist was ingeschaald. [verzoeker] kon niet precies vertellen wanneer hij hierachter is gekomen en kon niet verklaren waarom hij [verweerster] daar niet eerder op heeft aangesproken. [verweerster] heeft daardoor geen mogelijkheid gehad om haar fout te herstellen, waardoor een ontslag op staande voet van [verzoeker] nog te prematuur was. Ook heeft [verzoeker] onvoldoende onderbouwd dat [verweerster] agressief en dreigend tegen hem heeft opgetreden. Dit zou zich volgens [verzoeker] rond het moment van opzegging hebben voorgedaan. Nadat [verzoeker] aan [verweerster] had medegedeeld dat hij zijn arbeidsovereenkomst per direct wilde opzeggen, is de heer [A] achter hem aan gelopen. Hij zou daarbij intimiderend zijn geweest. [verzoeker] heeft niet onderbouwd waaruit die intimidatie bestond en welk agressieve gedrag [A] zou hebben getoond. Naar het oordeel van de kantonrechter had [verzoeker] dan ook geen dringende reden om zijn arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen.
3.4.
Omdat [verzoeker] geen dringende reden had voor het onverwijld opzeggen van zijn arbeidsovereenkomst, is [verweerster] geen gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 2 BW aan [verzoeker] verschuldigd. Ook heeft [verzoeker] geen recht op een transitievergoeding. In het geval dat de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, is de werkgever op grond van artikel 7:673 lid 1 sub b BW slechts een transitievergoeding verschuldigd wanneer de werkgever ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Niet is gebleken dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De te late betaling van loon is vervelend, maar is mede om de hiervoor genoemde reden – [verzoeker] heeft dit nooit eerder met [verweerster] besproken – niet ernstig verwijtbaar. De door [verzoeker] verzochte gefixeerde schadevergoeding en transitievergoeding worden daarom afgewezen.
3.5.
De door [verweerster] in het tegenverzoek verzochte gefixeerde schadevergoeding wordt daarentegen wel toegewezen. Omdat [verzoeker] geen dringende reden had om zijn arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, heeft hij zijn arbeidsovereenkomst onregelmatig, dus zonder inachtneming van de opzegtermijn, opgezegd. Op grond van artikel 7:672 lid 11 BW is de partij die tegen een eerdere dag dan tussen partijen geldt opzegt, een vergoeding verschuldigd gelijk aan het loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. In dit geval bedroeg de opzegtermijn van [verzoeker] een maand en is [verzoeker] dan ook het brutoloon over een maand verschuldigd. Dat is, met inachtneming van de juiste functieloonschool C0, een bedrag van € 2.288,24 bruto. [verzoeker] heeft niet gesteld dat dit verzoek niet binnen de wettelijke vervaltermijn is ingesteld.
Achterstallig loon
3.6.
[verzoeker] verzoekt om betaling van € 3.793,20 bruto aan achterstallig loon over de periode van 2 augustus 2020 tot en met 1 april 2022. [verzoeker] had namelijk op basis van de cao niet in functieloonschaal A0 moeten worden ingeschaald, maar in functieloonschaal C0, waardoor [verzoeker] in de genoemde periode te weinig loon heeft ontvangen. [verweerster] heeft zoals gezegd erkend dat [verzoeker] in de verkeerde functieloonschaal is ingeschaald. Zij is dus nog een deel van het loon aan [verzoeker] verschuldigd. [verweerster] komt echter op een bedrag uit van € 1.895,46 bruto aan achterstallig loon.
3.7.
De kantonrechter sluit aan bij het door [verweerster] berekende bedrag. [verzoeker] is er in zijn berekening vanuit gegaan dat hij over de gehele periode recht had op een loon van € 2.118,74 bruto per maand, terwijl dat bedrag op grond van de cao pas vanaf 1 januari 2022 voor functieloonschaal C0 geldt. Voor de periode vóór 1 januari 2022 golden andere bedragen. Zo bedroeg het loon voor functieloonschaal C0 in de periode 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 € 2.052,04 bruto per maand en in de periode 2 augustus 2020 tot 1 juli 2021 € 1.9820,60 bruto per maand. [verzoeker] heeft met deze trapsgewijze verhoging bij de berekening geen rekening gehouden, [verweerster] wel. De kantonrechter heeft [verzoeker] ter zitting voorgehouden dat deze trapsgewijze loonsverhogingen op internet zijn terug te vinden. [verzoeker] heeft niet uitgelegd waarom het loon dat vanaf 1 januari 2022 geldt, voor de gehele periode vanaf 2 augustus 2020 van toepassing zou zijn.
3.8.
[verzoeker] heeft dus over de periode 2 augustus 2020 tot 1 april 2022 nog recht op een bedrag van € 1.895,46 bruto aan achterstallig loon. Hierover is [verweerster] ook de vakantietoeslag van 8% aan [verzoeker] verschuldigd, wat neer komt op een bedrag van € 151,64. [verweerster] stelt dat zij een deel van dit loon al heeft betaald door middel van een betaling die zij heeft gedaan op 7 juni 2022. In overweging 3.14 wordt nader ingegaan op deze betaling.
Overuren
3.9.
[verzoeker] maakt ook aanspraak op betaling van het loon voor de door hem gemaakte overuren. [verzoeker] stelt dat hij in de periode van 2 augustus 2020 tot september 2021 207,4 overuren heeft gewerkt en in de periode van september 2021 tot en met maart 2022 269,5 overuren heeft gewerkt. [verweerster] betwist dit.
3.10.
Wat betreft de 207,4 overuren in de periode van 2 augustus 2020 tot september 2021 heeft [verzoeker] niet onderbouwd dat hij deze overuren heeft gewerkt. Hij heeft immers voor deze periode geen stukken overgelegd waaruit dit zou blijken. [verzoeker] heeft slechts een gemiddeld aantal uren genoemd, maar het is niet duidelijk geworden waar dit gemiddelde op is gebaseerd en ook is niet gebleken dat [verzoeker] dit aantal overuren daadwerkelijk heeft gewerkt.
3.11.
Voor het aantal overuren in de periode september 2021 tot en met maart 2022 heeft [verzoeker] zich gebaseerd op WhatsApp-gesprekken met [verweerster] , waarin [verzoeker] laat weten wanneer hij thuis vertrekt en wanneer hij weer thuis is na een dag werken. Alle tijd die hier tussen zit is volgens [verzoeker] arbeidstijd en hij is niet voor al deze uren betaald. In de berekening van het aantal overuren heeft [verzoeker] dus ook het woon-werkverkeer en de pauzes meegerekend. Volgens [verzoeker] valt het woon-werkverkeer onder de arbeidstijd, omdat zijn huis zijn standplaats was. Dit heeft [verzoeker] echter niet verder onderbouwd. In artikel 3 van de arbeidsovereenkomst staat dat zijn standplaats [plaats] is. Het feit dat hij met de auto van [verweerster] van zijn huis naar zijn werk reed, betekent niet dat zijn standplaats dan verandert naar zijn huis en dat daarom die reistijd ook onder zijn arbeidstijd valt. Daarnaast is de stelling van [verzoeker] dat hij nooit pauze mocht nemen, en dat die tijd dus onder arbeidstijd valt, ook niet onderbouwd. Iedere werknemer heeft recht op het nemen van pauze en niet is gebleken dat [verzoeker] [verweerster] hier ooit op heeft aangesproken.
3.12.
[verzoeker] heeft dus naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende onderbouwd dat hij het door hem gestelde aantal overuren heeft gewerkt. Bovendien heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij nooit bij [verweerster] heeft geklaagd over het feit dat al deze overuren niet aan hem zijn betaald. Dat verbaast de kantonrechter, omdat het om een grote hoeveelheid overuren gaat en het aantal overuren dat wordt betaald maandelijks op de loonstrook staat vermeld. Het verzoek tot betaling van de gewerkte overuren wordt daarom afgewezen.
Vakantiedagen en de eindafrekening
3.13.
Volgens [verzoeker] heeft [verweerster] de vakantiedagen die [verzoeker] niet heeft opgenomen niet betaald en heeft hij geen eindafrekening ontvangen. [verweerster] voert aan dat zij de eindafrekening op 2 mei 2022 heeft verstuurd en dat deze op 7 juni 2022 is betaald, en dat daarmee dus ook de niet opgenomen vakantiedagen zijn betaald.
3.14.
Op de door [verweerster] in productie 5 van de conclusie van antwoord overgelegde loonstroken staan de niet opgenomen vakantiedagen en de vakantietoeslag. Het gaat om een loonstrook met een bedrag van € 1.638,84 bruto en een loonstrook met een bedrag van € 1.519,16 bruto. In totaal was [verweerster] dus € 3.158,00 bruto aan [verweerster] verschuldigd voor de niet opgenomen vakantiedagen en de vakantietoeslag. Op 7 juni 2022 heeft [verzoeker] een (netto)bedrag van € 2.580,66 ontvangen van [verweerster] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] een andere loonstrook overgelegd, waaruit blijkt dat dit bruto een bedrag van € 3.448,24 is. De betaling van [verweerster] van 7 juni 2022 dekt het door haar verschuldigde bedrag voor de niet opgenomen vakantiedagen en vakantietoeslag dus volledig. Zij heeft zelfs meer uitgekeerd dan zij was verschuldigd, namelijk € 290,24 (€ 3.448,24 - € 3.158,00) bruto te veel. Dit te veel betaalde bedrag kan in mindering worden gebracht op het door [verweerster] nog verschuldigde achterstallige brutoloon zoals dat is bepaald in overweging 3.8.
3.15.
Omdat de niet opgenomen vakantiedagen al zijn uitbetaald door middel van de betaling van 7 juni 2022, wordt dit verzoek van [verzoeker] afgewezen. Wat betreft het verzoek om afgifte van de eindafrekening geldt dat de specificatie van de vakantietoeslag en de vakantiedagen door [verzoeker] zijn ontvangen door middel van de hiervoor genoemde loonstroken. Wel zal [verweerster] aan [verzoeker] een loonspecificatie moeten verstrekken voor het nog verschuldigde achterstallige loon. De kantonrechter zal hier, anders dan verzocht, geen dwangsom aan verbinden omdat er geen aanwijzingen zijn dat [verweerster] hier niet aan zal voldoen. [verzoeker] heeft dit ook niet verder onderbouwd.
Onkostenvergoeding voor telefoonkosten
3.16.
Verder verzoekt [verzoeker] op grond van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst een onkostenvergoeding voor telefoonkosten die [verzoeker] heeft gemaakt om zijn werkzaamheden te verrichten. [verzoeker] heeft dit verzoek niet onderbouwd. Hij stelt niet dat hij telefoonkosten heeft gemaakt, laat staan voor welk bedrag. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
3.17.
Tot slot verzoekt [verzoeker] betaling van de wettelijke verhoging van 50% uit artikel 7:625 BW over het achterstallige loon. [verweerster] heeft het brutoloon inclusief vakantietoeslag te laat betaald en daarom heeft [verzoeker] recht op de wettelijke verhoging hierover. [verweerster] had [verzoeker] immers in de juiste functieloonschaal moeten indelen. De kantonrechter ziet aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 20%, omdat [verweerster] niet het gehele maandelijkse loon niet heeft uitbetaald, maar slechts een klein gedeelte.
3.18.
De verzochte wettelijke rente over het achterstallige loon wordt toegewezen vanaf de dag van opeisbaarheid van het loon.
Conclusie
3.19.
Partijen zijn op grond van het bovenstaande over en weer het volgende aan elkaar verschuldigd:
  • [verweerster] is een bedrag van € 2.047,10 brutoloon inclusief vakantietoeslag verschuldigd aan [verzoeker] ;
  • [verweerster] heeft met de betaling van 7 juni 2022 een bedrag van € 290,24 bruto te veel betaald dan zij was verschuldigd aan vakantietoeslag en niet opgenomen vakantiedagen, dus dit bedrag kan in mindering worden gebracht op het verschuldigde brutoloon;
  • Het door [verweerster] verschuldigde brutoloon wordt vermeerderd met de wettelijke verhoging van 20% (wat neerkomt op een bedrag van € 351,37) en de wettelijke rente over het brutoloon en de wettelijke verhoging vanaf de dag van opeisbaarheid tot de voldoening;
  • [verzoeker] is een bedrag van € 2.288,24 bruto aan gefixeerde schadevergoeding verschuldigd aan [verweerster] .
3.20.
[verweerster] heeft een beroep gedaan op verrekening van het verschuldigde loon met de gefixeerde schadevergoeding. [verweerster] is aan [verzoeker] in totaal € 2.108,23 (€ 2.047,10 - € 290,24 + € 351,37) aan loon en wettelijke verhoging verschuldigd. Na verrekening met de gefixeerde schadevergoeding is [verzoeker] aan [verweerster] € 180,01 (€ 2.288,24 – 2.108,23) verschuldigd, onder aftrek van de door [verweerster] verschuldigde wettelijke rente over het bedrag € 2.398,47 (€ 2.047,10 + € 351,37) vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van voldoening.
Proceskosten
3.21.
[verzoeker] heeft (grotendeels) ongelijk gekregen, zowel in het verzoek als in het zelfstandig tegenverzoek. Hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten in het verzoek aan de zijde van [verweerster] worden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde (vast tarief voor een gemiddelde zaak).
3.22.
De kosten in het zelfstandig tegenverzoek aan de zijde van [verweerster] worden begroot op nihil, omdat het tegenverzoek nauw samenhangt met het verzoek.
3.23.
De verzochte wettelijke rente over de proceskosten wordt op de hierna te bepalen wijze toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
4.1.
veroordeelt [verweerster] tot afgifte van een loonspecificatie van het door haar verschuldigde loon aan [verzoeker] ;
4.2.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot op heden begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
in het zelfstandig tegenverzoek
4.3.
veroordeelt [verzoeker] , na verrekening met het door [verweerster] verschuldigde loon, tot betaling van € 180,01 bruto aan gefixeerde schadevergoeding aan [verweerster] , verminderd met de door [verweerster] verschuldigde wettelijke rente over het bedrag € 2.398,47 vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van voldoening;
4.4.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot op heden begroot op nihil;
in zowel het verzoek als in het zelfstandig tegenverzoek
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Pinckaers op 7 september 2022.