ECLI:NL:RBMNE:2022:507

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
96215797
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon bij ziekte en loonstop in arbeidsconflict

In deze zaak vordert de werknemer, [eiser], primair de werkgever, [gedaagde] B.V., te veroordelen tot doorbetaling van 100% van zijn loon bij ziekte op basis van artikel 7:628 BW, omdat hij meent dat er sprake is van een arbeidsconflict. De kantonrechter wijst deze primaire vordering af, omdat niet is aangetoond dat het arbeidsconflict de belangrijkste reden voor de arbeidsongeschiktheid is. Subsidiair vordert [eiser] betaling van 70% van zijn loon over periodes van loonstop. De kantonrechter wijst deze vordering toe, omdat de werkgever de loonstops niet heeft gebaseerd op een redelijk voorschrift zoals bedoeld in artikel 7:629 lid 3 sub b BW, gelet op het advies van de bedrijfsarts. De zaak betreft een kort geding dat op 2 februari 2022 is behandeld, waarbij de kantonrechter de feiten en de procedure heeft beoordeeld. De werknemer heeft zich op 20 september 2021 ziek gemeld en er zijn verschillende communicatieproblemen geweest tussen de werknemer en werkgever over de ziekte en de re-integratie. De kantonrechter concludeert dat de loonstop niet gerechtvaardigd was en dat de werknemer recht heeft op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. De werkgever wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9621597 UV EXPL 22-7 SV/40160
Kort geding vonnis van 2 februari 2022
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C. Heefer,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 35 producties
  • de brief van de gemachtigde van [eiser] met productie 36
  • de e-mail van de gemachtigde van [gedaagde] met 19 producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde] met productie 20
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een hoveniersbedrijf met 12 personeelsleden.
2.2.
[eiser] is vanaf 1 juli 2020 in dienst bij [gedaagde] als onderhoudsmedewerker interieurbeplanting voor 40 uur per week op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tot en met 31 januari 2021. De arbeidsovereenkomst is eind januari 2021 verlengd met zes maanden en eind juli 2021 mondeling opnieuw verlengd. Het overeengekomen salaris bedraagt € 2.511,25 bruto per maand en 8% vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de Cao Hoveniersbedrijf van toepassing.
2.3.
In artikel 4.1 van de arbeidsovereenkomst is over ziekte bepaald:
“In geval van ziekte betaalt [gedaagde] gedurende een periode van 1 week, te rekenen vanaf de eerste dag van ziekte, 100% van het laatstverdiende loon door. Indien werknemer na 1 week nog steeds ziek is dan zal de werkgever gedurende maximaal 52 weken 70% van het laatstverdiende loon doorbetalen, of indien de arbeidsovereenkomst eerder eindigt tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Voor loondoorbetaling bij ziekte is verder het bepaalde in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.”
2.4.
Op 20 september 2021 hebben zich de volgende gebeurtenissen voorgedaan:
2.4.1.
[eiser] heeft zich op maandag 20 september 2021 om 7.22 uur telefonisch ziek gemeld bij de heer [A] . [eiser] is dezelfde ochtend naar de huisarts gegaan.
2.4.2.
[eiser] heeft na het bezoek aan de huisarts gebeld met
[B] (hierna: [gedaagde] ) en heeft hem verteld dat de klachten mogelijk door stress worden veroorzaakt. [gedaagde] heeft daarbij aangegeven dat hij [eiser] de volgende dag, op 21 september 2021, op kantoor verwacht voor een gesprek, wat [eiser] heeft geweigerd omdat hij eerst het bezoek aan de bedrijfsarts wil afwachten.
2.4.3.
[gedaagde] heeft [eiser] per e-mail van 12:21 uur geschreven dat hij graag ‘vandaag of morgen’ op kantoor met hem in gesprek gaat om te kijken hoe dit opgelost kan worden zodat eventuele stressoorzaken weggenomen kunnen worden.
2.4.4.
[gedaagde] heeft [eiser] vervolgens om 15:27 uur een e-mail gestuurd waarin hij het volgende schrijft:
“Wij hebben helaas geconstateerd dat je nog niet op onze mail hebt gereageerd. Aangezien je hebt gezegd niet ziek te zijn, maar stressklachten ervaart kunnen wij je niet ziekmelden. We hebben aangegeven dit graag te bespreken maar jij geeft aan dat niet te willen.
Toch zien we je graag morgen op21 september 2021 om 9.00 uur ’s ochtendsop de [.] .
Zoals je weet gelden binnen onze organisatie en in Nederland regels. Een van deze regels is dat je werkt en daar staat loon tegenover. Mocht je er morgen niet zijn dan zijn wij helaas genoodzaakt tot een loonstop. Een andere regel is dat je in contact blijft met je werkgever over hetgeen dat gaande is. Daarom zien wij graag een bevestiging van je komst tegemoet.”
2.4.5.
[eiser] schrijft in een e-mail van 15:36 uur aan [gedaagde] dat hij niet naar kantoor komt omdat hij ziek is en dat hij een gesprek met de bedrijfsarts heeft aangevraagd.
2.4.6.
[gedaagde] schrijft in een e-mail van 16:37 uur aan [eiser] onder meer het volgende:
“Zojuist heb je ons telefonisch aangegeven niet op onze uitnodiging voor een gesprek in te willen gaan. Dat betreurt ons.
(..)
In reactie op onze mails met het verzoek op gesprek te komen en mogelijke consequenties heb jij je nu alsnog ziekgemeld. Terwijl je eerder hebt aangegeven niet ziek te zijn. Onze arbodienst neemt met jou contact op voor een spoedbeoordeling.”
2.5.
Na 20 september 2021 vinden de volgende gebeurtenissen plaats:
2.6.
[eiser] heeft op dinsdag 21 september 2021 om 13.00 uur een gesprek met de praktijkondersteuner van de arbodienst.
2.7.
De bedrijfsarts adviseert in de Probleemanalyse van 22 september 2021 om op zo kort mogelijke termijn met elkaar, zo nodig ondersteund door een onafhankelijke derde, in gesprek te gaan over mogelijke oplossingen. Zij adviseert om eerst dit gesprek te laten plaatsvinden en vervolgens een nieuwe afspraak in te plannen bij de praktijkondersteuner bedrijfsarts om de re-integratiemogelijkheden te beoordelen.
2.8.
[gedaagde] schrijft [eiser] op woensdag 22 september 2021 in een e-mail van 19:43 uur het volgende:
“Vanmiddag hebben wij de bevindingen van de bedrijfsarts ontvangen en wij nemen dat advies natuurlijk over. Graag gaan we daarom aanstaande vrijdag om 9u met jou in gesprek om te bekijken hoe we de door jou benoemde werkdruk weg kunnen nemen en re-integratie op korte termijn te bespreken. We verwachten je dan op kantoor te zien. (..)
Op basis van jouw klachten word je overigens niet geacht deel te nemen aan de activiteiten van de vrijwillige brandweer. Mocht je dit niet nakomen dan zullen er arbeidsrechtelijke consequenties volgen.
(..)”
2.9.
[eiser] schrijft [gedaagde] in een e-mail van donderdag 23 september 2021 om 19:42 uur dat hij geen gehoor kan geven aan het verzoek om de volgende ochtend op kantoor te verschijnen omdat dit fysiek en mentaal te zwaar is.
2.10.
Op vrijdag 24 september 2021 om 14:56 uur stuurt de gemachtigde van [gedaagde] een e-mail naar [eiser] , waarin wordt meegedeeld dat een loonstop wordt opgelegd omdat hij geen gehoor geeft aan de instructies van de bedrijfsarts, waarbij [eiser] wordt opgeroepen om zo spoedig mogelijk met [gedaagde] in gesprek te gaan.
2.11.
[gedaagde] heeft vanaf 24 september 2021 een loonstop opgelegd.
2.12.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft [eiser] bij brief van 29 september 2021 uitgenodigd voor een gesprek op 30 september 2021 en aangezegd dat de arbeidsovereenkomst die op 1 februari 2022 eindigt, niet wordt verlengd.
2.13.
Namens [eiser] heeft zijn gemachtigde in een brief van 6 oktober 2021 aan de gemachtigde van [gedaagde] meegedeeld dat de loonstop ten onrechte is opgelegd omdat een duidelijke waarschuwing ontbreekt.
2.14.
De gemachtigde van [gedaagde] heeft [eiser] daarna bij brief van 7 oktober 2021 uitgenodigd voor een gesprek op het kantoor van [gedaagde] op maandag 11 oktober 2021. In overleg met de gemachtigden van [eiser] en [gedaagde] wordt het gesprek uiteindelijk verplaatst naar 15 oktober 2021.
2.15.
Het gesprek vindt op vrijdag 15 oktober 2021 plaats tussen [eiser] , mevrouw [C] , met de beide gemachtigden. Daarbij is afgesproken dat op maandag 18 oktober 2021 een gesprek zal worden gepland voor de komende week tussen [gedaagde] , [eiser] en een onafhankelijke derde.
2.16.
[gedaagde] nodigt [eiser] op vrijdag 15 oktober 2021 uit voor een gesprek op maandag 18 oktober 2021, waaraan [eiser] gehoor heeft gegeven. [gedaagde] roept [eiser] in dit gesprek op om de volgende dag zijn werkzaamheden te hervatten.
2.17.
Een kantoorgenoot van de gemachtigde van [eiser] laat per e-mail van 18 oktober 2021 om 16:43 uur aan de gemachtigde van [gedaagde] weten dat [eiser] momenteel niet in staat is werkzaamheden te verrichten en verzoekt [eiser] op te roepen voor een consult bij de bedrijfsarts.
2.18.
[eiser] wordt op 12 november 2021 gezien door de bedrijfsarts, die adviseert dat [eiser] kan re-integreren.
2.19.
[eiser] vraagt op 17 november 2021 een deskundigenoordeel aan. Tevens vraagt [eiser] een second opinion bedrijfsarts aan.
2.20.
[eiser] is op 26 november 2021 gestart met aangepaste werkzaamheden.
2.21.
[eiser] heeft op 2 december 2021 het loon ontvangen over 24 september 2021, de periode van 8 tot en met 18 oktober 2021 en de periode van 25 oktober tot en met eind november 2021.
2.22.
Uit het deskundigenoordeel van 20 december 2021 blijkt dat [eiser] per
20 september 2021 ongeschikt is om zijn werkzaamheden te verrichten.
2.23.
In het advies van de second opinion bedrijfsarts van 4 januari 2022 wordt geconcludeerd dat pogingen tot re-integratie bij de eigen werkgever leiden tot een toename van klachten en stagnatie van herstel.
2.24.
[gedaagde] heeft [eiser] vanaf 15 januari 2022 vrijgesteld van werk.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, bij wijze van voorlopige voorziening en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om:
I. A. Primair: tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen het (volledige) achterstallige salaris over de maanden september, oktober, november en december 2021, te vermeerderen met de vakantietoeslag en andere emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en wettelijke rente vanaf 24 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
B. Subsidiair: tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen 70% van het achterstallige salaris over de maanden september en oktober 2021 (concreet de dagen 25 september 2021 tot en met 7 oktober 2021 en 19 oktober 2021 tot en met 24 oktober 2021) en te vermeerderen met de vakantietoeslag en andere emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50%, tevens de wettelijke verhoging over de dagen 24 september 2021, 8 tot en met 18 oktober 2021 en 25 oktober 2021 tot en met eind november 2021, en de wettelijke rente vanaf 25 september 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
II. A. Primair: binnen veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis volledige en deugdelijke bruto-netto salarisspecificaties over de maanden september, oktober, november en december 2021 over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat hij hiermee in gebreke blijft;
B. Subsidiair: binnen veertien dagen na de datum van het te wijzen vonnis volledige en deugdelijke bruto-netto salarisspecificaties over de maanden september en oktober 2021 over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat hij hiermee in gebreke blijft;
III. A. Primair: € 687,20 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
B. Subsidiair: € 567,88 (exclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Beoordeling in kort geding

4.1.
In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, worden beoordeeld of het in hoge mate waarschijnlijk is dat een gelijkluidende vordering in een eventuele bodemprocedure zal worden toegewezen. Het navolgende is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen en geen definitieve beslechting van het geschil.
4.2.
[eiser] vordert betaling van achterstallig loon. Gelet op de aard van deze vordering heeft [eiser] een spoedeisend belang.
Grondslag van de vordering
4.3.
Partijen hebben een geschil over de vraag of [gedaagde] vanwege de ziekmelding kan volstaan met doorbetaling van 70% van het loon. Partijen hebben ook een geschil over de loonstops vanaf 25 september 2021 en 19 oktober 2021. [eiser] baseert zijn vordering tot doorbetaling van 100% van zijn loon over september tot en met december 2021 op artikel 7:628 BW omdat sprake is van een arbeidsconflict, waardoor volgens [eiser] artikel 7:629 lid 1 BW en het bepaalde in artikel 4 van de arbeidsovereenkomst niet van toepassing zijn. Als anders wordt geoordeeld, dan vordert [eiser] subsidiair op grond van artikel 7:629 lid 1 BW en artikel 4 van de arbeidsovereenkomst doorbetaling van 70% van het loon over de periodes vanaf 25 september 2021 tot en met 7 oktober 2021 en van 19 oktober 2021 tot en met 24 oktober 2021.
Loonvordering op grond van artikel 7:628 BW
4.4.
[eiser] beroept zich primair op artikel 7:628 BW. [eiser] meent dat hij over de maanden september 2021 tot en met december 2021 recht heeft op zijn volledige loon, omdat sprake is van een arbeidsconflict. De kantonrechter volgt hem hierin niet. [eiser] heeft zich met ingang van 20 september 2021 immers arbeidsongeschikt gemeld wegens ziekte, wat de bedrijfsarts ook heeft bevestigd. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat ziekte de primaire oorzaak is van het feit dat [eiser] vanaf deze datum niet meer heeft kunnen werken. Gelet daarop dient de omvang van de loonaanspraak bepaald te worden op basis van artikel 7:629 BW, de specifieke regeling voor de loondoorbetaling bij ziekte. Dat er naast de arbeidsongeschiktheid wegens ziekte inmiddels ook sprake is van een arbeidsconflict maakt dit niet anders. [eiser] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zonder het gerezen conflict korte tijd na 20 september 2021 weer volledig arbeidsgeschikt zou zijn geweest. Uit de overgelegde adviezen van de bedrijfsarts en het deskundigenoordeel UWV blijkt niet dat een arbeidsconflict - in plaats van ziekte – de belangrijkste reden is dat [eiser] niet in staat is geweest om niet te werken. De primaire vordering tot betaling van 100% loon op grond van artikel 7:628 BW, over de periode van september 2021 tot en met december 2021 is daarom, ook gelet op het voorlopige karakter van de beoordeling in deze procedure, niet toewijsbaar. Dit brengt mee dat ook de primaire vordering tot het verstrekken van salarisspecificaties over deze periode niet toewijsbaar is.
Loonvordering op grond van artikel 7:629 BW
Loonstop vanaf 25 september 2021
4.5.
[eiser] beroept zich subsidiair op artikel 7:629 BW. [eiser] meent dat de loonstop in strijd is met de waarschuwingsplicht. [eiser] stelt verder dat de uitnodiging van [gedaagde] voor het gesprek op 24 september 2021 zonder onafhankelijke derde, geen redelijk voorschrift was, en dat hij een deugdelijke grond had om hieraan niet mee te werken.
4.6.
De werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte de bedongen arbeid niet heeft verricht, heeft op grond van artikel 7:629 lid 1 BW recht op tenminste 70% van het vastgestelde loon. In artikel 7:629 lid 3 sub b BW is bepaald dat de werknemer dit recht niet heeft voor de tijd, waarin hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om hem in staat te stellen passende arbeid als bedoeld te verrichten.
4.7.
Een werkgever kan op grond van lid 7 van artikel 7:629 BW geen beroep meer doen op enige grond om het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.
4.8.
Artikel 7:629 lid 7 BW houdt geen verplichting in voor de werkgever voorafgaand aan een loonstop een waarschuwing te geven. Wel dient de reden waarop de loonstop gebaseerd is onverwijld medegedeeld te worden aan de werknemer. Met de onder 2.10 genoemde e-mail van 24 september 2021 heeft [gedaagde] aan deze verplichting voldaan: het ging, kort gezegd, om het alsnog verschijnen bij de werkgever voor een gesprek over de stressklachten en aanpassing van de werkzaamheden.
4.9.
Maar [eiser] krijgt wel gelijk op de tweede grond. De kantonrechter is van oordeel dat de loonstop niet is gebaseerd op een redelijk voorschrift van [gedaagde] . Uit het advies van de bedrijfsarts van 22 september 2021 blijkt dat op korte termijn een gesprek moest plaatsvinden, zo nodig ondersteund door een onafhankelijke derde. Na de oproep van [gedaagde] van 22 september 2021 voor een gesprek op 24 september 2021 op zijn kantoor, heeft [eiser] zich op 23 september 2021 hiervoor afgemeld vanwege zijn gezondheidsklachten, waarbij hij meldt dat dit in samenspraak is geweest met de arbodienst. Gelet op het advies van de bedrijfsarts om het gesprek met de werkgever ‘zo nodig in aanwezigheid van een onafhankelijke derde’ te laten plaatsvinden, had het op dat moment op de weg van [gedaagde] gelegen om in overleg te treden met [eiser] en/of de arbodienst en zo nodig eerst een gesprek te plannen in aanwezigheid van een onafhankelijke derde. [gedaagde] kon er niet van uitgaan dat [eiser] naar medisch oordeel de uitnodiging voor het gesprek van 24 september 2021 had moeten aanvaarden. . Door [eiser] niet alsnog uit te nodigen voor een gesprek in het bijzijn van een onafhankelijke derde, zoals aangegeven in het advies van de bedrijfsarts, was de oproep voor het gesprek op 24 september 2021 na de afzegging van [eiser] niet meer een redelijk voorschrift waaraan [eiser] gehoor had moeten geven. Nu de loonstop niet is gebaseerd op een redelijk voorschrift als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 sub b BW, had [eiser] op en na 25 september 2021 nog steeds recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte. [gedaagde] heeft daarom de loonbetaling vanaf 25 september 2021 ten onrechte gestopt. [gedaagde] heeft [eiser] daarna bij brief van 29 september 2021 opgeroepen voor een gesprek op 30 september 2021. [eiser] heeft hieraan ook geen gehoor gegeven. Omdat ook bij de oproep voor het gesprek op 30 september 2021 niet wordt vermeld dat een onafhankelijke derde bij het gesprek aanwezig zal zijn, is ook deze oproep geen redelijk voorschrift, zodat [eiser] ook op en na 30 september 2021 recht had op doorbetaling van loon. [gedaagde] heeft vervolgens op 8 oktober 2021 de loonbetaling weer hervat. Nu de loonstop over het tijdvak van 25 september 2021 tot en met 7 oktober 2021 niet is gebaseerd op het niet-meewerken aan een redelijk voorschrift, zal de kantonrechter de vordering tot betaling van 70% van het achterstallige loon over de periode van 25 september 2021 tot en met 7 oktober 2021, vermeerderd met de vakantietoeslag, toewijzen.
Loonstop vanaf 19 oktober 2021
4.10.
Het gesprek met de werkgever en een derde, waartoe de bedrijfsarts had geadviseerd, heeft daarna op 18 oktober 2021 plaatsgevonden. [gedaagde] heeft [eiser] tijdens dit gesprek opgeroepen om op 19 oktober 2021 passend werk te gaan verrichten, wat [eiser] heeft geweigerd. De kantonrechter is van oordeel dat ook deze oproep geen redelijk voorschrift is. Gelet op het advies van de bedrijfsarts had na het gesprek met de werkgever op 18 oktober 2021 een nieuwe afspraak bij de praktijkondersteuner ingepland moeten worden om de re-integratiemogelijkheden te bespreken. Het op 19 oktober 2021 niet-meewerken aan de oproep om passend werk te verrichten door [eiser] is daarom niet aan te merken als een weigering om mee te werken aan een redelijk voorschrift van de werkgever als bedoeld in artikel 7:629 lid 3 sub b BW. [eiser] heeft daarom ook over de periode vanaf 19 oktober 2021 recht op doorbetaling van loon bij ziekte. [eiser] is daarna pas op 12 november 2021 bij de arbo-arts geweest. [gedaagde] heeft daarom ten onrechte [eiser] het loon over de periode vanaf 19 oktober 2021 tot en met 25 oktober 2021 niet uitbetaald. De kantonrechter zal de vordering tot betaling van 70% van het achterstallig loon over de periode van 19 oktober 2021 tot en met 25 oktober 2021, vermeerderd met de vakantietoeslag, daarom ook toewijzen.
Salarisspecificaties4.11. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van [eiser] om [gedaagde] te veroordelen binnen veertien dagen na de datum van deze uitspraak over te gaan tot het verstrekken van volledige en deugdelijke bruto-netto salarisspecificaties over de maanden september en oktober 2021. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen. De verzochte dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, zal worden toegewezen tot een maximum van € 5.000,--.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente4.12. De gevorderde wettelijke verhoging over de toewijsbare loonbetaling over de periodes van 25 september 2021 tot en met 7 oktober 2021 en van 19 oktober 2021 tot en met 24 oktober 2021 en over het loon dat op 2 december 2021 is nabetaald (24 september 2021, 8 oktober 2021 tot en met 18 oktober 2021 en 25 oktober 2021 tot en met eind november 2021) zal worden toegewezen op grond van artikel 7:625 BW tot een percentage van maximaal 50%. De kantonrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanleiding voor matiging van de wettelijke verhoging, zoals gevraagd. De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen is ook toewijsbaar vanaf de data van opeisbaarheid.
Buitengerechtelijke incassokosten4.13. [eiser] verzoekt een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] voert hiertegen als verweer dat [eiser] is verzekerd voor de kosten van rechtsbijstand, waardoor hij geen kosten heeft gemaakt. De kantonrechter volgt dit verweer niet. [gedaagde] heeft onvoldoende onderbouwd dat de verzekeringsovereenkomst in dit geval niet de gebruikelijke verplichting inhoudt om de kosten zo mogelijk te vorderen. Het staat verder vast dat dergelijke kosten zijn gemaakt, gelet op de overgelegde correspondentie van de gemachtigde van [eiser] waarin [gedaagde] wordt gesommeerd tot betaling van het loon. [gedaagde] voert ook aan dat het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten te hoog is omdat het is gebaseerd op het volledige maandloon over september. De kantonrechter volgt dit verweer. Op basis van de toewijsbare hoofdsom, is volgens de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten in ieder geval een bedrag van € 303,10 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw) toewijsbaar. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen vanaf 11 januari 2022, de datum van de dagvaarding.
Proceskosten4.14. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde €
747,00(vast tarief gemiddeld kort geding kanton)
Totaal € 958,03
De nakosten, waarvan [eiser] vergoeding heeft verzocht, zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen 70% van het achterstallige salaris over de periodes van 25 september 2021 tot en met 7 oktober 2021 en 19 oktober 2021 tot en met 24 oktober 2021, vermeerderd met de vakantietoeslag voor zover opeisbaar, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% op de voet van artikel 7:625 BW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na deze uitspraak over de onder 5.1 genoemde salarisbetaling volledige en deugdelijke salarisspecificaties aan [eiser] te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, tot een maximum van
€ 5.000,00;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 303,10 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 januari 2022 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 958,03, waarin begrepen € 747,00 aan salaris gemachtigde;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 124,00 aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2022.