ECLI:NL:RBMNE:2022:5065

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
22/4089
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uwv op aanvraag herbeoordeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 2 december 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld dat zij op 15 september 2022 heeft ingesteld. Eiseres stelt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor herbeoordeling, ingediend op 27 januari 2021. Volgens de wet moet het Uwv binnen acht weken na de aanvraag beslissen, wat betekent dat de beslissing uiterlijk op 25 maart 2021 had moeten plaatsvinden. Eiseres heeft het Uwv op 8 april 2021 in gebreke gesteld, maar tot op heden, op 3 oktober 2022, is er nog steeds geen besluit genomen door het Uwv.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv alsnog een besluit moet nemen en stelt dat dit moet gebeuren binnen twee weken na verzending van de uitspraak, op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Tevens legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank wijst erop dat het Uwv al een maximale dwangsom van € 1.442,- heeft toegekend in een eerder besluit van 14 juni 2021.

Omdat het beroep gegrond is verklaard, moet het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht van € 365,- vergoeden en ook de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 379,50. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, omdat dit volgens de Awb in deze zaak niet vereist is. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4089

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: N. Schenk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (het Uwv)
(gemachtigde: S.N. Westmaas-Kanhai).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep van 15 september 2022 dat eiseres heeft ingesteld omdat het Uwv volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag herbeoordeling van 27 januari 2021.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 27 januari 2021. Het Uwv moet binnen acht weken beslissen op die aanvraag. [2] Het Uwv had dus uiterlijk op 25 maart 2021 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het Uwv moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft het Uwv op 8 april 2021 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan zonder dat het Uwv een besluit heeft genomen. Op 3 oktober 2022 heeft het Uwv aan de rechtbank medegedeeld dat er op die datum nog steeds geen besluit is genomen.
4. Omdat het Uwv nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het Uwv dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het Uwv dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5. De rechtbank bepaalt dat het Uwv een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het Uwv. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
6. De rechtbank stelt de hoogte van de verschuldigde dwangsom niet vast, omdat het Uwv in het besluit van 14 juni 2021 de maximale dwangsom van € 1.442,- al aan eiseres heeft toegekend.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0.5. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt het Uwv op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het Uwv aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
2.Volgens artikel 4:13 Awb