In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon die een indicatie voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft aangevraagd, en Centrum Indicatiestelling Zorg als verweerder. Eiser had zijn aanvraag voor een indicatie op grond van de Wlz op 6 mei 2021 ingediend, maar deze was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 10 september 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 11 januari 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn zoon aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser was afgewezen op basis van de vastgestelde grondslag somatiek, terwijl de grondslag psychogeriatrie niet kon worden vastgesteld. Eiser voerde aan dat er onvoldoende medisch onderzoek was verricht en dat er geen contact was geweest met de casemanager dementie, wat volgens hem de besluitvorming onzorgvuldig maakte.
De rechtbank concludeerde echter dat de medische adviezen die aan de besluitvorming ten grondslag lagen zorgvuldig waren opgesteld. De rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de medische adviezen onzorgvuldig waren, ondanks het feit dat er geen contact was geweest met de casemanager. De rechtbank stelde vast dat eiser niet voldeed aan de criteria voor Wlz-zorg, omdat er geen blijvende noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid was aangetoond. De rechtbank wees het verzoek van eiser om een medische deskundige aan te stellen af, omdat hij voldoende gelegenheid had gehad om medische stukken in te dienen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor de indicatie Wlz in stand bleef. De rechtbank concludeerde dat eiser niet in aanmerking kwam voor de gevraagde zorg, omdat de vastgestelde grondslag somatiek niet leidde tot de noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid.