ECLI:NL:RBMNE:2022:5021

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
10046155
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetten van de huur na overlijden van huurder afgewezen wegens gebrek aan duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak vorderde [eiser] de voortzetting van de huurovereenkomst van de woning die zijn vader tot zijn overlijden huurde. De vader van [eiser] overleed op [overlijdensdatum] 2022, waarna [eiser] de huurprijs verhoogde van € 20,45 naar € 82,- per maand. [gedaagde], de erfgenaam van de verhuurder, voerde verweer en stelde dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was en vorderde ontruiming van de woning. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, zoals vereist onder artikel 7:268 BW. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] niet aan zijn verzwaarde stelplicht had voldaan en dat er geen huisvestingsvergunning was overgelegd. Daarom werd de vordering van [eiser] afgewezen en werd de ontruiming van de woning toegewezen. [eiser] werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10046155 UC EXPL 22-5424 JPd/45024
Vonnis van 7 december 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. I.P.M. Boelens,
tegen:
[gedaagde] , in zijn hoedanigheid van erfgenaam van [A],
wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. de Gelder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met drie producties,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met zes producties,
- de mondelinge behandeling van 9 november 2022 waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar het in deze zaak over gaat

2.1.
De vader van [eiser] huurde tot 2004 de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning) van de moeder van [gedaagde] en sinds 2004 van [gedaagde] zelf. De vader van [eiser] is op [overlijdensdatum] 2022 overleden. [eiser] heeft tot 1987 bij zijn ouders in de woning gewoond (tot zijn 25e jaar), en is daarin in 1991 (hij was toen 29 jaar oud) weer teruggekeerd. Naar de kantonrechter begrijpt woonde zijn vader toen alleen in de woning. Sindsdien staat [eiser] daar ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
2.2.
De vader van [eiser] heeft een maandelijkse huurprijs van € 20,45 betaald. [eiser] betaalt na het overlijden van zijn vader € 82,- per maand aan [gedaagde] . De woning betreft een vrijstaand huis met een perceel van 780 m2.

3.De vordering en de tegenvordering

3.1.
[eiser] vordert kort weergegeven voor recht te verklaren dat hij de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres] in [plaats] zal voortzetten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat hij op grond van artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de huur mag voortzetten na het overlijden van de huurder (zijn vader).
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering met als conclusie dat de vordering moet worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Ook stelt [gedaagde] een tegenvordering in. [gedaagde] vordert kort weergegeven veroordeling van [eiser] tot ontruiming van de woning en betaling van € 750 per maand vanaf 1 februari 2022 tot en met de maand dat [gedaagde] weer de beschikking heeft over de woning met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[eiser] heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de tegenvordering.

4.De beoordeling van de vorderingen

Gezamenlijke behandeling van conventie en reconventie

4.1.
De vordering in conventie en in reconventie zullen tezamen behandeld worden omdat deze nauw aan elkaar verwant zijn. De centrale vraag in deze procedure is of [eiser] de huur voortzet nadat de huurder, zijn vader, is overleden.
Voortzetten huur na overlijden huurder
4.2.
De wet regelt in artikel 7:268 onder 2 en 3 BW de vereisten voor het voortzetten van de huur door een medebewoner van het gehuurde na overlijden van de huurder. De medebewoner moet zijn hoofdverblijf hebben in het gehuurde en een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gehad met de overleden huurder. De rechter wijst een vordering tot voortzetten van de huur in ieder geval af als onvoldoende waarborg wordt geboden voor betaling van de huurprijs of als er, indien van toepassing, geen huisvestingsvergunning wordt overgelegd.
4.3.
Onweersproken staat vast [eiser] tijdig het verzoek heeft ingediend. Het debat spitst zich toe op de vraag of sprake is geweest van een duurzame gezamenlijke huishouding tussen huurder en [eiser] . Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een gemeenschappelijke huishouding moeten alle omstandigheden van het geval in onderling verband worden gewaardeerd. In het onderhavige geval gaat om het samenwonen van een meerderjarige zoon en zijn vader, waarbij in de regel sprake is van een aflopende samenlevingssituatie. Bovendien geldt ten aanzien van de gemeenschappelijke huishouding een verzwaarde stelplicht voor degene die met een beroep op artikel 7:268 lid 2 BW voortzetting van de huur vordert.
4.4.
[eiser] heeft voor het bestaan van een (duurzame) gemeenschappelijke huishouding aangevoerd dat hij en zijn vader de kosten deelden. Van een duurzame samenleving op financieel gebied is echter onvoldoende gebleken. Hij heeft dat namelijk niet onderbouwd met bijvoorbeeld bankafschriften, pintransacties of andere bewijzen. Hij heeft ook niet gesteld dat alle kosten van levensonderhoud en/of huisvesting daadwerkelijk werden gedeeld. [eiser] heeft enkel gesteld dat er impliciete en expliciete afspraken waren inhoudende dat hij het onderhoud van het huis en de boodschappen deed en de huishouding verzorgde. Nu hij hiervan geen nadere concrete onderbouwing heeft gegeven, heeft hij niet aan zijn verzwaarde stelplicht voldaan. [eiser] heeft ook onvoldoende gesteld dat sprake is van een duurzame relatie. Het is hiervoor onvoldoende om erop te wijzen dat hij sinds 1991 met zijn vader in de woning woonde. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij sinds ongeveer zes jaar als woningzoekende bij Woningnet staat ingeschreven, en dat dat was omdat hij regelmatig meningsverschillen met zijn vader had. De kantonrechter leidt uit die inschrijving juist af dat het de bedoeling van [eiser] was om op den duur te vertrekken en dat er dus sprake was van een aflopende samenlevingssituatie, zoals in het algemeen wordt aangenomen bij het samenwonen van een meerderjarige zoon met zijn vader. Hieraan doet in onvoldoende mate af dat [eiser] na zijn aanvankelijke “uitvliegen” later weer in de woning is teruggekeerd. [eiser] heeft verder niets gesteld over de wijze waarop hij en zijn vader de woning gebruikten, zoals wie welke ruimte in gebruik had, of apart dan wel gezamenlijk werd gekookt en/of gegeten en of en op welke wijze gezamenlijk activiteiten werden ontplooid. Tot slot heeft [eiser] ter zitting verklaard voor zijn zieke vader te hebben gezorgd. Hij heeft daaraan weliswaar toegevoegd dat het omgekeerde ook het geval is geweest, maar hij heeft geen concrete voorbeelden daarvan genoemd. Dit duidt erop dat de relatie niet wederkerig was en ook dit is een aanwijzing dat geen sprake was van een gemeenschappelijke huishouding.
4.5.
[eiser] heeft geen huisvestingsvergunning overgelegd. Gelet op de huurprijs van de woning komt het de kantonrechter voor dat hoofdstuk 2 van de Huisvestingswet 2014 op deze woonruimte van toepassing is. De kantonrechter zal echter in het midden laten of [eiser] een huisvestingsvergunning moet kunnen overleggen, omdat uit het voorgaande blijkt dat geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Nu vaststaat dat [eiser] ten onrechte een beroep op voortzetting van de huur doet, verblijft hij zonder recht of titel in de woning. De kantonrechter zal de vordering in reconventie tot de ontruiming van de woning dan ook toewijzen. [eiser] dient de woning binnen één maand na betekening van dit vonnis leeg en in goede staat aan [gedaagde] op te leveren.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.6.
De kantonrechter zal de veroordeling tot ontruiming van de woning niet uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Op grond van artikel 7:268 lid 2 BW heeft een medebewoner het recht om in de woning te verblijven, totdat onherroepelijk is beslist op zijn tijdige vordering tot voortzetting van de huur ingevolge deze bepaling. Hieruit vloeit voort dat een ontruimingsveroordeling die in dit verband wordt uitgesproken, in beginsel niet uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Dit kan in uitzonderlijke gevallen anders zijn, bijvoorbeeld wanneer sprake is van misbruik van recht. Dat is gesteld noch gebleken. De overige veroordelingen zullen als onvoldoende weersproken wel uitvoer bij voorraad worden verklaard. Dit betekent dat een hoger beroep deze veroordelingen niet schorst.
Bedrag gelijk aan huurprijs betalen
4.7.
[gedaagde] heeft veroordeling van [eiser] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 750 per maand tot de ontruiming. Vast staat echter dat huurprijs op dit moment € 82 per maand bedraagt. Ter zitting heeft [gedaagde] deze vordering slechts onderbouwd met de stelling dat € 750 een “redelijk bedrag” is en dat € 82 per maand onvoldoende is voor een redelijke exploitatie van de woning. Nu de vader van [eiser] sinds jaar en dag € 82 per maand aan huur heeft betaald, en [gedaagde] zijn vordering verder niet concreet heeft onderbouwd, zal de kantonrechter [eiser] veroordelen laatstgenoemd bedrag te blijven betalen.
Proceskosten
4.8.
[eiser] moet de proceskosten van [gedaagde] betalen, omdat hij ongelijk heeft gekregen. De kosten van [gedaagde] worden begroot op € 248 (twee keer het liquidatietarief van € 124). Als [eiser] niet binnen 14 dagen volledig aan dit vonnis voldoet, moet hij ook de nakosten aan [gedaagde] betalen. Die worden hieronder begroot. Voor de vordering in reconventie zal geen apart tarief aan [gedaagde] worden toegekend omdat de vordering in conventie en reconventie nauw aan elkaar verwant zijn. Die kosten zullen gecompenseerd worden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten van [gedaagde] , ter grootte van € 248, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.3.
veroordeelt [eiser] , als hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [gedaagde] volledig aan dit vonnis voldoet, om de na dit vonnis ontstane kosten te betalen, begroot op:
- € 124,- aan salaris gemachtigde
,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
In reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] om de woning binnen één maand na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, voor zover die aan hem toebehoren en niet aan [gedaagde] , en om deze woning met afgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [gedaagde] te stellen;
5.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 82,- per maand vanaf 1 februari 2022 tot en met het einde van de maand waarin de daadwerkelijke ontruiming heeft plaatsgevonden, met inachtneming van eventueel gedane tussentijdse betalingen;
5.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
In conventie en in reconventie
5.7.
verklaart de kostenveroordelingen onder 5.2, 5.3 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af wat er meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en bij zijn afwezigheid in het openbaar uitgesproken door mr. I.L. Rijnbout op 7 december 2022.