In deze zaak vorderde [eiser] de voortzetting van de huurovereenkomst van de woning die zijn vader tot zijn overlijden huurde. De vader van [eiser] overleed op [overlijdensdatum] 2022, waarna [eiser] de huurprijs verhoogde van € 20,45 naar € 82,- per maand. [gedaagde], de erfgenaam van de verhuurder, voerde verweer en stelde dat er geen duurzame gemeenschappelijke huishouding was en vorderde ontruiming van de woning. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, zoals vereist onder artikel 7:268 BW. De kantonrechter concludeerde dat [eiser] niet aan zijn verzwaarde stelplicht had voldaan en dat er geen huisvestingsvergunning was overgelegd. Daarom werd de vordering van [eiser] afgewezen en werd de ontruiming van de woning toegewezen. [eiser] werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan [gedaagde].