ECLI:NL:RBMNE:2022:5008

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
C/16/522465 / HA ZA 21-376 en C/16/530083 / HA ZA 21-738
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van bindend advies in civiele procedure tussen de Gemeente Amersfoort en diverse besloten vennootschappen

In deze civiele procedure heeft de Gemeente Amersfoort vorderingen ingesteld tot vernietiging van een bindend advies dat door een college van bindend adviseurs was gegeven in een geschil met verschillende besloten vennootschappen. De Gemeente vorderde de vernietiging van de vierde, vijfde en zesde tussenbeslissing en de eindbeslissing van de bindend adviseurs, omdat zij van mening was dat de hoge drempel voor vernietiging was overschreden. De bindend adviseurs hadden geoordeeld dat de Gemeente toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen om gronden voor woningbouw aan de gedaagden aan te bieden. De rechtbank heeft de vorderingen van de Gemeente afgewezen, omdat de hoge drempel voor vernietiging van een bindend advies niet was gehaald. De rechtbank oordeelde dat de bindend adviseurs hun beslissingen voldoende hadden gemotiveerd en dat er geen sprake was van ernstige procedurefouten. De Gemeente werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak is gedaan op 7 december 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/522465 / HA ZA 21-376 en C/16/530083 / HA ZA 21-738
Vonnis van 7 december 2022
in de zaken van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE AMERSFOORT,
zetelend te Amersfoort,
eiseres,
hierna te noemen: de Gemeente,
advocaten mrs. R.R. Crince le Roy, R.S. Wijling en O. de Vries te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
hierna samen te noemen: [gedaagden c.s.]
advocaten mrs. M.A. Moolhuizen en B. van Zelst te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure in de zaak met
zaaknummer C/16/522465blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 15,
- de conclusie van antwoord met producties V1 tot en met V10,
- de eis in het incident tot voeging van deze zaak met onder andere de zaak met
nummer C/16/530083,
- het antwoord in incident van [gedaagden c.s.] ,
- het vonnis in het incident van 2 maart 2022, waarbij het hiervoor genoemde
verzoek tot voeging is toegewezen,
- de beslissing van de rolrechter tot het houden van een mondelinge behandeling in de gevoegde zaken,
- de beslissing van de rolrechter tot het verplaatsen van de mondelinge behandeling
naar 12 oktober 2022,
- de akte van 21 september 2022 van de Gemeente tot overlegging van productie 16.
1.2.
Het verloop van de procedure in de zaak met zaaknummer
C/16/530083blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 18,
- de conclusie van antwoord met producties V1 tot en met V10),
- de eis in het incident tot voeging van deze zaak met onder andere de zaak met
nummer C/16/522465,
- het antwoord in incident van [gedaagden c.s.] ,
- het vonnis in het incident van 2 maart 2022, waarbij het hiervoor genoemde
verzoek tot voeging is toegewezen,
- de beslissing van de rolrechter tot houden van een mondelinge behandeling in de
gevoegde zaken,
- de beslissing van de rolrechter tot het verplaatsen van de mondelinge behandeling
naar 12 oktober 2022,
- de akte van 21 september 2022 van de Gemeente tot overlegging van productie 19.
1.3.
Op 12 oktober 2022 heeft in de gevoegde zaken met de zaaknummers C/16/522465 en C/16/530083 een mondelinge behandeling plaatsgevonden voor de meervoudige kamer van deze rechtbank. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van een pleitnota nader toegelicht. Ook hebben zij vragen van de meervoudige kamer beantwoord. Aan het einde van de mondelinge behandeling is aan partijen verteld dat er een vonnis zal komen.

2.Inleiding

2.1.
In een door [gedaagden c.s.] tegen de Gemeente aanhangig gemaakte bindend- adviesprocedure zijn door het college van bindend adviseurs zes tussenbeslissingen en een eindbeslissing genomen. De Gemeente vordert vernietiging van de vierde, vijfde en zesde tussenbeslissing en de eindbeslissing. [1]
2.2.
Deze vordering van de Gemeente wordt afgewezen, omdat de hoge drempel voor vernietiging van een bindend advies niet is gehaald.
2.3.
Onder “De beoordeling” zal worden uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen. Maar voordat dat wordt gedaan, zal eerst onder het kopje “De bindend-adviesprocedure in het kort” worden weergegeven wat de aanleiding was voor het
starten van de bindend-adviesprocedure, welke vorderingen partijen in deze bindend- adviesprocedure hebben ingesteld en wat de uitkomst daarvan is.

3.De bindend-adviesprocedure in het kortDe aanleiding voor de bindend-adviesprocedure

3.1.Partijen hebben al vanaf 1980 een geschil. Partijen hebben dit geschil in 1998 definitief willen oplossen door een schikking af te spreken. Deze schikking is vastgelegd in een overeenkomst met de naam “Definitieve Vaststellingsovereenkomst 1998” (hierna: DV 98).

3.2.
Partijen hebben in de artikelen III A1 en III A2 van de DV 98 [2] afgesproken dat de Gemeente gronden voor het bouwen van woningen aan [gedaagden c.s.] moet aanbieden (hierna: de aanbiedingsverplichting).
3.3.
Tussen partijen is daarna een geschil ontstaan over wat deze aanbiedings-verplichting precies inhoudt. Partijen verschilden daarbij van mening over:
• het aantal aan te bieden gronden voor woningen, met name wat er in de
DV 98 wordt bedoeld met “minimaal 250 woningen”,
• of de in de slotzin van artikel III 2A DV 98 genoemde “100 woningen in [wijk] ”
(hierna: de 100 woningen in [wijk] ) onderdeel uitmaakten van het aantal aan te
bieden woningen, en
• de vraag of er gronden moesten worden aangeboden voor de “luxe vrije sector”
(standpunt [gedaagden c.s.] ) of voor de “vrije sector en goedkope vrije sector” (standpunt de Gemeente).
3.4.
Partijen hebben daarover in februari 2001 tot en met april 2001 met elkaar gesproken. Bij die besprekingen was namens de Gemeente aanwezig wethouder [A] .
De besprekingen hebben geleid tot verschillende concepten over de inhoud van de aanbiedingsverplichting van de Gemeente.
3.5.
Na de besprekingen van 2001 is het meningsverschil tussen partijen over de inhoud van de aanbiedingsverplichting blijven bestaan.
3.6.
Partijen hebben in 2005 nog een andere overeenkomst met elkaar gesloten genaamd “Ontwikkelings- en Realisatieovereenkomst Handelsgebouw e.o.” (hierna: O&R 2005).
In artikel 7.1. van deze overeenkomst is de afspraak over de aanbiedingsverplichting zoals gemaakt in de DV 98 van toepassing verklaard. Daaraan is wel een voorwaarde verbonden. Deze voorwaarde luidt als volgt: “met dien verstande dat de daarin genoemde uitwerkingstermijn van tien jaar gaat gelden vanaf de datum waarop partijen deze overeenkomst hebben getekend”.
Starten bindend-adviesprocedure door [gedaagden c.s.] en vorderingen van [gedaagden c.s.] in dezebindend-adviesprocedure3.7. In 2015 is [gedaagden c.s.] de bindend-adviesprocedure waarover het in deze zaken gaat, gestart. [gedaagden c.s.] was van mening dat de Gemeente toerekenbaar tegenover haar was tekortgeschoten, omdat de Gemeente de tussen partijen in de DV 98 overeengekomen aanbiedingsverplichting niet nakwam. Volgens [gedaagden c.s.] hield deze verplichting in dat:
• de Gemeente 475 gronden voor woningen in de luxe vrije sector, inclusief de 100
woningen in [wijk] , aan [gedaagden c.s.] moet aanbieden,
•de Gemeente deze gronden gespreid, met een gemiddelde van 50 per jaar, aan
moet aanbieden.
Deze aanbiedingsverplichting volgde volgens [gedaagden c.s.] :
• in de eerste plaats uit de in het kader van de besprekingen in 2001 gemaakte nadere
afspraak over de interpretatie en uitleg van de DV 98, en
• in de tweede plaats uit de redelijke uitleg van de DV 98, bij welke uitleg de
besprekingen in 2001 moeten worden betrokken.
3.8.
[gedaagden c.s.] heeft in deze bindend-adviesprocedure daarom schadevergoeding gevorderd.
Deze schadevergoeding moest dan in een aparte procedure (schadestaat-procedure) worden vastgesteld.
Naast deze schadevergoeding heeft [gedaagden c.s.] ook nog een aantal verklaringen voor recht gevorderd. Deze verklaringen voor recht kwamen erop neer dat:
• de door [gedaagden c.s.] gestelde aanbiedingsverplichting zou worden bevestigd, en
• dat door de bindend adviseurs werd vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen
dat de Gemeente op uiterlijk 29 september 2015 aan de aanbiedingsverplichting
moest hebben voldaan. [3]
De tegenvordering van de Gemeente in de bindend-adviesprocedure3.9. De Gemeente heeft in deze bindend-adviesprocedure een verklaring voor recht gevorderd dat de Gemeente haar verplichtingen uit de DV 98 tijdig en op een juiste wijze is nagekomen.
De eindbeslissing in de bindend-adviesprocedure3.10. De bindend adviseurs hebben in de eindbeslissing:
in conventie, bepaald dat de Gemeente voor wat betreft haar verplichting om aan
[gedaagden c.s.] locaties aan te bieden voor de bouw van 244 woningen toerekenbaar is
tekortgeschoten en aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden c.s.] als gevolg van dat
tekortschieten heeft geleden, en
in reconventievoor recht verklaard dat de Gemeente haar verplichtingen uit de
DV 98 voor wat betreft 131 woningen tijdig is nagekomen.
4. De beoordeling4.1. Zoals gezegd worden de vorderingen van de Gemeente afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing is gekomen. De indeling van deze beoordeling is verder als volgt:
Toetsingskader
Uitgangspunt: gebondenheid aan bindend advies
Uitzondering: vernietiging bindend advies
Beoordelingsmaatstaf van de bindend adviseurs: goede mannen naar redelijkheid en billijkheid
Standpunt Gemeente en verweer [gedaagden c.s.]
Geen sprake van (ernstige) procedurefouten
Vertrekpunt: afspraak dat de bindend adviseurs de procesorde bepalen
De manier waarop de bindend-adviesprocedure is verlopen
Beoordeling
Bespreking van de (hoofd)bezwaren van de Gemeente tegen de gevoerde procedure
Bezwaar: de bindend adviseurs hebben partijen niet de gelegenheid gegeven om
zich nader uit te laten over “oude” stellingen en het startmoment van de
referentieperiode
Bezwaar: bindend adviseurs hebben het rapport van Stadkwadraat opzij gelegd
zonder eerst de deskundigen en Stadkwadraat te bevragen
Bezwaar: de bindend adviseurs zijn buiten de vorderingen en stellingen (het
geschil) van partijen getreden
Ad 1: oordeel van de bindend adviseurs over het aantal aan te bieden woningen
Ad 2: oordeel van de bindend adviseurs over het startmoment van de
referentieperiode
Ad 3: het introduceren door de bindend adviseurs van een verdeelsleutel
Bezwaar: aan de bewijswaardering kleven ernstige gebreken
Ad 1: bewijswaardering deugt niet
Ad 2: verleggen bewijslast naar de Gemeente
Tussenconclusie
De inhoud van het bindend advies is niet onaanvaardbaar
Uitgangspunt
Standpunt van de Gemeente
Oordeel over het aantal aan te bieden woningen
Ad 1: tekst en bedoeling DV 98
Ad 2: inconsistentie tussen de eerste en vierde tussenbeslissing
Oordeel in de eindbeslissing over de startdatum van de referentieperiode
De spreiding van het aanbod van gronden voor woningen
Overige punten
Conclusie
Proceskosten
ToetsingskaderUitgangspunt: gebondenheid aan bindend advies4.2. Partijen hebben afgesproken dat zij geschillen voortvloeiende uit de uitvoering of de interpretatie van de DV 98 en O&R 2005 zullen voorleggen aan een bindend adviseur (zie artikel VI lid 1 van de DV 98 en artikel 9 lid 1 van de O&R 2005). Als uitgangspunt geldt daarom dat partijen gebonden zijn aan het door hen gevraagde bindend advies (de tussenbeslissingen en de eindbeslissing).
Uitzondering: vernietiging bindend advies4.3. Op grond van artikel 7:904 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een bindend advies echter worden vernietigd als de gebondenheid aan dat bindend advies in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De onaanvaardbaarheid van het bindend advies kan daarbij zijn gelegen in:
a. de manier waarop het bindend advies is tot stand gekomen (hierna ook wel aan te
duiden als: procedurefouten), en/of
b. de inhoud van het bindend advies.
4.4.
De rechter moet terughoudend zijn met het aannemen van de onaanvaardbaarheid van een bindend advies. Alleen als het bindend advies ernstige gebreken vertoont, kan gebondenheid aan het bindend advies onaanvaardbaar zijn.
Wat betreft de in 4.3. onder b genoemde categorie geldt dat het erom gaat of de bindend adviseur de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen heeft overtreden. Alleen als dat het geval is, is er reden voor vernietiging van het bindend advies.
Voor vernietiging van een bindend advies vanwege ernstige procedurefouten geldt bovendien nog als vereiste dat door de procedurefout nadeel is toegebracht (het nadeelvereiste).
Kortom, er geldt een hoge drempel voor vernietiging van een bindend advies.
Beoordelingsmaatstaf van de bindend adviseurs: goede mannen naar redelijkheid en billijkheid4.5. De bindend adviseurs hebben in overweging 30 van de eerste tussenbeslissing overwogen dat zij het geschil moeten beoordelen als goede mannen naar redelijkheid en billijkheid, omdat partijen dit in artikel VI lid 3 van de DV 98 en artikel 9.3 van de O&R 2005 zijn overeengekomen.
Standpunt Gemeente en verweer [gedaagden c.s.]
4.6.
De Gemeente stelt zich op het standpunt dat gebondenheid aan de vierde, vijfde en zesde tussenbeslissing en de eindbeslissing onaanvaardbaar is, omdat:
• sprake is van ernstige procedurefouten, en/of
• de bindend adviseurs niet binnen de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen
van mening kunnen verschillen tot hun oordeel hebben kunnen komen.
4.7. [gedaagden c.s.] voert daartegen vooral als verweer aan dat de argumenten die de Gemeente aanvoert het karakter hebben van een hoger beroep en daarom niet tot vernietiging van het bindend advies kunnen leiden.
Geen sprake van (ernstige) procedurefouten4.8. Hierna wordt eerst beoordeeld of er sprake is van de door de Gemeente gestelde ernstige procedurefouten.
Vertrekpunt: afspraak dat de bindend adviseurs de procesorde bepalen
4.9.
Partijen hebben afgesproken dat de bindend adviseurs de procesorde zullen bepalen. Dat deze afspraak is gemaakt, volgt uit artikel V1 lid 3 van de DV 98 en artikel 9.3 van de O&R 2005. Partijen hebben zich dus erbij neergelegd dat het proces wordt gevoerd op de door de bindend adviseurs te bepalen manier.
De bindend adviseurs hebben aan partijen laten weten dat zij bij het bepalen van de procesorde zullen aansluiten bij de procesregels zoals opgenomen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De bindend adviseurs hebben daarmee echter niet gezegd dat zij deze bepalingen ook in alle gevallen één op één zullen toepassen. Zij mogen daarvan dus afwijken en partijen hebben zich daar, in beginsel, bij neer te leggen, omdat zij hebben afgesproken dat de bindend adviseurs de procesorde bepalen.
4.10.De eisen die worden gesteld aan de totstandkoming van een bindend advies strekken ertoe toe om een redelijke en billijke inhoud van het bindend advies te verkrijgen.
Concreet betekent dit dat de bindend adviseurs in beginsel:
• hun beslissing op een deugdelijk onderzoek moeten baseren,
• het beginsel van hoor en wederhoor moeten naleven,
• niet buiten het tussen partijen aan hen voorgelegde geschil mogen treden, en
• hun beslissing voldoende moeten motiveren; zij zullen daarbij hun beslissing meer
en beter moeten motiveren als hun beslissing meer het karakter van rechtspraak
heeft.
De manier waarop de bindend-adviesprocedure is verlopen4.11. Voor de beoordeling van de vraag of er ernstige procedurefouten aan de bindend- adviesprocedure kleven, is van belang op welke manier deze procedure is verlopen.
4.11.1.
De bindend-adviesprocedure is op hoofdlijnen als volgt gegaan:
1. De bindend adviseurs hebben in de eerste tussenbeslissing op een aantal punten
beslist en ook besloten dat er bewijslevering nodig is op een bepaald punt.
2. Na bewijslevering hebben de bindend adviseurs in tussenbeslissing vier het
aangedragen bewijs gewaardeerd.
3. In de vijfde tussenbeslissing hebben de bindend adviseurs weer een aantal
beslissingen genomen op onderdelen van het geschil en besloten dat een
deskundigenonderzoek nodig was.
4. Na het deskundigenonderzoek hebben de bindend adviseurs een eindbeslissing
genomen.
4.11.2.
Iets meer uitgewerkt is de procedure als volgt verlopen:
1. Partijen hebben eerst ieder een inleidend processtuk kunnen nemen waarin zij hun
standpunt en hun vordering kenbaar maakten. Bij dit processtuk konden dan
onderbouwende stukken (producties) worden bijgevoegd.
2. Daarna is er een mondelinge behandeling geweest, waarbij partijen aan de hand
van een pleitnota hun standpunt nader konden toelichten en waarbij de bindend
adviseurs vragen aan partijen hebben gesteld en partijen op elkaars standpunten
hebben kunnen reageren.
3. Na deze mondelinge behandeling hebben partijen nog aanvullende stukken aan de
bindend adviseurs toegezonden.
4. Vervolgens is de eerste tussenbeslissing genomen. In deze tussenbeslissing:
• zijn de eerste vier vorderingen van [gedaagden c.s.] (zei eindnoot 3) afgewezen,
met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht dat de termijn
waarbinnen de Gemeente gronden voor woningen kon aanbieden per
29 september 2015 is verstreken, [4] • is een begin gemaakt met de beoordeling van de vijfde (subsidiaire)
vordering van [gedaagden c.s.] (zie eindnoot 3). Daarbij is in de kern genomen,
geoordeeld dat:
- er gronden moeten worden aangeboden voor de “vrije sector en
goedkope vrije sector” en niet voor de “luxe vrije sector”,
- op [gedaagden c.s.] de bewijslast rust ten aanzien van het aantal door de
Gemeente aan te bieden (gronden voor) woningen,
- op voorhand vaststaat dat de 100 woningen in [wijk] los staan
van de “minimaal 250 woningen” en dat sprake is van een
verplichting van de Gemeente om aan [gedaagden c.s.] in totaal 375
woningen aan te bieden,
- de Gemeente wordt toegelaten tot het leveren vantegenbewijs
tegen dit op voorhand geleverde bewijs.
5. Daarna zijn er namens de Gemeente en [gedaagden c.s.] getuigen gehoord en zijn er
door partijen nog schriftelijke bewijsstukken ingebracht.
6. In de tussentijd zijn de tweede en derde tussenbeslissing genomen.
7. Na de bewijslevering hebben partijen nog een akte mogen nemen waarin zij
konden toelichten of zij het aan de Gemeente opgedragen tegenbewijs geleverd
vonden of niet.
8. Vervolgens is de vierde tussenbeslissing gewezen. In deze tussenbeslissing wordt:
• het bewijs gewaardeerd, en wordt op grond daarvan geoordeeld dat
een redelijke uitleg van de DV 98 meebrengt dat de Gemeente gehouden
was totaal 375 woningen aan [gedaagden c.s.] aan te bieden,
• geoordeeld dat is afgesproken dat de Gemeente zich zou inspannen
de aan te bieden woningen proportioneel aan te bieden gedurende de nog
resterende tijd van de vaststellingsovereenkomst, met een maximum van
50 per jaar (overweging 26),
• besloten dat er een nieuwe mondelinge behandeling zal komen, waarbij
het accent ligt op het door [gedaagden c.s.] in conventie onder 5 gevorderde en het
door de Gemeente in reconventie gevorderde (overweging 28).
Daarbij is aangegeven dat partijen uiterlijk 14 dagen voor die mondelinge
behandeling nog stukken in het geding mogen brengen.
9. Daarna volgde de (tweede) mondelinge behandeling. Partijen lichtten mede aan de
hand van pleitaantekeningen hun standpunt nog eens nader toe.
10. Vervolgens namen partijen ieder nog een akte.
11. Daarna kwam de vijfde tussenbeslissing. In deze tussenbeslissing wordt:
• teruggekomen op het in de vierde tussenbeslissing gegeven oordeel over
het “gespreid” aanbieden van de woningen. Geoordeeld wordt dat is
afgesproken dat de Gemeente zich zou inspannen de aan te bieden
woningen proportioneel aan te bieden gedurende de nog resterende tijd
van de vaststellingsovereenkomst, met een gemiddeldevan 50 per jaar,
• een begin gemaakt met het beoordelen van de vraag of de Gemeente haar
aanbiedingsverplichting zoals vastgesteld door de bindend adviseurs is
nagekomen dan wel daarin toerekenbaar is tekortgeschoten.
Daarbij wordt ten aanzien van een aantal aanbiedingen geoordeeld dat:
- deze in aftrek komen op het totaal van de 375 aan te bieden
woningen,
- deze niet in aftrek komen op het totaal van de 375 aan te bieden
woningen,
- het nog onduidelijk is of deze wel of niet in aftrek mogen komen
op het totaal van de 375 aan te bieden woningen,
• overwogen dat:
- de bindend adviseurs drie deskundigen bereid hebben gevonden
een deskundigenonderzoek te doen met betrekking tot de vraag of
het door de Gemeente gedane aanbod marktconform was voor
wat betreft de grondprijs (overweging 18 en 21),
- onder “
marktconform” moet worden verstaan:
“de prijs die de markt onder de gegeven omstandigheden bereid is te
betalen c.q. de prijs die een derde onder de zelfde voorwaarden op dat
moment bereid zou zijn geweest te betalen” (overweging 20),
- partijen in de gelegenheid worden gesteld om:
i) aan te geven of zij bezwaren hebben tegen de
benoeming van één of meer van de genoemde deskundigen
(overweging 22)
ii) commentaar te geven op de in overweging 22 genoemde
vragen van de bindend adviseurs (overweging 23).
12. In de zesde tussenbeslissing worden de deskundigen benoemd.
13. Daarna volgde het conceptrapport van de deskundigen.
14. Nadat partijen commentaar hebben geleverd op het conceptrapport en dit
commentaar is voorgelegd aan de deskundigen, volgde het definitieve
deskundigenrapport.
15. Daarna zijn partijen nog in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk over dit
definitieve rapport uit te laten. Dat hebben partijen ook gedaan.
De Gemeente heeft bij haar stuk (Memorie na deskundigenbericht) een rapport
gevoegd van de al eerder door haar ingeschakelde deskundige “Stadkwadraat”.
Stadkwadraat levert in dit rapport commentaar op het definitieve deskundigen-
rapport.
16. Hierna hebben partijen nog een schriftelijk stuk (een nadere memorie)
ingediend.
17. Daarna volgde de eindbeslissing van de bindend adviseurs.
Beoordeling4.12. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van procedurefouten zoals bedoeld in 4.10.
4.12.1.
Uit het hiervoor weergegeven verloop van de procedure volgt dat deze procedure veel weg heeft van een procedure zoals die voor een rechter wordt gevoerd. Er zijn schriftelijke stukken gewisseld, twee mondelinge behandelingen gehouden, er is een bewijsopdracht gegeven en er is een deskundigenonderzoek gelast. De rechtbank concludeert op grond van dit procesverloop dat sprake is geweest van een gedegen onderzoek door de bindend adviseurs.
4.12.2.
Dat de bindend adviseurs in het kader van hun onderzoek de beginselen van hoor en wederhoor niet in acht hebben genomen, is onvoldoende gebleken. Partijen zijn door de bindend adviseurs volop in de gelegenheid gesteld om hun standpunten kenbaar te maken en op elkaars standpunten te reageren. Bindend adviseurs hebben partijen zelfs meer ruimte geboden om hun standpunten (gefaseerd) naar voren te brengen dan menige civiele rechter zou hebben gedaan.
4.12.3.
Ook is, zoals hierna nog wordt toegelicht, niet gebleken dat de bindend adviseurs buiten het geschil zijn getreden.
4.12.4.
De in deze zaken ter discussie staande beslissingen van de bindend adviseurs zijn verder voldoende gemotiveerd. Er is voldoende inzichtelijk gemaakt waarom de bindend adviseurs tot hun oordeel zijn gekomen, en dat is wat de motiveringsverplichting inhoudt.
Bespreking van de (hoofd)bezwaren van de Gemeente tegen de gevoerde procedure4.13.Het hierboven genoemde oordeel wordt hierna aan de hand van de door de Gemeente aangevoerde (hoofd)bezwaren tegen de gevoerde procedure verder toegelicht.
Bezwaar: de bindend adviseurs hebben partijen niet de gelegenheid gegeven om zich nader uit te laten over “oude” stellingen en het startmoment van de referentieperiode4.14. De Gemeente voert als bezwaar aan dat de bindend adviseurs partijen na het deskundigenonderzoek niet meer de gelegenheid heeft gegeven om zich nader uit te laten over “oude onbeantwoorde stellingen” en het startmoment van de referentieperiode.
Volgens de Gemeente hadden de bindend adviseurs dat wel moeten doen en hebben zij door dit niet te doen de fundamentele beginselen van procesrecht geschonden.
4.15.
De Gemeente heeft hierin geen gelijk.
4.16.
Als uitgangspunt geldt dat partijen hebben afgesproken dat het aan de bindend adviseurs is om de procesorde te bepalen (zie 4.9.). Het was daarom, in beginsel, aan de bindend adviseurs om te bepalen of zij partijen, na het nemen van het laatste processtuk (de nadere memorie na deskundigenbericht) nog de gelegenheid wilden geven om nog meer naar voren te brengen dan zij al hadden gedaan.
4.17.
De bindend adviseurs voelden zich kennelijk na dit laatste processtuk voldoende door partijen geïnformeerd om de eindbeslissing te kunnen nemen en dat is ook begrijpelijk. Het ging alleen nog maar om de beoordeling van de (subsidiaire) schadevergoedings-vordering van [gedaagden c.s.] en de tegenvordering van de Gemeente. Voor de beoordeling van deze vorderingen hadden de bindend adviseurs voordat het deskundigenonderzoek plaatsvond al een aantal belangrijke knopen doorgehakt. De bindend adviseurs hadden al een beslissing genomen over:
• de precieze inhoud van de aanbiedingsverplichting,
• het gespreid aanbieden van de gronden, en
• de einddatum waarop aan deze aanbiedingsverplichting moest zijn voldaan.
Er moest alleen nog worden beoordeeld of de door de Gemeente aan [gedaagden c.s.]
aangeboden gronden waren aangeboden:
1. tegen een marktconforme grondprijs,
2. in de tussen partijen overeengekomen referentieperiode, in welk verband nog
moest worden beoordeeld wanneer deze referentieperiode was aangevangen.
Het deskundigenonderzoek was nodig om over het eerste geschilpunt een beslissing te kunnen nemen.
Voor het tweede nog openstaande geschilpunt geldt dat het debat daarover al was gevoerd in het kader van de tweede mondelinge behandeling. Bovendien hebben partijen zich na deze mondelinge behandeling ook nog schriftelijk over dit punt kunnen uitlaten. De Gemeente heeft dat ook gedaan in haar Memorie na deskundigenbericht.
4.18.
Het is dus niet zo dat de bindend adviseurs na het deskundigenonderzoek, zoals de Gemeente stelt, “met zevenmijlslaarzen” op een finale beslechting van het geschil zijn afgekoerst. De bindend adviseurs waren gezien het voorgaande voldoende geïnformeerd om een eindbeslissing te kunnen nemen.
4.19.
Overigens zou partijen als de procedure voor de civiele rechter zou zijn gevoerd, zeer waarschijnlijk ook niet de mogelijkheid zijn geboden om zich nog meer uit te laten.
In de eerste plaats, omdat volgens het burgerlijk procesrecht de standpunten en het verweer van partijen al in het eerste processtuk (de dagvaarding en de conclusie van antwoord) moeten worden vermeld. De achterliggende gedachte daarvan is dat er voortvarend moet worden geprocedeerd en dat er ook een keer een einde aan de procedure moet komen.
In de tweede plaats, omdat de Gemeente voldoende ruimte is geboden om haar standpunten, waaronder haar standpunt met betrekking tot het startmoment van de referentieperiode, kenbaar te maken.
Bezwaar: bindend adviseurs hebben het rapport van Stadkwadraat opzij gelegd zonder eerst de deskundigen en Stadkwadraat te bevragen
4.20.De Gemeente voert verder als bezwaar aan dat de bindend adviseurs het door haar bij Memorie na deskundigenbericht overgelegde rapport van Stadkwadraat opzij hebben gelegd zonder de deskundigen en Stadkwadraat daarover eerst te bevragen.
4.21.
Ook dit bezwaar gaat niet op.
Partijen hebben het bepalen van de procesorde aan de bindend adviseurs overgelaten (zie 4.9.). Het was daarom, in beginsel, aan de bindend adviseurs om te bepalen of zij het nodig vonden om het rapport van Stadkwadraat voor te leggen aan de deskundigen, en Stadkwadraat nader over haar rapport te bevragen.
De beslissing van de bindend adviseurs om dat niet te doen is verder ook goed te volgen.
De Gemeente had dit rapport al naar voren kunnen brengen toen zij commentaar mocht leveren op het conceptrapport van de deskundigen. De deskundigen hadden dan meteen daarop een reactie kunnen geven. De Gemeente heeft dus haar kans voorbij laten gaan.
Overigens hebben de bindend adviseurs het rapport van Stadkwadraat wel bij de beoordeling betrokken. Zij hebben gekeken of dit rapport iets afdoet aan de conclusies van de door hen benoemde deskundigen, en geoordeeld dat dit niet zo is. De Gemeente wordt daarbij niet gevolgd in haar standpunt dat de bindend adviseurs niet deskundig genoeg zouden zijn om dit te kunnen beoordelen. De bindend adviseurs hebben in de vijfde tussenbeslissing aangegeven dat zij niet deskundig genoeg zijn om te beoordelen of de gronden die de Gemeente aan [gedaagden c.s.] heeft aangeboden, zijn aangeboden tegen een marktconforme grondprijs en dat zij zich daarom op dit punt willen laten voorlichten door deskundigen. Dat betekent nog niet dat de bindend adviseurs niet deskundig genoeg zijn om het ene rapport af te zetten tegen het andere rapport, en een beslissing te nemen aan welk rapport zij het meeste waarde hechten.
In het voorgaande ligt besloten dat de bindend adviseurs ook de deskundige van de Gemeente niet meer hoefden te bevragen.
Bezwaar: de bindend adviseurs zijn buiten de vorderingen en stellingen (het geschil) van partijen getreden4.22. Dan voert de Gemeente als bezwaar aan dat de bindend adviseurs buiten het aan hen door partijen voorgelegde geschil (de vorderingen en stellingen van partijen) zijn getreden door:
1. te oordelen dat de aanbiedingsverplichting inhoudt dat de Gemeente 375 gronden
voor woningen, inclusief de 100 woningen in [wijk] , moet aanbieden,
2. te oordelen dat de referentieperiode is gestart op 29 september 2005,
3. een verdeelsleutel te introduceren.
Ad 1: oordeel van de bindend adviseurs over het aantal aan te bieden woningen4.23. De rechtbank is van oordeel dat de bindend adviseurs niet buiten het geschil zijn getreden door hun oordeel inzake het aantal aan te bieden woningen (zie 4.22. onder 1).
Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
4.24.
De Gemeente heeft gelijk als zij zegt dat de bindend adviseurs in hun oordeel over het aantal aan te bieden woningen geen van de partijen hebben gevolgd.
[gedaagden c.s.] was van mening dat er 475 gronden voor woningen inclusief de 100 woningen in [wijk] moesten worden aangeboden. De Gemeente nam het standpunt in dat er 250 woningen inclusief de 100 woningen in [wijk] moesten worden aangeboden. De bindend adviseurs hebben na bewijslevering geoordeeld dat er 375 gronden voor woningen inclusief de 100 woningen in [wijk] moesten worden aangeboden.
4.25.
De bindend adviseurs zijn daarmee echter niet buiten de vorderingen/stellingen van partijen getreden.
4.25.1.
Het stond de bindend adviseurs allereerst vrij om tot een andere uitleg dan door partijen bepleit te komen. Het ging om uitleg van wat partijen zijn overeengekomen. Het is de civiele rechter op grond van vaste rechtspraak toegestaan om een andere uitleg te geven dan door partijen bepleit. Niet valt in te zien waarom de bindend adviseurs dat dan niet zouden mogen.
4.25.2.
Bovendien zijn de bindend adviseurs ook in redelijkheid tot dit oordeel kunnen komen. Zij hebben dit oordeel gebaseerd op de waardering van het door partijen aangeleverde bewijs. Hierna wordt nog toegelicht dat er, anders dan de Gemeente meent, aan de bewijswaardering geen gebreken kleven.
Verder hebben de bindend adviseurs bij hun oordeel nog betrokken dat het door de Gemeente aan [gedaagden c.s.] gedane feitelijke aanbod hoger was dan de 250 gronden die volgens de Gemeente moesten worden aangeboden.
4.25.3.
De vorderingen van [gedaagden c.s.] en de tegenvordering van de Gemeente zijn bovendien geen “alles of niets” vorderingen, zoals de Gemeente lijkt te veronderstellen. Deze vorderingen kunnen allemaal gedeeltelijk worden toegewezen. Dat is ook precies wat de bindend adviseurs hebben gedaan. Er zijn geen argumenten aangevoerd waarom de bindend adviseurs dat niet zouden mogen doen. Daarbij is van belang dat [gedaagden c.s.] het er vooral om ging dat bepaald zou worden dat de Gemeente schadevergoeding aan haar moest betalen.
Ad 2: oordeel van de bindend adviseurs over het startmoment van de referentieperiode4.26. De bindend adviseurs zijn ook niet buiten de vordering van [gedaagden c.s.] getreden door in de eindbeslissing het startmoment van de referentieperiode vast te stellen. Dat moesten zij immers doen voor de beoordeling van de schadevergoedingsvordering van [gedaagden c.s.] en de tegenvordering van de Gemeente. Dat hebben de bindend adviseurs overigens ook in overweging 6 van de eindbeslissing uitgelegd. Het maakt daarom niet uit dat [gedaagden c.s.] geen verklaring voor recht met betrekking tot het startmoment van de referentieperiode heeft gevorderd.
Ad 3: het introduceren door de bindend adviseurs van een verdeelsleutel4.27. De Gemeente voert verder nog aan dat de bindend adviseurs buiten de
vorderingen zijn getreden door in de eindbeslissing een verdeelsleutel te introduceren die niet door partijen is gevorderd.
4.28.
Ook dat standpunt gaat niet op.
4.28.1.
De bindend adviseurs hebben ten aanzien van het aanbod van de Gemeente dat bekend staat onder “ [project 1] ” (45 gronden) en “ [project 2] ” (29 gronden) geoordeeld dat eigenlijk zowel de vordering van [gedaagden c.s.] als die van de Gemeente volledig moest worden afgewezen, omdat niet aan de stelplicht was voldaan. De bindend adviseurs hebben dat echter niet gedaan, omdat die vorderingen communicerende vaten zijn. Wat er in conventie afgaat, moet er in reconventie bijkomen en omgekeerd. Daarom hebben de bindend adviseurs besloten om de vordering bij helfte aan elk van partijen toe te wijzen. In het kader van het project “ [project 1] ” zijn er 22,5 gronden toegerekend aan de schadevergoedingsvordering van [gedaagden c.s.] en 22,5 gronden aan de tegenvordering van de Gemeente. In het kader van project “ [project 2] ” zijn er 14,5 gronden toegerekend aan de schadevergoedingsvordering van [gedaagden c.s.] en 14,5 gronden aan de tegenvordering van de Gemeente.
4.28.2.
De bindend adviseurs moesten het geschil beoordelen als goede mannen naar redelijkheid en billijkheid. Zij hadden daardoor de ruimte om deze verdeelsleutel toe te passen. Daarbij is van belang dat als zij de wederzijdse vorderingen op dit punt hadden afgewezen, het twistpunt tussen partijen op dit onderdeel had voortbestaan. De bindend adviseurs mochten de aan hen verstrekte opdracht opvatten als te zijn gericht op beslechting van de tussen partijen levende geschilpunten, dus ook dit geschilpunt.
Bezwaar: aan de bewijswaardering kleven ernstige gebreken4.29. De Gemeente voert verder als bezwaar aan dat aan de bewijswaardering ernstige gebreken kleven, omdat:
1. de waardering niet deugt,
2. bij de waardering de bewijslast is verlegd naar de Gemeente.
Ad 1: bewijswaardering deugt niet4.30. Vooropgesteld wordt dat het aan de bindend adviseurs is om het bewijs te wegen en te waarderen en dat zij daarbij een grote mate van vrijheid hebben. Het is aan de bindend adviseurs om te bepalen of zij een getuigenverklaring wel of niet geloofwaardig vinden en om te bepalen aan welke verklaring zij meer, minder of geen waarde hechten.
De bindend adviseurs zullen, gezien hun motiveringsverplichting, wel inzichtelijk moeten maken waarom zij tot de door hen gevolgde bewijswaardering zijn gekomen. Aan die motivering kunnen echter weer niet al te hoge eisen worden gesteld. Dat is als een rechter het bewijs waardeert namelijk ook niet het geval. Niet valt in te zien waarom op de bindend adviseurs een verdergaande motiveringsverplichting rust dan op een rechter.
4.31.
De Gemeente heeft geen argumenten aangevoerd waarom de bewijswaardering van de bindend adviseurs niet deugt. Anders dan de Gemeente meent, stond het de bindend adviseurs, gelet op het hiervoor in 4.30. genoemde uitgangspunt, vrij om:
• aan de getuigenverklaring van [getuige 1] waarde toe te kennen,
• aan de ene getuigenverklaring meer waarde toe te kennen dan aan de andere
getuigenverklaring, en
• getuige [getuige 2] niet als partijgetuige aan te merken.
Met betrekking tot dat laatste punt geldt bovendien dat [getuige 2] ook helemaal geen
partijgetuige was in de zin van artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [getuige 2] was immers een getuige van de Gemeente en de bewijslast rustte niet op de Gemeente, maar op [gedaagden c.s.] . Alleen partij [gedaagden c.s.] kon dus als partijgetuige worden aangemerkt en dat hebben de bindend adviseurs ook gedaan.
4.32.
De bindend adviseurs hebben ook voldoende inzichtelijk gemaakt hoe zij tot de bewijswaardering zijn gekomen. Zij hebben dat gedaan in de overwegingen 10 tot en met 23 van de vierde tussenbeslissing. Het standpunt van de Gemeente dat dit niet zo is, gaat dus niet op.
Ad 2: verleggen bewijslast naar de Gemeente4.33. De Gemeente voert nog aan dat de bindend adviseurs een ernstige procedurefout hebben gemaakt door bij de waardering van het bewijs de bewijslast op de Gemeente te laten rusten in plaats van op [gedaagden c.s.] . Dat is echter niet het geval. De bewijslast is bij [gedaagden c.s.] gelaten. De bindend adviseurs hebben de Gemeente immers toegelaten tot tegenbewijs. Verder is [gedaagden c.s.] door de bindend adviseurs als partijgetuige aangemerkt.
Tussenconclusie
4.34.
Er is niet gebleken dat sprake is van (ernstige) procedurefouten. Er is daarom geen reden om de vierde, vijfde en/of zesde tussenbeslissing en/of de eindbeslissing op die grond te vernietigen. Dit nog daargelaten of er is voldaan aan het nadeelvereiste.
De inhoud van het bindend advies is niet onaanvaardbaar
4.35.
Dan moet nog beoordeeld worden of de inhoud van het bindend advies onaanvaardbaar is. Dat is niet het geval. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Uitgangspunt4.36.Als uitgangspunt geldt dat nagegaan moet worden of de bindend adviseur in redelijkheid tot zijn oordeel is kunnen komen. Bij de beoordeling van die vraag is van belang of de bindend adviseur de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen heeft overtreden. Alleen als dit het geval is dan is er reden voor vernietiging van het bindend advies. Dit is een hoge drempel.
Standpunt van de Gemeente4.37. De Gemeente voert aan dat de bindend adviseurs niet in redelijkheid hebben kunnen komen tot hun oordeel over:
• het aantal aan te bieden gronden voor woningen,
• de startdatum van de referentieperiode,
• de spreiding van het aanbod van gronden voor woningen, en
• de overige punten.
Oordeel over het aantal aan te bieden woningen4.38. De Gemeente voert aan dat de bindend adviseurs in redelijkheid niet tot hun oordeel over het aantal aan te bieden woningen hebben kunnen komen, omdat:
1. de tekst en de bedoeling van de DV 98 meebrengen dat de Gemeente 250
woningen, inclusief de 100 woningen in [wijk] moest aanbieden,
2. sprake is van een inconsistentie tussen de eerste en vierde tussenbeslissing.
Ad 1: tekst en bedoeling DV 984.39. Het bezwaar van de Gemeente zoals hierboven in 4.38. onder 1. genoemd, gaat niet op. De bindend adviseurs hebben gelet op het tussen partijen gevoerde debat en de tekst van de DV 98 in redelijkheid kunnen oordelen dat de tekst van de DV 98 niet duidelijk was. Partijen gaven ieder een andere uitleg van de DV 98. Bovendien was de onduidelijkheid over de DV 98 juist de aanleiding voor de besprekingen die partijen in 2001 hebben gevoerd. De bindend adviseurs hebben ook in redelijkheid geen gewicht hoeven toe te kennen aan het verslag van de besloten vergadering van de raadscommissies voor het Centraal Stadsgebied en Financiën, Milieu en Cultuur van 2 maart 1998. Het ging om een besloten vergadering en niet is aangevoerd dat [gedaagden c.s.] daarbij aanwezig was.
Ad 2: inconsistentie tussen de eerste en vierde tussenbeslissing4.40. De Gemeente voert verder aan dat sprake is van een inconsistentie met betrekking tot het oordeel dat in de vierde en de eerste tussenbeslissing is gegeven over het aantal aan te bieden woningen. De Gemeente voert ter onderbouwing van dit standpunt het volgende aan.
In de vierde tussenbeslissing hebben de bindend adviseurs geoordeeld dat in 2001 een allesomvattende afspraak is gemaakt over de door de Gemeente aan [gedaagden c.s.] aan te bieden gronden voor woningen. Er is toen volgens de bindend adviseurs afgesproken dat er door de Gemeente in totaal 375 gronden voor woningen aan [gedaagden c.s.] moetenworden aangeboden.
Dit oordeel botst met het in de eerste tussenbeslissing gegeven oordeel dat er in 2001 juist geen bindende afspraken over het aantal te leveren gronden voor woningen zijn gemaakt.
4.41.
De Gemeente heeft geen gelijk. Hierna wordt uitgelegd waarom dat zo is.
4.42.
In overweging 61 van de eerste tussenbeslissing oordelen de bindend adviseurs dat [gedaagden c.s.] ten onrechte stelt dat tussen partijen in 2001 nadere afspraken zijn gemaakt over de interpretatie en uitvoering van de DV 98. De bindend adviseurs zijn tot dit oordeel gekomen, omdat wethouder [A] niet bevoegd was namens de Gemeente een nadere overeenkomst met [gedaagden c.s.] te sluiten. Daarvoor was een Collegebesluit nodig, waarvan niet was gesteld dat dat was genomen. Ook was er volgens de bindend adviseurs geen sprake van aan de Gemeente toe te rekenen schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Dat dit de reden was volgt uit de overweging 60 van de eerste tussenbeslissing en overweging 10 van de eindbeslissing waarin dit nog eens is herhaald.
4.43.
Omdat de door [gedaagden c.s.] gestelde nadere afspraak/overeenkomst niet was komen vast te staan, hebben de bindend adviseurs in de eerste tussenbeslissing de eerste vier vorderingen van [gedaagden c.s.] afgewezen. Dit met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht over de einddatum van de referentieperiode, want die vordering was niet gebaseerd op de door [gedaagden c.s.] gestelde nadere afspraak/overeenkomst.
4.44.
De bindend adviseurs zijn daarna begonnen met de beoordeling van de subsidiaire schadevergoedingsvordering van [gedaagden c.s.] (vordering 5). Zij hebben hierover, voor zover van belang in overweging 64 en 65 van de eerste tussenbeslissing het volgende overwogen:
“ 64. [gedaagden c.s.] heeft aan haar subsidiaire vordering sub 5 ten grondslag gelegd dat een redelijke
uitleg van de DV 98 meebrengt dat daarin worden verdisconteerd de uitgangspunten
waarover de onderhandelaars op 13 april 2001 overeenstemming bereikten.
In dit verband is relevant dat wethouder [A] in 1997 betrokken was bij de
onderhandelingen die hebben geleid tot het sluiten van de DV 98.
In dat licht moet bij de uitleg van de DV 98 inderdaad, zoals [gedaagden c.s.] betoogt – naast de
tekst van de DV 98 en de overige omstandigheden van het geval – gewicht worden
toegekend aan de interpretatieve afspraken die wethouder [A] in 2001 namens de
Gemeente wenste te maken.
65. Daarom zullen ondergetekenden in het hierna volgende de vordering in conventie sub 5
beoordelen – en voor zover thans mogelijk – bepalen hoe de artikelen III.A.1, III.A2 en
C.1 van de DV 98 moeten worden uitgelegd, mede in het licht van de genoemde
onderhandelingen in de periode februari – april 2001.”
4.45.
Uit de hiervoor geciteerde overwegingen volgt dat de bindend adviseurs vonden dat er bij de redelijke uitleg van de DV 98 waarde moest worden toegekend aan “de interpretatieve afspraken” die wethouder [A] namens de Gemeente in 2001 wilde maken. Er konden dus naar het oordeel van de bindend adviseurs in het kader van de onderhandelingen in 2001 wel nadere afspraken over de interpretatie en uitleg van de DV 98 zijn gemaakt. De Gemeente was alleen niet aan die afspraken gebonden, omdat de daarvoor vereiste goedkeuring van het College ontbrak.
4.46.
Dat de bindend adviseurs bij de uitleg van de DV 98 gewicht toekenden aan de “interpretatieve afspraken” die [A] in 2001 wilde maken is ook niet onbegrijpelijk.
Zij moesten het geschil tussen partijen beoordelen op grond van “de redelijkheid en billijkheid”. Het is vanuit dat toetsingskader begrijpelijk dat er dan gewicht wordt toegekend aan afspraken die tussen de onderhandelaars zijn gemaakt, maar alleen nog niet zijn geformaliseerd. Daarbij speelt dan ook nog mee dat wethouder [A] zowel bij het sluiten van de DV 98 als bij de onderhandelingen in 2001 was betrokken.
4.47.
In overweging 21 van de vierde tussenbeslissing wordt, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“Bindend adviseurs zijn op grond van het door partijen geproduceerde bewijs, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de in 2001 tussen partijen gevoerde onderhandelingen op 13 april 2001 hebben geleid tot een akkoord op alle agendapunten met betrekking tot de aan te bieden woningen en dat onderdeel van het akkoord was dat aan [gedaagden c.s.] 375 woningen zouden worden aangeboden, inclusief de 100 reeds eerder aangeboden woningen in [wijk] .”
4.48.
Deze overweging in de vierde tussenbeslissing bouwt voort op het in de eerste tussenbeslissing gegeven oordeel dat bij de redelijke uitleg van de DV 98 waarde moet worden toegekend aan de interpretatieve afspraken die wethouder [A] namens de Gemeente in 2001 wilde maken. De tussenbeslissingen botsen dus niet.
4.49.
De tussenbeslissingen zijn ook niet innerlijk tegenstrijdig, omdat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen:
- een door het College goedgekeurde afspraak, en
- een niet door het College goedgekeurde afspraak.
Oordeel in de eindbeslissing over de startdatum van de referentieperiode
4.50.
De Gemeente stelt zich verder nog op het standpunt dat het oordeel dat de bindend adviseurs in de eindbeslissing geven over de startdatum van de referentieperiode inconsistent en onnavolgbaar is. De bindend adviseurs hebben namelijk in de eerste tussenbeslissing geoordeeld dat in 2001 geen nadere afspraken zijn gemaakt en dat deze afspraken in 2005 onder de O&R 2005 dus ook niet konden worden herbevestigd of verlengd. In de tweede tussenbeslissing hebben zij nog overwogen dat de vraag of in 2005 nieuwe afspraken gemaakt zijn niet voorlag. Het oordeel in de eindbeslissing dat partijen in 2005 hebben afgesproken om een nieuwe aanbiedingstermijn te laten ingaan op
29 september 2005 is innerlijk tegenstrijdig met voormelde tussenbeslissingen volgens de Gemeente. Daarnaast vindt de Gemeente de motivering onnavolgbaar, omdat die niet in lijn is met de eerdere tussenbeslissingen en niet volgt uit de bewijsmiddelen.
4.51.
Ook dit standpunt van de Gemeente slaagt niet. De Gemeente miskent namelijk dat (tussen partijen vaststaat dat) de O&R 2005 op rechtsgeldige wijze tot stand is gekomen: aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van degene die namens de Gemeente optrad, kleefde geen gebrek. Die overeenkomst houdt deels een herformulering in van de rechten en plichten die partijen in de DV 98 zijn overeengekomen en deels (zie artikel 7.1 van de O&R 2005) een herbevestiging van die rechten en plichten. In artikel 7.1 is de hier relevante referentietermijn gesteld op 10 jaar na het ondertekenen van de O&R 2005. De bindend adviseurs hebben in hun eindbeslissing gemotiveerd beslist dat die termijn ook zo door partijen is bedoeld en daarom aldus tussen hen is gaan gelden. Wat in de eerste en tweede tussenbeslissing is beslist, ziet op de vraag of er in 2001 tussen partijen (nadere) afspraken zijn gemaakt en of díe afspraken in 2005 door hen zijn geprolongeerd. Dat is een heel andere kwestie dan de vraag wat partijen in 2005 zijn overeengekomen in het licht van de DV 98. Van de door de Gemeente gestelde innerlijke tegenstrijdigheid en onnavolgbaarheid is daarom geen sprake.
De spreiding van het aanbod van gronden voor woningen
4.52.
De Gemeente heeft aangevoerd dat de bindend adviseurs ten onrechte hebben beslist dat de Gemeente de gronden voor de woningen moest aanbieden met gemiddeld ongeveer 50 per jaar. Volgens de Gemeente is de motivering van de bindend adviseurs op dit punt innerlijk tegenstrijdig namelijk in strijd met de beslissing dat met de O&R 2005 een nieuwe termijn van 10 jaar is gaan lopen. De Gemeente stelt dat hieruit volgt dat eventuele eerdere afspraken over gespreide aanbieding niet meer gelden. Dat is immers niet expliciet bevestigd in de O&R 2005.
4.53.
Dit is onjuist. Zoals hiervoor is overwogen mochten de bindend adviseurs gewicht toekennen aan de interpretatieve afspraken die in 2001 zijn gemaakt, ook al zijn deze afspraken niet geformaliseerd. In 2001 is uitgebreid besproken dat de Gemeente de gronden zou aanbieden voor gemiddeld ongeveer 50 woningen per jaar. De redenering van de Gemeente dat de bindend adviseurs hadden moeten bepalen dat een gespreide aanbieding en ook een gespreide aanbieding van gronden voor ongeveer 50 woningen per jaar niet meer tussen partijen gold, is dus onjuist. Er is ook geen tegenstrijdigheid tussen de beslissing dat per datum O&R 2005 een nieuwe termijn van 10 jaar ging lopen en de beslissing dat de Gemeente in die 10 jaar de gronden gespreid moest aanbieden aan [gedaagden c.s.] . Het ligt voor de hand dat die afspraak nog steeds gold, omdat het belang van [gedaagden c.s.] bij gespreide aanbieding van de gronden er nog onverminderd was.
Dat belang was ook al benoemd in de DV 98. De bindend adviseurs hebben ten slotte uitgebreid en dus voldoende gemotiveerd waarom ze zijn uitgekomen op gronden voor circa 50 woningen per jaar.
Overige punten
4.54.
De Gemeente heeft nog een aantal andere punten aangevoerd dat met name ziet op de concrete aanbiedingen van gronden voor woningen door de Gemeente aan [gedaagden c.s.] . De vraag was daarbij steeds of die aanbiedingen kwalificeerden als een aanbod in het kader van de verplichting die de Gemeente had ten opzichte van [gedaagden c.s.] ; de verplichting zoals die door de bindend adviseurs is vastgesteld. Het gaat hier om geschilpunten met een hoog feitelijk gehalte. De bindend adviseurs hebben op al de punten die de Gemeente aan de orde stelt, gemotiveerde beslissingen genomen mede op basis van het rapport van deskundigen. Gezien het toetsingskader van de rechtbank (Hebben de bindend adviseurs de grenzen overschreden waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen?) is er geen reden om de punten van de Gemeente hier meer in detail te bespreken. De bindend adviseurs mochten op deze punten beslissen zoals ze dat hebben gedaan.
Eindconclusie
4.55.
De eindconclusie is dat partijen gebonden zijn aan de beslissingen van de bindend adviseurs. Er is geen reden voor vernietiging van die beslissingen. De vorderingen van de Gemeente worden daarom afgewezen.
Proceskosten
4.56.
De Gemeente zal in beide zaken als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagden c.s.] worden veroordeeld.
In alle twee de zaken worden de proceskosten begroot op € 1.793,-, waarvan
€ 667,- aan griffierecht en € 1.126,- voor salaris advocaat (2 punten x tarief € 563,-).
De proceskostenveroordelingen worden zoals door [gedaagden c.s.] gevorderd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.57.
De proceskostenveroordeling houdt ook in dat de Gemeente de nakosten van [gedaagden c.s.] zal moeten betalen, voor zover die nakosten er zullen zijn. Deze nakosten worden hierbij alvast begroot op:
- € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan
dit vonnis is voldaan,
en
- € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als
er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van de Gemeente in de zaken met nummer C/16/522465/ HA ZA 21-376 en C/16/530083 / HA ZA 21-738 af,
5.2.
veroordeelt de Gemeente in de zaak met nummer C/16/522465/ HA ZA 21-376 in de proceskosten van [gedaagden c.s.] tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.793,-
5.3.
veroordeelt de Gemeente in de zaak met nummer in C/16/530083 / HA ZA 21-738 in de proceskosten van [gedaagden c.s.] tot de datum van dit vonnis begroot op € 1.793,-
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onderdelen 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens, mr. R.A. Steenbergen en mr. N.V.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2022.

Voetnoten

1.In de zaak met nummer C/16/522465 wordt de vernietiging gevorderd van de vierde tussenbeslissing en in de zaak met nummer C/16/530083 wordt de vernietiging gevorderd van de vijfde en zesde tussenbeslissing en van de eindbeslissing.
2.
3.
4.Ook is een beslissing genomen over de zesde vordering van [gedaagden c.s.] (planschadeclaim). Ten aanzien van die vordering hebben de bindend adviseurs zich onbevoegd verklaard om daarover te oordelen.