Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
zaaknummer C/16/522465blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 15,
nummer C/16/530083,
verzoek tot voeging is toegewezen,
naar 12 oktober 2022,
C/16/530083blijkt uit het volgende:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 18,
- de conclusie van antwoord met producties V1 tot en met V10),
- de eis in het incident tot voeging van deze zaak met onder andere de zaak met
nummer C/16/522465,
verzoek tot voeging is toegewezen,
gevoegde zaken,
- de beslissing van de rolrechter tot het verplaatsen van de mondelinge behandeling
naar 12 oktober 2022,
2.Inleiding
starten van de bindend-adviesprocedure, welke vorderingen partijen in deze bindend- adviesprocedure hebben ingesteld en wat de uitkomst daarvan is.
3.De bindend-adviesprocedure in het kortDe aanleiding voor de bindend-adviesprocedure
3.1.Partijen hebben al vanaf 1980 een geschil. Partijen hebben dit geschil in 1998 definitief willen oplossen door een schikking af te spreken. Deze schikking is vastgelegd in een overeenkomst met de naam “Definitieve Vaststellingsovereenkomst 1998” (hierna: DV 98).
• het aantal aan te bieden gronden voor woningen, met name wat er in de
DV 98 wordt bedoeld met “minimaal 250 woningen”,
• of de in de slotzin van artikel III 2A DV 98 genoemde “100 woningen in [wijk] ”
(hierna: de 100 woningen in [wijk] ) onderdeel uitmaakten van het aantal aan te
bieden woningen, en
• de vraag of er gronden moesten worden aangeboden voor de “luxe vrije sector”
(standpunt [gedaagden c.s.] ) of voor de “vrije sector en goedkope vrije sector” (standpunt de Gemeente).
De besprekingen hebben geleid tot verschillende concepten over de inhoud van de aanbiedingsverplichting van de Gemeente.
In artikel 7.1. van deze overeenkomst is de afspraak over de aanbiedingsverplichting zoals gemaakt in de DV 98 van toepassing verklaard. Daaraan is wel een voorwaarde verbonden. Deze voorwaarde luidt als volgt: “met dien verstande dat de daarin genoemde uitwerkingstermijn van tien jaar gaat gelden vanaf de datum waarop partijen deze overeenkomst hebben getekend”.
• de Gemeente 475 gronden voor woningen in de luxe vrije sector, inclusief de 100
woningen in [wijk] , aan [gedaagden c.s.] moet aanbieden,
•de Gemeente deze gronden gespreid, met een gemiddelde van 50 per jaar, aan
moet aanbieden.
Deze aanbiedingsverplichting volgde volgens [gedaagden c.s.] :
• in de eerste plaats uit de in het kader van de besprekingen in 2001 gemaakte nadere
afspraak over de interpretatie en uitleg van de DV 98, en
• in de tweede plaats uit de redelijke uitleg van de DV 98, bij welke uitleg de
besprekingen in 2001 moeten worden betrokken.
Deze schadevergoeding moest dan in een aparte procedure (schadestaat-procedure) worden vastgesteld.
Naast deze schadevergoeding heeft [gedaagden c.s.] ook nog een aantal verklaringen voor recht gevorderd. Deze verklaringen voor recht kwamen erop neer dat:
• de door [gedaagden c.s.] gestelde aanbiedingsverplichting zou worden bevestigd, en
• dat door de bindend adviseurs werd vastgesteld dat partijen zijn overeengekomen
dat de Gemeente op uiterlijk 29 september 2015 aan de aanbiedingsverplichting
moest hebben voldaan. [3]
in conventie, bepaald dat de Gemeente voor wat betreft haar verplichting om aan
[gedaagden c.s.] locaties aan te bieden voor de bouw van 244 woningen toerekenbaar is
tekortgeschoten en aansprakelijk is voor de schade die [gedaagden c.s.] als gevolg van dat
tekortschieten heeft geleden, en
in reconventievoor recht verklaard dat de Gemeente haar verplichtingen uit de
DV 98 voor wat betreft 131 woningen tijdig is nagekomen.
Uitzondering: vernietiging bindend advies
Beoordelingsmaatstaf van de bindend adviseurs: goede mannen naar redelijkheid en billijkheid
De manier waarop de bindend-adviesprocedure is verlopen
zich nader uit te laten over “oude” stellingen en het startmoment van de
referentieperiode
zonder eerst de deskundigen en Stadkwadraat te bevragen
Standpunt van de Gemeente
a. de manier waarop het bindend advies is tot stand gekomen (hierna ook wel aan te
duiden als: procedurefouten), en/of
b. de inhoud van het bindend advies.
Wat betreft de in 4.3. onder b genoemde categorie geldt dat het erom gaat of de bindend adviseur de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen van mening kunnen verschillen heeft overtreden. Alleen als dat het geval is, is er reden voor vernietiging van het bindend advies.
Kortom, er geldt een hoge drempel voor vernietiging van een bindend advies.
• sprake is van ernstige procedurefouten, en/of
• de bindend adviseurs niet binnen de grenzen waarbinnen redelijk denkende mensen
van mening kunnen verschillen tot hun oordeel hebben kunnen komen.
• hun beslissing op een deugdelijk onderzoek moeten baseren,
• het beginsel van hoor en wederhoor moeten naleven,
• niet buiten het tussen partijen aan hen voorgelegde geschil mogen treden, en
en beter moeten motiveren als hun beslissing meer het karakter van rechtspraak
heeft.
1. De bindend adviseurs hebben in de eerste tussenbeslissing op een aantal punten
beslist en ook besloten dat er bewijslevering nodig is op een bepaald punt.
2. Na bewijslevering hebben de bindend adviseurs in tussenbeslissing vier het
aangedragen bewijs gewaardeerd.
3. In de vijfde tussenbeslissing hebben de bindend adviseurs weer een aantal
beslissingen genomen op onderdelen van het geschil en besloten dat een
deskundigenonderzoek nodig was.
4. Na het deskundigenonderzoek hebben de bindend adviseurs een eindbeslissing
genomen.
1. Partijen hebben eerst ieder een inleidend processtuk kunnen nemen waarin zij hun
standpunt en hun vordering kenbaar maakten. Bij dit processtuk konden dan
onderbouwende stukken (producties) worden bijgevoegd.
2. Daarna is er een mondelinge behandeling geweest, waarbij partijen aan de hand
van een pleitnota hun standpunt nader konden toelichten en waarbij de bindend
adviseurs vragen aan partijen hebben gesteld en partijen op elkaars standpunten
hebben kunnen reageren.
3. Na deze mondelinge behandeling hebben partijen nog aanvullende stukken aan de
bindend adviseurs toegezonden.
4. Vervolgens is de eerste tussenbeslissing genomen. In deze tussenbeslissing:
• zijn de eerste vier vorderingen van [gedaagden c.s.] (zei eindnoot 3) afgewezen,
met uitzondering van de gevorderde verklaring voor recht dat de termijn
waarbinnen de Gemeente gronden voor woningen kon aanbieden per
29 september 2015 is verstreken, [4] • is een begin gemaakt met de beoordeling van de vijfde (subsidiaire)
vordering van [gedaagden c.s.] (zie eindnoot 3). Daarbij is in de kern genomen,
geoordeeld dat:
- er gronden moeten worden aangeboden voor de “vrije sector en
goedkope vrije sector” en niet voor de “luxe vrije sector”,
- op [gedaagden c.s.] de bewijslast rust ten aanzien van het aantal door de
Gemeente aan te bieden (gronden voor) woningen,
- op voorhand vaststaat dat de 100 woningen in [wijk] los staan
van de “minimaal 250 woningen” en dat sprake is van een
verplichting van de Gemeente om aan [gedaagden c.s.] in totaal 375
woningen aan te bieden,
- de Gemeente wordt toegelaten tot het leveren vantegenbewijs
tegen dit op voorhand geleverde bewijs.
5. Daarna zijn er namens de Gemeente en [gedaagden c.s.] getuigen gehoord en zijn er
door partijen nog schriftelijke bewijsstukken ingebracht.
6. In de tussentijd zijn de tweede en derde tussenbeslissing genomen.
7. Na de bewijslevering hebben partijen nog een akte mogen nemen waarin zij
konden toelichten of zij het aan de Gemeente opgedragen tegenbewijs geleverd
vonden of niet.
8. Vervolgens is de vierde tussenbeslissing gewezen. In deze tussenbeslissing wordt:
• het bewijs gewaardeerd, en wordt op grond daarvan geoordeeld dat
een redelijke uitleg van de DV 98 meebrengt dat de Gemeente gehouden
was totaal 375 woningen aan [gedaagden c.s.] aan te bieden,
• geoordeeld dat is afgesproken dat de Gemeente zich zou inspannen
de aan te bieden woningen proportioneel aan te bieden gedurende de nog
resterende tijd van de vaststellingsovereenkomst, met een maximum van
50 per jaar (overweging 26),
• besloten dat er een nieuwe mondelinge behandeling zal komen, waarbij
het accent ligt op het door [gedaagden c.s.] in conventie onder 5 gevorderde en het
door de Gemeente in reconventie gevorderde (overweging 28).
Daarbij is aangegeven dat partijen uiterlijk 14 dagen voor die mondelinge
behandeling nog stukken in het geding mogen brengen.
9. Daarna volgde de (tweede) mondelinge behandeling. Partijen lichtten mede aan de
hand van pleitaantekeningen hun standpunt nog eens nader toe.
10. Vervolgens namen partijen ieder nog een akte.
11. Daarna kwam de vijfde tussenbeslissing. In deze tussenbeslissing wordt:
• teruggekomen op het in de vierde tussenbeslissing gegeven oordeel over
het “gespreid” aanbieden van de woningen. Geoordeeld wordt dat is
afgesproken dat de Gemeente zich zou inspannen de aan te bieden
woningen proportioneel aan te bieden gedurende de nog resterende tijd
van de vaststellingsovereenkomst, met een gemiddeldevan 50 per jaar,
• een begin gemaakt met het beoordelen van de vraag of de Gemeente haar
aanbiedingsverplichting zoals vastgesteld door de bindend adviseurs is
nagekomen dan wel daarin toerekenbaar is tekortgeschoten.
Daarbij wordt ten aanzien van een aantal aanbiedingen geoordeeld dat:
- deze in aftrek komen op het totaal van de 375 aan te bieden
woningen,
- deze niet in aftrek komen op het totaal van de 375 aan te bieden
woningen,
- het nog onduidelijk is of deze wel of niet in aftrek mogen komen
op het totaal van de 375 aan te bieden woningen,
• overwogen dat:
- de bindend adviseurs drie deskundigen bereid hebben gevonden
een deskundigenonderzoek te doen met betrekking tot de vraag of
het door de Gemeente gedane aanbod marktconform was voor
wat betreft de grondprijs (overweging 18 en 21),
- onder “
marktconform” moet worden verstaan:
“de prijs die de markt onder de gegeven omstandigheden bereid is te
betalen c.q. de prijs die een derde onder de zelfde voorwaarden op dat
moment bereid zou zijn geweest te betalen” (overweging 20),
- partijen in de gelegenheid worden gesteld om:
i) aan te geven of zij bezwaren hebben tegen de
benoeming van één of meer van de genoemde deskundigen
(overweging 22)
ii) commentaar te geven op de in overweging 22 genoemde
vragen van de bindend adviseurs (overweging 23).
12. In de zesde tussenbeslissing worden de deskundigen benoemd.
13. Daarna volgde het conceptrapport van de deskundigen.
14. Nadat partijen commentaar hebben geleverd op het conceptrapport en dit
commentaar is voorgelegd aan de deskundigen, volgde het definitieve
deskundigenrapport.
15. Daarna zijn partijen nog in de gelegenheid gesteld om zich schriftelijk over dit
definitieve rapport uit te laten. Dat hebben partijen ook gedaan.
De Gemeente heeft bij haar stuk (Memorie na deskundigenbericht) een rapport
gevoegd van de al eerder door haar ingeschakelde deskundige “Stadkwadraat”.
Stadkwadraat levert in dit rapport commentaar op het definitieve deskundigen-
rapport.
16. Hierna hebben partijen nog een schriftelijk stuk (een nadere memorie)
ingediend.
17. Daarna volgde de eindbeslissing van de bindend adviseurs.
Volgens de Gemeente hadden de bindend adviseurs dat wel moeten doen en hebben zij door dit niet te doen de fundamentele beginselen van procesrecht geschonden.
• de precieze inhoud van de aanbiedingsverplichting,
• het gespreid aanbieden van de gronden, en
• de einddatum waarop aan deze aanbiedingsverplichting moest zijn voldaan.
Er moest alleen nog worden beoordeeld of de door de Gemeente aan [gedaagden c.s.]
aangeboden gronden waren aangeboden:
1. tegen een marktconforme grondprijs,
2. in de tussen partijen overeengekomen referentieperiode, in welk verband nog
moest worden beoordeeld wanneer deze referentieperiode was aangevangen.
Het deskundigenonderzoek was nodig om over het eerste geschilpunt een beslissing te kunnen nemen.
Voor het tweede nog openstaande geschilpunt geldt dat het debat daarover al was gevoerd in het kader van de tweede mondelinge behandeling. Bovendien hebben partijen zich na deze mondelinge behandeling ook nog schriftelijk over dit punt kunnen uitlaten. De Gemeente heeft dat ook gedaan in haar Memorie na deskundigenbericht.
In de eerste plaats, omdat volgens het burgerlijk procesrecht de standpunten en het verweer van partijen al in het eerste processtuk (de dagvaarding en de conclusie van antwoord) moeten worden vermeld. De achterliggende gedachte daarvan is dat er voortvarend moet worden geprocedeerd en dat er ook een keer een einde aan de procedure moet komen.
In de tweede plaats, omdat de Gemeente voldoende ruimte is geboden om haar standpunten, waaronder haar standpunt met betrekking tot het startmoment van de referentieperiode, kenbaar te maken.
Bezwaar: bindend adviseurs hebben het rapport van Stadkwadraat opzij gelegd zonder eerst de deskundigen en Stadkwadraat te bevragen
Partijen hebben het bepalen van de procesorde aan de bindend adviseurs overgelaten (zie 4.9.). Het was daarom, in beginsel, aan de bindend adviseurs om te bepalen of zij het nodig vonden om het rapport van Stadkwadraat voor te leggen aan de deskundigen, en Stadkwadraat nader over haar rapport te bevragen.
De beslissing van de bindend adviseurs om dat niet te doen is verder ook goed te volgen.
De Gemeente had dit rapport al naar voren kunnen brengen toen zij commentaar mocht leveren op het conceptrapport van de deskundigen. De deskundigen hadden dan meteen daarop een reactie kunnen geven. De Gemeente heeft dus haar kans voorbij laten gaan.
Overigens hebben de bindend adviseurs het rapport van Stadkwadraat wel bij de beoordeling betrokken. Zij hebben gekeken of dit rapport iets afdoet aan de conclusies van de door hen benoemde deskundigen, en geoordeeld dat dit niet zo is. De Gemeente wordt daarbij niet gevolgd in haar standpunt dat de bindend adviseurs niet deskundig genoeg zouden zijn om dit te kunnen beoordelen. De bindend adviseurs hebben in de vijfde tussenbeslissing aangegeven dat zij niet deskundig genoeg zijn om te beoordelen of de gronden die de Gemeente aan [gedaagden c.s.] heeft aangeboden, zijn aangeboden tegen een marktconforme grondprijs en dat zij zich daarom op dit punt willen laten voorlichten door deskundigen. Dat betekent nog niet dat de bindend adviseurs niet deskundig genoeg zijn om het ene rapport af te zetten tegen het andere rapport, en een beslissing te nemen aan welk rapport zij het meeste waarde hechten.
In het voorgaande ligt besloten dat de bindend adviseurs ook de deskundige van de Gemeente niet meer hoefden te bevragen.
1. te oordelen dat de aanbiedingsverplichting inhoudt dat de Gemeente 375 gronden
voor woningen, inclusief de 100 woningen in [wijk] , moet aanbieden,
2. te oordelen dat de referentieperiode is gestart op 29 september 2005,
[gedaagden c.s.] was van mening dat er 475 gronden voor woningen inclusief de 100 woningen in [wijk] moesten worden aangeboden. De Gemeente nam het standpunt in dat er 250 woningen inclusief de 100 woningen in [wijk] moesten worden aangeboden. De bindend adviseurs hebben na bewijslevering geoordeeld dat er 375 gronden voor woningen inclusief de 100 woningen in [wijk] moesten worden aangeboden.
Verder hebben de bindend adviseurs bij hun oordeel nog betrokken dat het door de Gemeente aan [gedaagden c.s.] gedane feitelijke aanbod hoger was dan de 250 gronden die volgens de Gemeente moesten worden aangeboden.
vorderingen zijn getreden door in de eindbeslissing een verdeelsleutel te introduceren die niet door partijen is gevorderd.
1. de waardering niet deugt,
2. bij de waardering de bewijslast is verlegd naar de Gemeente.
De bindend adviseurs zullen, gezien hun motiveringsverplichting, wel inzichtelijk moeten maken waarom zij tot de door hen gevolgde bewijswaardering zijn gekomen. Aan die motivering kunnen echter weer niet al te hoge eisen worden gesteld. Dat is als een rechter het bewijs waardeert namelijk ook niet het geval. Niet valt in te zien waarom op de bindend adviseurs een verdergaande motiveringsverplichting rust dan op een rechter.
• aan de getuigenverklaring van [getuige 1] waarde toe te kennen,
• aan de ene getuigenverklaring meer waarde toe te kennen dan aan de andere
getuigenverklaring, en
Met betrekking tot dat laatste punt geldt bovendien dat [getuige 2] ook helemaal geen
partijgetuige was in de zin van artikel 164 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [getuige 2] was immers een getuige van de Gemeente en de bewijslast rustte niet op de Gemeente, maar op [gedaagden c.s.] . Alleen partij [gedaagden c.s.] kon dus als partijgetuige worden aangemerkt en dat hebben de bindend adviseurs ook gedaan.
• het aantal aan te bieden gronden voor woningen,
1. de tekst en de bedoeling van de DV 98 meebrengen dat de Gemeente 250
woningen, inclusief de 100 woningen in [wijk] moest aanbieden,
2. sprake is van een inconsistentie tussen de eerste en vierde tussenbeslissing.
In de vierde tussenbeslissing hebben de bindend adviseurs geoordeeld dat in 2001 een allesomvattende afspraak is gemaakt over de door de Gemeente aan [gedaagden c.s.] aan te bieden gronden voor woningen. Er is toen volgens de bindend adviseurs afgesproken dat er door de Gemeente in totaal 375 gronden voor woningen aan [gedaagden c.s.] moetenworden aangeboden.
Dit oordeel botst met het in de eerste tussenbeslissing gegeven oordeel dat er in 2001 juist geen bindende afspraken over het aantal te leveren gronden voor woningen zijn gemaakt.
uitleg van de DV 98 meebrengt dat daarin worden verdisconteerd de uitgangspunten
waarover de onderhandelaars op 13 april 2001 overeenstemming bereikten.
In dit verband is relevant dat wethouder [A] in 1997 betrokken was bij de
onderhandelingen die hebben geleid tot het sluiten van de DV 98.
tekst van de DV 98 en de overige omstandigheden van het geval – gewicht worden
toegekend aan de interpretatieve afspraken die wethouder [A] in 2001 namens de
Gemeente wenste te maken.
beoordelen – en voor zover thans mogelijk – bepalen hoe de artikelen III.A.1, III.A2 en
C.1 van de DV 98 moeten worden uitgelegd, mede in het licht van de genoemde
onderhandelingen in de periode februari – april 2001.”
- een door het College goedgekeurde afspraak, en
- een niet door het College goedgekeurde afspraak.
In alle twee de zaken worden de proceskosten begroot op € 1.793,-, waarvan
€ 667,- aan griffierecht en € 1.126,- voor salaris advocaat (2 punten x tarief € 563,-).
- € 163,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan
dit vonnis is voldaan,
er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden.