ECLI:NL:RBMNE:2022:5007

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1194
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor aanleg steiger in strijd met bestemmingsplan

Op 12 januari 2021 heeft eiser een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een steiger in de Vecht. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht heeft op 8 maart 2021 deze vergunning verleend. Echter, belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, wat heeft geleid tot een heroverweging door het college. Op 19 januari 2022 heeft het college besloten de vergunning voor de steiger te herroepen, maar de vergunning voor het vervangen van de beschoeiing te verlenen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 30 november 2022 geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen omgevingsvergunning te verlenen voor de steiger. De rechtbank oordeelde dat de steiger in strijd is met de regels van het bestemmingsplan, met name wat betreft de diepte en hoogte boven de waterlijn. Eiser voerde aan dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. Het college heeft voldoende onderbouwd dat de steiger niet voldoet aan de vereisten en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen.

De rechtbank concludeerde dat de belangen van omwonenden en het voorkomen van hinder zwaarder wegen dan de belangen van eiser bij het realiseren van de steiger. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel werd ook afgewezen, omdat de door eiser aangevoerde gevallen niet gelijk zijn aan zijn situatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1194

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.P. Kamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht, verweerder
(gemachtigde: B. van der Lee).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1]en
[derde-partij 2], uit [woonplaats] , gemachtigde: mr. G.J. Scholten.
De partijen worden hierna eiser, het college en belanghebbenden genoemd.

Inleiding

1. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] in [woonplaats] en van de bijbehorende overtuin die grenst aan de [naam] . Op 12 januari 2021 heeft eiser bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een steiger in de [naam] en voor het vervangen van de beschoeiing. Met het besluit van 8 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Eiser heeft de gewenste steiger vervolgens gerealiseerd.
2. Belanghebbenden zijn eigenaar van het perceel naast de overtuin van eiser en hebben langs dit perceel een woonark afgemeerd in de [naam] . Belanghebbenden zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning voor zover die ziet op het realiseren van de steiger en hebben tegen dit onderdeel van het primaire besluit bezwaar gemaakt.
3. Met de beslissing op bezwaar van 19 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft het college de verleende omgevingsvergunning herroepen en besloten dat de omgevingsvergunning voor het vervangen van de beschoeiing wordt verleend en voor het realiseren van de steiger wordt geweigerd. Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 8 september 2022. Eiser was daarbij aanwezig, samen met zijn partner en bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , vergunningverlener. Belanghebbende [derde-partij 1] was bij de zitting aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Omvang van het geschil
5. Het geschil tussen partijen ziet uitsluitend op het onderdeel van het besluit waarin de omgevingsvergunning voor de steiger is geweigerd. Daarbij geldt dat tussen partijen niet in geschil is dat de steiger, voor wat betreft de diepte en de hoogte boven de waterlijn, in strijd is met de bepalingen uit het bestemmingsplan.
Het bestreden besluit
6. De steiger ligt binnen het bestemmingsplan ‘ [woonplaats] ’ en heeft de enkelbestemming ‘Water’ en de dubbelbestemmingen ‘Waarde-Cultuurhistorie 1’ en ‘Waterstaat-Waterkering’. De steiger is in strijd met de regels uit het bestemmingsplan voor wat betreft de diepte en de hoogte boven de waterlijn. De steiger is 3 meter diep, terwijl de maximale toegestane diepte op grond van het bestemmingsplan 1,2 meter is. Daarnaast heeft de steiger een hoogte van 0,55 meter boven de waterlijn en is dit niet in overeenstemming met de maximale toegestane hoogte van 0,45 meter boven de waterlijn.
7. Het college heeft in het bestreden besluit toegelicht dat hij geen gebruik wil maken van zijn bevoegdheid om op basis van de kruimelgevallenregeling [1] een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. Het college heeft daarbij betrokken dat de steiger een forse overschrijding van de toegestane dieptemaat betreft en dat onvoldoende aannemelijk is waarom deze overschrijding noodzakelijk is. Gelet op het feit dat eiser de steiger wil gebruik voor het plaatsen van kajaks en subboards zijn er bovendien geen bijzondere omstandigheden om afwijking van de standaard dieptemaat te rechtvaardigen.
Gelet hierop prevaleert volgens het college het belang van omwonenden op privacy en het voorkomen van hinder. Bovendien wil het college voorkomen dat hij met het verlenen van een omgevingsvergunning voor een diepere steiger een precedent schept.
Toetsingskader
8. De vraag die in deze zaak voorligt is of het college in redelijkheid geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat het college beleidsruimte toekomt om al dan niet in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen en dat hij de betrokken belangen moet wegen. De bestuursrechter beperkt zich aan de hand van de beroepsgronden tot de vraag of de weigering van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen belangen.
Heeft het college het juiste toetsingskader gehanteerd?
9. Eiser voert aan dat het college ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. Het college heeft ten onrechte bij zijn beoordeling betrokken of overschrijding van de toegestane dieptemaat noodzakelijk is en of er sprake is van bijzondere omstandigheden om af te wijken van de standaard dieptemaat voor steigers. Volgens eiser zijn de noodzaak en het al dan niet bestaan van bijzondere omstandigheden geen toetsingscriteria die het college bij zijn beoordeling moet betrekken. Eiser heeft verder toegelicht dat hij belang heeft bij een steiger met een afwijkende dieptemaat. Eiser wil graag een diepere steiger zodat hij zijn recreatievaartuig haaks kan afmeren en omdat hij de steiger wil gebruiken voor het plaatsen van kajaks en subboards en het op- en afstappen daarvan. Volgens eiser is er daarmee sprake van omstandigheden die afwijking van de standaard dieptemaat rechtvaardigen.
10. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Het college heeft ter onderbouwing van zijn besluit toegelicht dat hij een duidelijk en consequent beleid voert met betrekking tot steigers in de [naam] , waarbij het streven is om eenheid te creëren en steigers in deze groene omgeving zo onopvallend mogelijk te laten zijn. Om die reden hanteert het college voor steigers een standaard dieptemaat van 1,2 meter en komt deze maatvoering ook terug in toekomstige bestemmingsplannen. De specifieke omstandigheden die eiser aanvoert geven het college geen aanleiding om van de standaard maatvoering af te wijken. Het college heeft vervolgens in het kader van een belangenafweging betrokken dat niet is gebleken waarom afwijking van de standaard dieptemaat hier noodzakelijk is en dat ook het voorgenomen gebruik, het plaatsen van kajaks en subboards, geen bijzondere omstandigheid vormt om in dit geval een diepere steiger te vergunnen. De rechtbank kan deze toelichting van het college volgen. Het college heeft hiermee geen verkeerde toets aan zijn beoordeling ten grondslag gelegd, maar heeft de omstandigheden van het geval bij zijn belangenafweging betrokken.
De belangenafweging
11. Eiser voert aan dat de belangenafweging in het bestreden besluit ten onrechte in zijn nadeel is uitgevallen. Eiser vindt de uitkomst onbegrijpelijk nu het college bij de belangenafweging in het primaire besluit juist concludeert dat een diepere steiger geen invloed heeft op de privacy van het naastgelegen perceel. Bovendien ziet eiser niet in op welke wijze een diepere steiger leidt tot een onevenredige inbreuk op de privacy van belanghebbenden. Eiser voert verder nog aan dat het college ten onrechte de mogelijke precedentwerking bij zijn belangenafweging betrekt. Volgens eiser is er weinig kans dat het verlenen van de omgevingsvergunning een precedent schept gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval. Ter plaatse van de steiger is de [naam] heel breed en wijkt de oever iets terug. Bovendien ligt de steiger op grote afstand van het naastgelegen perceel en zit het perceel met de steiger ingeklemd tussen twee percelen met grote woonboten langs de oever zodat een grotere steiger hier goed past.
12. Het college heeft in het primaire besluit overwogen dat een diepere steiger geen afbreuk doet aan de gebruiksmogelijkheden en privacy van aangrenzende gronden en bouwwerken. In het bestreden besluit is de belangenafweging ten nadele van eiser gekeerd en heeft het college meer belang toegekend aan de privacy en het voorkomen van hinder voor belanghebbenden. Op de zitting heeft het college hierover toegelicht dat in de primaire fase onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van belanghebbenden en dat deze belangen in de bezwaarfase alsnog zijn betrokken. Het college heeft verder in zijn afweging betrokken dat het verlenen van een omgevingsvergunning in dit geval mogelijk een precedent schept om diepere steigers te realiseren. Het college wil dit met het oog op het door hem gevoerde beleid in de groene omgeving van de [naam] , voorkomen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de belangen van omwonenden en het voeren van een consistent beleid zwaarder moet wegen dan het belang dat eiser heeft bij diepere steiger. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college duidelijk toegelicht welke belangen hij in zijn belangenafweging heeft betrokken en welke waarde hij daaraan heeft toegekend. De bezwaarfase is juist bedoeld voor een volledige heroverweging van het primaire besluit. [2] Dit kan tot gevolg hebben dat dezelfde beoordeling tot een andere uitkomst leidt. In het enkele feit dat de belangenafweging in de bezwaarfase anders is uitgepakt, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit van het college onjuist is. Dit betekent dat het college naar het oordeel van de rechtbank in redelijk heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan.
Het deskundigenadvies en het welstandsadvies
13. Eiser wijst erop dat door een deskundige is geoordeeld dat de cultuurhistorische waarden van het gebied niet worden geschaad door een diepere steiger en dat ook de welstandscommissie positief heeft geadviseerd. Eiser heeft ter onderbouwing contact opgenomen met de welstandscommissie en wijst op correspondentie waaruit het positieve welstandsadvies nogmaals blijkt.
14. De rechtbank overweegt dat een positief welstandsadvies niet leidt tot de conclusie dat een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan ook moet worden verleend. In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is beschreven dat een omgevingsvergunning voor bouwen moet worden geweigerd in de in dat artikellid genoemde gevallen, waaronder strijd met het bestemmingsplan [3] . Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen is daarvan in dit geval sprake en heeft het college ook in redelijkheid geen gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning te verlenen. Dat vervolgens wel wordt voldaan aan de overige vereisten van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, waaronder de redelijke eisen van welstand, leidt voor het college niet tot een verplichting om de omgevingsvergunning te verlenen.
Is er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
15. Eiser voert tot slot aan dat weigering van de omgevingsvergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing heeft eiser een lijst van adressen aan de [straat] , [straat] en de [straat] in [woonplaats] overgelegd waar ook steigers zijn gerealiseerd die dieper zijn dan de toegestane 1,2 meter. Eiser meent dan deze gevallen aanleiding geven om de omgevingsvergunning in zijn geval ook te verlenen.
16. Op de zitting heeft het college per geval toegelicht waarom er volgens hem geen sprake is van gelijke gevallen. Uit deze toelichting volgt dat het in een deel van de door eiser genoemde gevallen inderdaad gaat om steigers met een afwijkende dieptemaat, maar dat voor deze steigers een omgevingsvergunning is verleend onder een oud bestemmingsplan. Er is daarom geen sprake van gelijke gevallen. Voor een deel van de door eiser overgelegde adressen geldt dat er wel sprake is van steigers met een afwijkende dieptemaat, maar dat het college heeft moeten constateren dat hij daarvoor geen omgevingsvergunning heeft verleend. Het college heeft toegelicht dat hij voor deze gevallen moet beoordelen of hij handhavend gaat optreden. Een volgende categorie van gevallen betreft geen steigers met een afwijkende dieptemaat, maar steigers die haaks op de kade geplaatst zijn. Het college heeft over deze gevallen toegelicht dat deze steigers niet vallen onder de categorie ‘aanlegsteigers’ uit het bestemmingsplan omdat daarvoor vereist is dat de steiger evenwijdig aan de oever is gebouwd. Voor haaks geplaatste steigers geldt dan ook niet de dieptemaat van 1,2 die volgt uit de planregel voor aanlegsteigers. De haakse steigers zijn geen gelijk geval omdat de steiger van eiser een aanlegsteiger is. Voor de steiger aan de [adres] geldt dat het gaat om een steiger van 3 meter diep en 5 meter breed. Over deze steiger heeft het college op de zitting toegelicht dat voor deze steiger in 2021 in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend. Volgens het college is er ook in dit geval geen sprake van een gelijke situatie omdat deze steiger niet is gelegen tussen twee woonboten. De overwegingen met betrekking tot de privacy spelen daarom bij het vergunnen van die steiger geen rol.
17. De rechtbank kan de door het college gegeven toelichting volgen. De door eiser genoemde gevallen onderscheiden zich in belangrijke mate van de situatie zoals die zich in het geval van eiser voordoet. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel geeft de rechtbank daarom ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het college. Eiser heeft op de zitting aangeboden om nader bewijs in te brengen van andere steigers die afwijken van het door het college gevoerde beleid. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek te heropenen om eiser in de gelegenheid te stellen om nader bewijs van vergelijkbare gevallen in te brengen. Eiser was ruim voor de zitting in de gelegenheid om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen en eiser heeft ook van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Zoals hiervoor is overwogen bevat de door eiser overgelegde lijst met ruim 22 gevallen geen geval dat gelijk is aan de situatie van eiser. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie

18. Uit deze uitspraak volgt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor de gevraagde aanlegsteiger en daarmee af te wijken van het bestemmingsplan. Het college heeft aan zijn besluit een belangenafweging ten grondslag gelegd waarin de verschillende belangen inzichtelijk en kenbaar zijn betrokken. Dat de welstandscommissie wel een positief advies heeft gegeven en dat het college in het primaire besluit tot een andere conclusie is gekomen, leidt niet tot een ander oordeel.
19. Het beroep van eiser is ongegrond. Er bestaat daarom geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten van eiser.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in combinatie met artikel 4, bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.
2.Dit volgt uit artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.