ECLI:NL:RBMNE:2022:5000

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1624
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek ongegrond verklaard

In deze zaak heeft eiser op 16 november 2021 een verzoek ingediend om de gedingstukken van een lopende procedure bij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser heeft dit verzoek later ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Na een ingebrekestelling op 14 januari 2022 heeft eiser op 7 april 2022 een beroep ingediend wegens het niet tijdig beslissen door verweerder. De rechtbank heeft de zaak op 27 oktober 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 30 september 2021 al een Wob-verzoek had ingediend, dat op 12 november 2021 was afgewezen. Eiser heeft in zijn tweede verzoek op 16 november 2021 om dezelfde informatie gevraagd als in het eerdere verzoek. De rechtbank concludeert dat verweerder al op het verzoek van eiser had beslist en dat er dus geen sprake was van een niet tijdig beslissen. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht wegens betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1624

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: mr. M. Dalfour).

Inleiding

Eiser heeft op 16 november 2021 verzocht om de gedingstukken van een procedure die hij op dat moment bij verweerder had lopen. Bij bericht van 4 januari 2022 heeft eiser aan verweerder te kennen gegeven dat zijn verzoek van 16 november 2021 moet worden beschouwd als te zijn ingediend op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het inzagerecht en de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Eiser heeft verweerder op 14 januari 2022 in gebreke gesteld.
Eiser heeft vervolgens op 7 april 2022 een beroep niet tijdig beslissen ingediend.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2022, samen met de zaken UTR 21/4676 en UTR 22/3888, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiser en verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser heeft op 30 september 2021 op grond van de Wob verzocht om openbaarmaking van een aantal documenten ten aanzien van zijn ex-werkgever [bedrijf] B.V.. Eiser heeft hierbij verzocht om:
-de genomen schriftelijke beschikkingen in het kader van de Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) over de periode 1 januari 2020 tot 1 oktober 2020;
-de uitbetalingen van de uitkeringen zoals deze zijn verstrekt in het kader van de NOW regeling;
-de vergelijking(en) van de loonsom(men).
Verweerder heeft dit verzoek op 12 november 2021 afgewezen.
2. Eiser heeft vervolgens op 16 november 2021 in het kader van een lopende bezwaarprocedure verzocht om de verstrekking van de gedingstukken, waaronder in ieder geval, maar daartoe niet beperkt de volgende stukken:
-drie bestreden beslissingen;
-de data waarop de drie bestreden beslissingen zijn genomen;
-de drie daarbij vermelde kenmerken/dossiernummers;
-de vergelijking(en) van de loonsommen.
Eiser heeft op 4 januari 2022 geschreven dat hij dit verzoek heeft ingediend op grond van de Awb, het inzagerecht en de Wob.
3. Eiser heeft verweerder op 14 januari 2022 in gebreke gesteld.
4. Verweerder heeft op 17 maart 2022 aan eiser te kennen gegeven dat het verzoek van 4 januari 2022 en de ingebrekestelling van 14 januari 2022 niet in behandeling worden genomen, omdat eiser op 30 september 2021 al eerder een verzoek heeft gedaan om inzage op grond van de Wob. In het besluit van 12 november 2021 is dat verzoek afgewezen.
5. Eiser is het hier niet mee eens en heeft op 7 april 2022 een beroep niet tijdig beslissen ingediend. Eiser stelt zich daarbij op het standpunt dat in het Wob-verzoek van 16 november 2021, in samenhang met zijn schrijven van 4 januari 2022, om andere informatie is verzocht dan in het Wob-verzoek van 30 september 2021.

Beoordeling door de rechtbank

6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft met de overgelegde gegevens aannemelijk gemaakt dat hij niet voldoende inkomsten of vermogen heeft om het verschuldigde bedrag aan griffierecht te betalen. Het beroep op betalingsonmacht slaagt. Eiser wordt vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser in het Wob-verzoek van 16 november 2021 om openbaarmaking van dezelfde informatie heeft gevraagd als in het eerdere Wob-verzoek van 30 september 2021. Het gaat eiser namelijk om de openbaarmaking van de drie NOW-beschikkingen die tot oktober 2020 door verweerder ten behoeve van zijn ex-werkgever zijn genomen, waaronder ook de data en kenmerken vallen, en de vergelijking van de loonsommen. Niet is gebleken dat eiser in het tweede Wob-verzoek om andere informatie heeft verzocht. Verweerder heeft op het verzoek al beslist op 12 november 2021. Er is dus geen sprake van het niet tijdig beslissen op een verzoek.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder op 12 november 2021 al beslist op het verzoek van eiser. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.